Memorie van toelichting Bylage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden1887. derlandsche bank echtermet hetgeen rechtstreeks uit de ge meentekas is of kan worden verstrekt, tot geen hooger bedrag, dan door de bank van leening aan de gemeente is verschul digd en behoudens het maximum in art. 1 bepaald. Art. 4. De af te geven schuldbewijzen, waarin het doel der geldlee- ning moet worden uitgedruktzullen door den burgemeester een der wethouders en den secretaris moeten zijn ondertee kend. Art. 5. De te betalen rente wordt geregeld als volgt voor hetgeen wordt geleend van de spaarbankhoogstens vier procent 's jaars voor hetgeen op de andere wijze wordt opgenomen het pro- messen-bankdisconto met hoogstens procent provisie, een en ander behoudens vergoeding der gewone onkosten voor zegel en dergelijke. Art. 6. Zoo de stand der gemeentekas ook de geheele of gedeelte lijke aflossing van niet voor een bepaalden termijn opgenomen gelden mocht toelaten geeft de ontvanger daarvan kennis aan burgemeester en wethouders, op wier last de aflossing kan plaats hebben. Art. 7. Van de afgegeven bewijzen van leening en van de aflossing van elke leening wordt zoowel ter secretarie als door den ont vanger in een daarvoor bestemd register aanteekening gehou den. Art. 8. Bovendien wordt door den ontvanger met de stads-bank van leening eene rekening-courant geopend waarin alle voorschot ten en terugbetalingen achtereenvolgend worden geboekt. Art. 9. Bij het opnemen der gemeentekas zullen burgemeester en wethouders het register in art. 7 en de rekening-courant in art. 8 bedoeldmede nauwkeurig nagaan. Het bedrag, dat blij kens de voorhanden ontvangbewijzen meer aan de bank van leening is geleend, dan ten haren behoeve is opgenomen, wordt als kaswaardc in het proces-verbaal van kasverificatie ver meld. Art. 10. Deze verordening treedt in werking met 1 Juli 1887met welk tijdstip vervalt liet raadsbesluit van 19 Mei 1853 no. G/32 zooals dit is gewijzigd bij raadsbesluiten van 30 Maart 1854, 10 November 1870 en 12 November 1874. 2°. Burgemeester en wethouders uit te noodigen om op de bepalingen dezer verordening, de goedkeuring van Gedeputeerde Staten van Friesland te vragen. Aldus voorgesteld ter raadsvergadering van den 10 Mei 1S87 door Burgemeester en wethouders van Leeuwarden P. LYCKLAMA a NIJEHOLT. De Secretaris P. A. BERGSMA. op do ontwerp verordening om trent het verstrekken van gelden aan de stads-bank van leening Art. 1. Art. 8 van het reglement voor de bank van leening bepaalt dat de commissie van administratie de machtiging van den ge meenteraad behoeft voor het opnemen van gelden, terwijl reeds uit art. 20 van de instructie voor de ambtenaren en beambten der bank voortvloeit, dat de ontbrekende gelden uit de gemeen tekas zullen worden verstrekten zulks in overeenstemming met art. 15, sub 4°, van het Koninklijk besluit van 31 October I 182G no. 132. Verder bepaalt art. 14 van dit besluitdat het kapitaal, voor de exploitatie der bank benoodigdwordt bepaald naar de uitgebreidheid der werkzaamhedendoor de plaatselijke behoeften gevorderd. Dit artikel is in overeenstemming met deze bepalingen. Het daarin vermelde bedrag ad f90,000 is het maximum, dat het gemeentebestuur, volgens raadsbesluit van 30 Maart 1854, goedgekeurd bij resolutie van Gedeputeerde Staten van 10 April 1854, ten behoeve der bank van leening mag opnemen, ter wijl het daarbij aan de bank te verleenen crediet is bepaald op/" 100,000. Ofschoon in de laatste twee jaren het opgenomen kapitaal belangrijk lager was, zoo meende men echter dat er geen be zwaar bestaat om het cijfer van f 90,000 te behouden maar nu als maximum van het aan de bank te verstrekken kapitaal. Er zullen dan nietzooals vroegerherhaalde wijzigingen van het maximum noodig zijn. Art. 2. Volledigheidshalve is de eerste alinea opgenomen. Art. 16 van het meer aangehaalde Koninklijk besluit bepaalt, dat de interessen ten laste der banken tot den laagst mogelij ken tax