li\jlagc No. 4.
Bglige tot het verslag der handelingen van degemeenteraad te Leeuwardea 1887.
VOORSTEL van burgemeester en wet
houders tot het vaststellen eener
verordening, omtrent het verstrek
ken van gelden aan de Stads-bank
van leening, en daarbij behoorende
memorie van toelichting.
Bij missive van den 27 September a. p., no. 27, verzocht de
commissie van administratie der Stads-bank van leening aan
ons collegehet daarheen te willen leiden, dat van 1 Januari
1887 af, de rente wegens de, ten behoeve dier bank geleende
gelden, thans bedragende 41/» °/oworde bepaald op 4 °/0.
Met het oog op den tegenwoordigen rentestandaard kan dit
verzoek niet onbillijk worden genoemd en in 't algemeen zou
den wij niet ongenegen zijn het te ondersteunen.
Wij hebben dan ook reeds pogingen aangewenddie zoo
ze ten volle met een gunstigen uitslag waren bekroond ge
worden ons waarschijnlijk zouden hebben geleid tot een voor
stel overeenkomstig het gedaan verzoek.
Zoo verzochten wij bij missive van 26 October a. p., no.
7/1091 de directie der spaarbank alhier, ons te willen berich
ten of zij genegen zou zijn om van het ten behoeve der bank
van leening verstrekte kapitaal van 30,000, voortaan niet meer
dan 4 °/0 rente te vorderen en tevensof het gemeentebe
stuur de gelden die zij boven dit bedrag aan die instelling
zou moeten verstrekken tijdelijk tegen gelijke rente zou kun-
ver krijgen.
Bij missive van den 8 December a. p., no. 627 berichtte
ons de directie der spaarbankdat het eerste verzoek kon
worden toegestaandoch dat aan het tijdelijk verstrekken van
gelden voor hare administratie bezwaren verbonden waren
zoodat zij daarvoor haar kas niet beschikbaar kon stellen.
Intusschen meenden wij nog de vraag aan de directie
der spaarbank te moeten doen, of, wanneer tijdelijk sommen
van minstens 5,000 werden geleend onder bepaling dat de
aanvraag daartoe 14 dagen vooraf moet worden gedaan dat
de geleende sommen na 3 maanden opvorderbaar en opzegbaar
zullen zijn en zij niet bij gedeelten kunnen worden afgelost,
ook nog aan ons tweede verzoek gevolg zou kunnen worden
gegeven.
Wij deden die vraag bij onze missive van 21 December a. p.,
no. 7/1350, doch ontvingen bij missive van 2 April jl., no.
028 ook daarop een ontkennend antwoord.
Het eenige zou dus zijn, bij de spaarbank boven de ƒ30,000
nog eene doorloopende leening tot een behoorlijk bedrag aan
te gaanals wanneer de directie waarschijnlijk niet ongenegen
zou zijn ook dat bedrag tegen eene rente van 4 °/0 te ver
strekken.
Vroeger bestond nog eene zoodanige leening, en wel tot een
bedrag van ƒ20,000, doch deze is den 1 Mei 1885 afgelost,
omdat in verband met het lagere bedrag, dat de bank van
leening in de laatste jaren van de gemeente noodig hadde
gemeentekas steeds ruimschoots in staat was geweesthet
geen boven de ƒ30,000 gevraagd werd, te verstrekken.
Ofschoon het niet te verwachten is dat de kasruimte in de
eerstvolgende jaren over het geheel zoo groot zal zijn als in de
laatst verloopen jarenzoo meenen wij toch dat de gemeente
kas veelal zal toelaten geheel of althans grootendeels het ont
brekende aan de bank van leening voor te schieten.
Dit zal te eerder kunnen geschiedenindien de hank geen
meer bedrijfskapitaal van de gemeente behoeft op te nemen
I dan sedert 1886 het geval is geweestvan welk tijdstip af het
afwisselend 60,000 a 48,000 heeft bedragen. Het zou dus
niet in het belang der gemeente-finantiën zijn, om, zooals vroe
ger, nog eene doorloopende meer vaste leening bij de spaar
bank te sluitenwaarvan ook steeds rente zou moeten worden
betaald.
