10
Bijlage tot bet verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden 1885.
Ontwerp-Verordening.
De raad der gemeente Leeuwarden;
Overwegendedat er noodzakelijkheid bestaat tot herziening
der verordening van politie tot voorkoming en blussching van
brand
Gezien art. 135 der gemeentewet;
Besluit
vast te stellen navolgende
VERORDENING tot voorziening tegen en
bij brand.
Art. 1. Het is verboden, gebouwen te maken of te doen
maken anders dan met buitenmuren van gebakken of gehou
wen steen, ter dikte van ten minste 0.20 meter, en ie dek
ken of te doen dekken anders dan met pannen leien, zink,
ijzer, koper of andere onbrandbare stoffen.
Art. 2. De bepalingen vau het voorgaande artikel zijn
mede van toepassing bij geheele of gedeeltelijke vernieuwing
van gebouwen. Bij gedeeltelijke vernieuwing, zoomede voor
vrijstaande gebouwen, kan echter door burgemeester en wet-
houders eene geheele of gedeeltelijke ontheffing van de ver
plichting tot opvolging dezer bepalingen worden verleend.
Art. 3. Het is verboden, in of aan scheidings-, gemeene-
of binnenmuren op plaatsen, waar, aan de andere zijde, eene
stookplaats of rookleiding is, houtwerk te maken of te doen
maken, tenzij dit van die stookplaats of rookleiding door met
selwerk van ten minste een halven steen dikte blijve gescheiden.
Art. 4. Het is verboden:
a. in 8choorsteenen en rookleidingenbehalve den ligger
of het raam voor den boezemhout te plaatsen of verbindin
gen van hout te maken of te doen maken
b. rookleidingen, van ijzer of van gebakken aarde vervaar
digd, op korter afstand dan 0.10 meter langs houtwerk aan
te brengen of te doen aanbrengen
e. raveelingen op korteren afstand dan 0.10 meter van
de binnenzijde der rookleidingen aan te brengen of te doen
aanbrengen
Art. 5. De wanden der schoorsteenen moeten, zooveel mo
gelijk loodrecht worden gemetseld. Zij mogen geen mindere
dikte hebben dan een halve steen en geen mindere hoogte
dan één meter buiten het dak, aan de kortste zijde gemeten.
Art. 6. De rookleidingen moeten voldoende wijdte hebben,
om behoorlijk te kunnen worden geveegd of getrokken. In-
klimbare schoorsteenen moeten ten minste 0.40 X 0.40 meter
binnenwerks ruim zijn.
Trekbare rookleidingen mogen niet minder dan 0.15 M2.
en niet meer dan 0.24 M2. binnenwerks meter..
Bij eene schuine leiding binnenshuis moeten de wanden der
rookleidingen boogvormig gemetseld en op slapers zonder plan
ken gelegd worden. Behoudens de bepaling, voorkomende in
het laatste lid van dit artikel, mogen zij geene helling van meer
dan 45° hebben.
De wanden moeten steunen op ijzeren platendie behoorlijk
gedragen en aan elkander verbonden zijn.
De op rookleidingen te plaatsen borden, kappen of andere
voorwerpen moeten van steen of van metaal zijn.
Rookleidingen met eene helling van meer dan 45° mogen
slechts onder den grond worden aangebracht. Zij moeten ge
heel gemetseld of van ijzeren of verglaasde buizen vervaardigd
worden en van houtwerken gescheiden zijn door overkluizing of
door ijzeren platen, of op ijzeren liggers worden aangebracht,
indien burgemeester en wethouders dit laatste noodig achten.
Art. 7. Nauwe trekbare rookleidingen moeten op eene
steeds gemakkelijk toegankelijke plaats, onder het dak, zoo
mede waar zij van richting veranderen, van ijzeren veegdeurtjes
met schuiven oï kleppen, tot genoegen van burgemeester en
wethouders, zijn voorzien.
In de bestaande rookleidingen van dien aard moeten op de
eerste lastgeving van burgemeester en wethouders zoodanige
veegdeurtjes worden aangebracht.
Inklim bare schoorsteenen moeten van de noodige klimijzers
zijn voorzien.
Art. 8. Indien burgemeester en wethouders oordeelendat
eene rookleiding, ofschoon gemaakt met inachtneming van het
bij de artt. 4, 5, 6 en 7 voorgeschrevene, wegens onvoldoende
hoogte, gevaar voor brand opleveit, zijn de eigenaars, beheer
ders of gebruikers verplicht, aan den door burgemeester en
wethouders gegeven last tot het optrekken of verplaatsen dier
rookleiding binnen een door hen te bepalen termijn en op
de door hen voor te schrijven wijze te voldoen.