moeten worden bedongenterwijl zij nimmer meer dan 5 °/0 mogen bedragen. Naar ons oordeel kan de rente op hoogstens 4'/* o/0 worden bepaald. De raad kan dan, zonder wijziging dezer ver ordening, bij afzonderlijk besluit telkens het juiste bedrag vast stellen. Dergelijk besluit kan aan de goedkeuring van Gedepu teerde Staten worden onderworpen. Art. 3. Dit artikel komt overeen met 1 der bepalingenregelende de comptabiliteit van den gemeente-ontvanger met de spaar bank te Leeuwarden (raadsbesluit van 19 Mei 1853), behou dens toevoeging van de bevoegdheid, om ook bij het agentschap der Nederlandsche bank alhier geld op te nemen. Bij die in stelling zal men in den regel goedkooper geld kunnen leenen dan dat het rechtstreeks van een kassier wordt opgenomen. Daarom verdient dit aanbeveling. Volgens de regelen, voor de Nederlandsche bank gesteld, kan die geldopneming echter niet anders geschieden dan door het disconteeren van een promesse. Bij de spaarbank is reeds f 30,000 opgenomen. Zoo noodig kunnen bij de inwerkingtre-1 ding dezer verordening voor dit bedrag nieuwe schuldbewijzen worden afgegeven. Art. 4. Deze bepaling is o. a. in overeenstemming met den eisch die de Nederlandsche bank stelt voor het disconteeren der pro messen. Art. 5. Bij de spaarbank wordt voor de opgenomen gelden 4% rente betaald. Het disconto bij de Nederlandsche bank wisselt af. Dit artikel is in overeenstemming met een en ander. Bylage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1887. Art. 6. Geldopnemingen bij de Nederlandsche bank moeten steeds voor een in de promesse bepaalden lijd geschieden. Dit arti kel kan dus alleen te pas komen, indien de omstandigheden er toe mochten leiden ook de meer vaste schuld bij de spaar bank te kunnen verminderen. Art. 7. Komt ovcieen met de bepalingen van 6 en 7 van het aan gehaalde raadsbesluit van 19 Mei 1853. Artt. 8 en 9. Deze artikelen behoeven zeker geene toelichting. Art. 10. Het raadsbesluit van 1853 is herhaaldelijk gewijzigd en het schijnt dat naar de wijzigingen, in 2a gebracht, ook eene meer dere of mindere rente door de bank van leening is betaald. Het laatste raadsbesluit ten aanzien der door de bank te be talen rente is dat van 23 Januari 1879, waarbij werd besloten: lo. Met ingang van 1 Januari 1879 de rente der door de bank van leening van de gemeente geleende of nog op te ne men gelden vast te stellen op 41/» °/o- 2®. 1 alinea 2 der bepalingen, opgenomen in art. 4G van het reglement voor de commissie van administratie der stads bank van leening, zooals zij door Gedeputeerde staten bij reso lutie van den 19n Februari 1835 n°. 22/24 zijn goedgekeurd, te wijzigen in dier voegedat in plaats van 5°/0 worde gelezen 4Vi "/o. Het bedoelde reglement, ofschoon niet expresselijk ingetrokken, is vervangen door de instructie voor de ambtenaren en beamb ten der stads-bank van leening {gemeenteblad van 1886 no. 9) en het reglement van orde voor de commissie van administratie, medegedeeld in de raadsvergadering van 10 Augustus 1886. Het komt ons daarom niet noodig voor, 1 alinea 2 der on der art. 46 opgenomen regelen, bepalende de rente door de bank te betalen, uitdrukkelijk in te trekken, aangenomen dat er twijfel zou kunnen bestaan of het nog van kracht is. Wordt deze verordening speciaal art. 2, goedgekeurd, dan kan met 1 Juli eene nieuwe regeling van den rentevoet krachtens even- gemeld artikel plaats hebben, en zal feitelijk ook de bedoelde bepaling van het reglement en de daarin gemaakte wijziging zijn vervallen. De aanneming dezer verordening zal overigens dit gemak op leveren dat de bestaande en herhaaldelijk gewijzigde beslui ten omtrent het maximum der door de bank van leening op te nemen gelden en de rente die daarvoor moet worden betaald zullen vervallen. Burgemeester en wethouders van Leeuwarden F. LYCKLAMA a NIJEHOLT. De Secretaris P. A. BERGSMA. Boekdrukkerij van A. Jongbloed te Leeuwarden.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1887 | | pagina 35