Intusschen kan het meermalen voorkomen dat het gemeente-
bestuurdoor het verstrekken van kapitaal aan de bank van
leening, tijdelijk gelden moet opnemen, wat zeker het voordee-
ligst kan geschieden bij de Nederlandsche bankdoch waar
voor de tusschenkomst van een kassier wordt vereischt en waar
voor alzoo, behalve eene afwisselende rente, provisie moet wor
den betaald die te zamen allicht meer dan 4o/0 van het op
genomen kapitaal zullen bedragen waarom het ons niet raad
zaam voorkomt om van het geheele kapitaal, dat de bank van
leening tijdelijk noodig heeftslechts 4e/0 rente te vorderen.
Wij zullen u echter daaromtrent thans geen voorstel doen
maar wenschen vooraf aan uwe overweging en goedkeuring
to onderwerpen eene nieuwe verordening omtrent het verstrek
ken van gelden aan de bank van leening. Nu de directie der
spaarbank in de tijdelijke behoefte aan kasgeld niet kan voor
zien meenen wij, op grond van het reeds aangevoerde, dat de
weg geopend moet wordenom ten behoeve van de bank van
leening ook van de Nederlandsche bank gelden te kunnen op
nemen daar anders bij voorkomende behoeftede gemeente-
begrooting zou moeten worden gewijzigdzooals nog dezer da
gen heeft moeten plaats hebben. Daartoe zal het echter noo
dig zijn dat de bepalingen regelende de comptabiliteit van den
gemeente-ontvanger met de spaarbank alhierzooals die bij
raadsbesluit van 19 Mei 1853 zijn vastgesteld en bij raadsbe
sluiten van 30 Maart 1854, 10 November 1870 en 12 Novem
ber 1874 zijn gewijzigd, worden herzien.
Bij dat besluit was uitgegaan van het denkbeelddat door
den gemeente-ontvanger met de spaarbank eene rekening-courant
zou worden gehoudendoch aangezien dit nu althans niet meer
tc pas komt, en zoodanige rekening-courant ook niet met de
Nederlandsche bank kan worden geopendkomt het ons voor
dat bedoelde bepalingen veel verkort en vereenvoudigd kunnen
wordenterwijl deze dan tevens meer in overeenstemming kun
nen worden gebracht met de nieuwe bepalingen omtrent de.
bank van leening en haar beheer.
Naar aanleiding van het vorenstaandeen met verwijzing
overigens naar de hierbij gevoegde memorie van toelichting
hebben wij alzoo de eer U voor te stellen
1°. Vast te stellen de volgende verordeningomtrent het
verstrekken van gelden aan de stads-bank van leening
De raad der gemeente Leeuwarden
Gelet op het Koninklijk besluit van 31 October 1826, no.
123, betrekkelijk de inrichting der banken van leening, op art.
8 van het reglement voor de stads-bank van leening te Leeu
wardenvastgesteld den 4 October 1884 en 12 Februari 1885,
(Gemeenteblad van 1885 no. 8) en op art. 20 der instructie
voor de ambtenaren en beambten dier bankvastgesteld den
13 April 1886 (Gemeenteblad no. 9),
Besluit
vast te stellen de volgende bepalingen omtrent het ter leen
verstrekken van gelden aan de stads-bank van leening te Leeu
warden
Art. 1.
Door de commissie van administratie van de stads-bank van
leening mogen ten behoeve dier instelling gelden uit de ge
meentekas worden opgenomenhoogstens tot een bedrag van
90,000.
Art. 2.
De benoodigde gelden worden bij den gemeente-ontvanger
aangevraagd overeenkomstig de voorschriftenreeds vastgesteld
bij art. 20 der instructie voor de ambtenaren en beambten dei-
bank bij raadsbesluit van 13 April 1886. De verschuldigde
rente wordt door den raad bepaald, doch hoogstens tot een
bedrag van vier een tweede procent in het jaar.
Art. 3.
Wanneer de stand der gemeentekas niet toelaat, om de noo-
dige gelden aan de bank van leening te verstrekken of te blij
ven verstrekkengeeft de gemeente-ontvanger daarvan kennis
aan burgemeester en wethouders die alsdan bevoegd zyn de
ontbrekende gelden op te nemen bij de spaarbank te Leeuwar
denof door het afgeven aan een kassier van promessen, dis-
contabel bij het hier ter stede gevestigd agentschap der Ne-