Art. 9. Het is verboden:
a. kachelpijpen door daken, vensters, muren of heiningen
te steken of te doen steken, tenzij met vergunning van bur
gemeester en wethouders en met opvolging van de door dezen
aan de vergunning te verbinden voorwaarden
b. binnenshuis rookleidingen te leggen of te doen leggen
door houten vloeren of schuttingen anders dan voorzien van
een dubbelen metalen ring of koker met eene tusschenruimte
van 0.05 meter.
Art. 10. De liggende platen van haardsteden op boven
verdiepingen moeten op ten minste een platte laa^ van in
leem of kalk gelegden steen rusten.
Haardinrichtingen ot stookplaatsen voor open vuren moe
ten aan de gesloten zijde door metselwerk van ten minste
0.20 meter zwaarte van alle houtwerk zijn afgescheiden en
op den bodem op een gewelf of ijzeren plaat, op gemetselde
klippen rustende, staan.
In den vloer vóór de stookruimte moet ten minste over en
rondom de geheele breedte 0.30 meter onbrandbaar materieel
worden aangebracht.
Art. 11. De eigenaars, gebruikers of beheerders van gebouwen
zijn verplicht te zorgen voor het onderhouden, herstellen en
vegen der ovens, schoorsteenen, rookleidingen of stookplaatsen.
Art. 12. Het is verboden vuur te stoken anders dan in
stookplaatsen van ijzer of steen.
Art. 13. Alle werkzaamheden aan daken muren en goten,
aan gas-, telegraaf- of andere leidingen, waartoe heet of ge
smolten metaal wordt gebezigdmogen alleen worden ver
richt tusschen zonsopgang en zonsondergang.
De metalen mogen slechte op den beganen grond heet ge
maakt of gesmolten worden.
Burgemeester en wethouders kunnen ten aanzien van bij
zonder hooge gebouwen afwijking van het bij het 2e lid van
dit artikel bepaalde toestaan.
Art. 14. Het is verbodenbrandstoffen of andere licht
brandbare voorwerpen op te slaan binnen den afstand van
0.60 meter van ovens of stookplaatsen en binnen den afstand
van 0.30 meter van rookleidingen.
Art. 15. Het is verboden, turfhoopen, hooiblokken of ver
zamelingen van andere licht brandbare stoffen in de open
lucht te plaatsentenzij met vergunning van burgemeester
en wethouders en met opvolging van de door dezen aan de
vergunning te verbinden voorwaarden.
Bijlage tot het vei slag der handelingen van den gemeen teraau te Leeuwarden, 1385.
11
Art. 16. Houders van magazijnen of bergplaatsen van hooi
of andere aan broeiing of zelfontbranding onderhevige stoffen
zijn verplicht te gedoogen dat die stoffen worden onderzocht
op de wijzedoor burgemeester en wethouders en de met dat
onderzoek belaste personen te bepalen.
Na afloop van het onderzoek zijn zij verplichtde door
burgemeester en wethouders voor te schrijven ipaatregelen
van voorzorg op te volgen en uit te voeren.
Art. 17. Gedoofde kolen, van welken aard ookgebrande
boekweitdoppen en gebrand zaagsel moeten steeds zijn gebor
gen in toestellen met dekseldeuren of schuiven allen van
steen of metaal.
Art. 18. Het is verboden, haardasch te verzamelen anders
dan in gemetselde of metalen bakken voorzien van metalen
dekselsdeuren of schuiven of verzamelplaatsen van haard
asch aan den openbaren weg of aan een naastgelegen erf te
maken of te doen maken, tenzij met vergunning van burge
meester en wethouders en met opvolging yan door dezen aan
de vergunning te verbinden voorwaarden.
Art. 19. Het is verboden, vuur, ongedekt, op den open
baren weg of in opene vaartuigen te plaatsen of te vervoeren.
Art. 20. Het is verboden, bij het verwerken van turf,
brandhoutlucifers hooistroo rietheide vlas hiede
lompen of andere licht brandbare stoffen tabak te rooken
of vuur te gebruiken.
Art. 21. Het is verboden, in bergplaatsen van de in het
vorig artikel vermelde stoffen vuur- of petroleumlicht te ge
bruiken, anders dan door glas omgeven of in eene besloten
lantaarn.
Art. 22. Gezagvoeders van vaartuigenbeladen met pe
troleum of andere brandgevaarlijke of ontplofbare oliën of
stoffen zijn verplichtbij aankomst in de gemeente onver
wijld aan de politie kennis te gevendat en hoeveel zij
van die oliën of stoffen aan boord hebben.
Art. 23. Het is verboden, tusschen zonsondergang en zons
opgang op de kaden wallen of op of aan den openbaren
weg oliën of stoffenals in het vorig artikel zijn genoemd
te leggen of te doen leggentenzij met vergunning van den
burgemeester en met opvolging van de door dezen aan de
vergunning te verbinden voorwaarden.
Art. 24. Het is verboden de in art. 22 genoemde oliën
of stoffen te laden of te lossenanders dan tusschen zonsop
gang en zonsondergang, tenzij met vergunning van den bur
gemeester en met opvolging van de door dezen aan de ver
gunning te verbinden voorwaarden.
Art. 25. Het is verboden, vaartuigen tot bewaarplaatsen
van de in art. 22 genoemde oliën of stoffen te gebruiken.
Art. 26. De gezagvoerders van vaartuigenbeladen met
de in art. 22 vermelde oliën of stoffenzijn ten allen tijde
verpligt, die vaartuigen op aanwijzing van de politie te ver
halen.
Art. 27. Het is verbodenden toegang naar de bewaar
plaatsen der brandspuiten of andere brandbluschmiddeleu te
belemmeren.
Art. 28. Doorgaande stegen mogen niet anders worden
afgesloten dan met slotenwaarop de bij den opperbrand-
meester berustende keizersleutel past.
De eigenaarsgebruikers of beheerders van aan deze stegen
gelegen gebouwen zijn verantwoordelijk voor het opvolgen
van dit voorschrift.
Het is verboden, den toegang tot en den doorgang van deze
stegen op eenigerlei wijze te versperren of te belemmeren.
Art. 29. Ingeval van brand tusschen zonsondergang en
zonsopgang zijn de bewoners van gebouwen gelegen aan de
straatwaar de brandspuitslangen worden gelegd verplicht
op de eerste aanzegging van den opperbrandmeester in of aan
die gebouwen licht aan te brengenzóó dat het zich op die
straat verspreidt.
Art. 30. Het is verbodenzich op het bij brand afge
zette terrein te begeven.
Dit verbod is met van toepassing op
a. de eigenaarsgebruikers of beheerders der op het afge
zette terrein gelegen gebouweu of erven
b. de naaste bloed- en aanverwanten van de bewoners der
in letter a bedoelde gebouwen of erven
c. den commissaris des konings in de provincie:
d. de leden van het dagelijksch bestuur der gemeente
e. de personen, behoorende tot de brandweer;
f. de ambtenaren en beambten van justitie en politie;
g. de wijkmeesters van de wijk, waar dë brand is;
h. henwien door of van wege den burgemeester verlof
is gegeven zich op het afgezette terrein te begeven.
Art. 31. De bewoners van het gebouwwaar de brand
is, en van de nabij gelegen gebouwen en erven zijn verplicht
te gedoogendat de opperbrandmeesterde brandmeesters
en de wijkmeesters der wijk die gebouwen en erven binnen
treden, en dat de brandbluschmiddelen door die gebouwen en
erven worden gebracht en gelegd.
Art. 32. Het is verbodende brandhaken te gebruiken
tenzij op last van den burgemeester.
Art. 33. Het is aan iederdie niet tot de brandweer be
hoort verbodende brandbluschmiddelen in werking te
brengen, of zich daarmede in te laten, tenzij op last vrn
den opperbrandmeester of de brandmeesters.
Art. 34. Ingeval van brand is ieder verplicht onmiddellijk
te voldoen aan de bevelen van den burgemeester of den opper
brandmeesterom den dienst bij de brandbluschmiddelen te
vervullen tegen eene later te bepalen vergoedingzoo die
mocht worden verlangd.
Art. 35 Timmerliedenmetselaarssmeden en andere
ambachtslieden, wier hulp de burgemeester of de opperbrand
meester bij brand noodig oordeelt, zijn verplicht, onmiddellyk
aan de hun daartoe gedane bevelen te voldoentegen eene
later te bepalen vergoeding zoo die mocht worden verlangd.
Art. 36. Indien to; het blusschen van den brand zeilen,
dekenstouwen ladders of andere voorwerpen noodig zijn
is ieder verplichtdie op de eerste vordering van den burge
meester te verstrekken.
Voor de teruggave of voor schadevergoeding is de gemeente
aansprakelijk.
Art. 37. Iederonder wiens bewaring bij brand goederen
zijn gekomenis verplichthiervan binnen vierentwintig
uren aan den commissaris van politie opgave te doen.
Art. 38Het is aan ieder die hetzij voor zich zei ven
hetzij voor of namens eene vereenigiug, openbare vermakelijk
heden houdt, verboden, dit te doen anders dan in localiteiten,
die voldoen aan de voorschriftenin de volgende artikelen
vervat.
Art. 39. Voor zoover de in het vorig artikel bedoelde
localiteiten door gaslicht worden verlichtmoeten zij zijn
voorzien van zooveel gasmeters, als door den opperbrand-
brandmeester wordt bepaald.