Bijlage no. 13. Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden1887. berekenddoor, behalve de in 1887 aangegane leening van ƒ24,000, alle leeningen in het plan van conversie op te ne men, thans zal de rente-besparing over het eerste jaar niet minder dan ƒ7,040 bedragen in weerwil de inschrijvingskoers der nieuwe leening slechts op 97 pCt. is gerekend, tegen 98* pCt. ten vorigen jare. Leeuwarden 27 September 1887. A. DUPARC. N O T A Bedrag der gemeentelijke geldleeningen op 1° Januarij 1888 Leening 1853 8-1,000. 1880 - 770,000. 1883 - 150,000. 1884 128,000. 1885 513,000. 1887 24,000. 1,675,000. Bovendien wegens de gemeentelijke gasfabriek Leening 1884 172,000. 1885 - 103,000. - 275,000. Te zamen ƒ1,050,000. Al deze leeningen zijn aangegaan tegen 4 pCt. De leening van 1887 heeft nog te kort geloopen, om te wor den geconverteerd. Anders echter is het gesteld met de overige leeningen. Bij conversie dezer leeningengezamenlijk bedragende 1,026,000, in een 3i pG t. fonds, zou, tegen een inschrijvingskoers van 97 pCt., eene nieuwe leening moeten worden aangegaan van ƒ2,000,000. De rente hiervan a 31 pCt. is per jaar ƒ70,000. De rente van ƒ1,926,000 a 4 pCt. is per jaar - 77,040. Besparing over het eerste jaar 7,040. De aflossing zou op 2 pCt. per jaar kunnen worden bepaald, evenals ten aanzien van de in 1880 gesloten leening is geschied. Daar voor de meeste der loopende leeningen grootere jaar- lijksche aflossingen bij de plans zijn vastgesteld zou dit mgde eene niet onaanzienlijke jaarlijksche besparing opleveren. Niets schijnt te belettenden last der aflossing over een grooter ge tal jaren te verdeelen. Boekdrukkerij van A. Jongbloed te Leeuwarden Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad Ie Leeuwarden1887. VERSLAG van de Commissie van rappor teurs uit de sectien van den Ge meenteraad van Leeuwardenom trent het verhandelde over de be grooting voor 1888. Bij de algemeene beschouwingen werd in de 1® sectie de aandacht gevestigd op het misbruik, door sommige industriëelen gemaakt van de openbare straatdoor haar tot berg- of tot werkplaats te bezigen en de wensch uitgesproken naar beteu geling daarvan, door het heffen van eene retributie voor het ge bruik welke dan tevens aan de inkomsten van de gemeente ten goede zou komen. Door meerderen werd daartegen aangevoerd dat het vinden van een redelijken maatstaf voor dergelijke retributie zeer moeije- lijk zou zijndat ze de inkomsten der gemeente niet belang rijk zou doen stijgen en dat zoodanige heffing zou wettigen wat thans misbruik moet worden genoemd en door strenge handhaving van de daartegen gerigte bepaling van de algemeene politie-verordening kan worden beperkt. Op deze handhaving werd door die leden dan ook aangedrongen. In de 2d® sectie werd aan burgemeester en wethouders lof toegekend over deze begrooting als blijk, dat hun collegie door drongen is van de overtuigingdat een zuinig beheer in de tegenwoordige periode van mindere welvaart pligt is en de wensch uitgesproken dat een gelijk besef ook had mogen zijn gebleken te bestaan bij de verschillende commissiënwier aan vragen of begrootingen bouwstoffen voor deze gemeente-begroo ting hebben geleverd. In beide genoemde sectiën werd ingenomenheid betuigd met de ruime en zeer bruikbare opgaven welke de memorie van toelichting dit inderdaad doen zijn. De behandeling van de artikelen gaf tot de volgende opmer kingen aanleiding A. UITGAVEN. Hoofdst. I. Afd. I. Art. 7. (volgn. 68). In de 2d® sectie werd, naar aanleiding van het in dezen post begrepen tractement van den opzigter der beplantingen tweeër lei opmerking gemaakt. Vooreerst werd in herinnering gebragt, hoe op 9 February 1882 door den Raad werd besloten tot het aanstellen van een opzigter der beplantingenin het bijzonder belast met het snoeijen van boomen en heesters voor de gemeente, hoe bij de aan dat besluit voorafgaande discussie werd gevraagd naar de verhou ding van dien opzigter met eene bezoldiging van 600. tot den hovenierwiens jaarwedde 450 bedroegen hierop door den voorzitter geantwoorddat voortaan de hovenier met één werkman speciaal met de werkzaamheden in den Prinsen tuin zou zijn belasthet overige plantsoenin vier sectiën verdeeld, het opzigt en de zorg voor het onderhoud van iedere sectie aan één tuinman zou opgedragen worden en de nieuw aan te stellen opzigter zou zijn belast met het aanleggen van plantsoenhet snoeijen van boomen en heestergewas en met de surveillance over de tuinliedenterwijl de directeur der gemeentewerken de chef van allen zou zijn. Uit dit alles en uit de discussie over den nu besproken post van de begrooting voor 1884 (verslag blz. 104 en 105) zou volgen dat de opzigter der beplantingen moet worden be schouwd als opzigter bij de gemeentewerkentoch zou de instructie voor deze beambtenvastgesteld bij verordening van 24 December 1873 (Gemeenteblad no. 21) kwalijk passen op de werkzaamheden van dien opzigterwaarvan er letterlijk geene in die instructie wordt genoemdterwijl de bemoeijin- genwelke daarin wel worden omschrevenvolkomen vreemd zijn aan den eigenaardigen werkkring van hemdie uitsluitend de plantsoenen verzorgtzoodat men tot het besluit kwam dat voor dezen beambte geene instructie bestaat en hij alzoo behalve door pligtbesef, door niets is gebonden dan door den wil van zijn reglementairen chefden directeur der gemeente werken maar dan ook door dezen kan worden belast met werkzaamheden zonder maatja zelfs indien men de in structie voor de opzigters zou willen toepasen met be- moeijingen geheel vreemd aan het vak, waarvoor hij werd aan gesteld. De sectie was verlangend te wetenwdarom eene speciale instructie voor dezen beambte niet is vastgesteld. In de tweede plaats werd gewezen op de van lieverlede zeer belangrijk geworden omvang der bemoeijingen en werkzaamhe den die worden gevorderd van den opzigter der beplantingen die onder een zeer bescheiden titel nevens den stads-hovenier aangesteld, allengs meer en, na het met 1 November 1882 aan D. Wijnands verleend eervol ontslaggeheel de zorg voor- en het toezigt op de plantsoenen dezer gemeente draagteene functiediemoeijelijk uit haren aard steeds blootstaat aan de kritiek van iedereen en aan de niet altijd billijke vergelij king met wat elders onder vaak gunstiger omstandigheden wordt aangetroffenen toch op hoogst loffelijke wijze wordt verrigt zoodat niet alleen sedert 1882 de plantsoenen een sieraad van deze gemeente uitmakenmaar ook zooals nog onlangs, tij dens de nationale tuinbouw-tentoonstelling bleek ze de be wondering wekken ook van hen die elders aan de voordeelen van eene vriendelijke natuurgunstigen bodemgelukkig kli maat en rijke omgeving gewoon zijn. Deze opmerkingen lok ten de vraag uit of niet ook, nu iedere verhooging van uit gaaf buiten noodzaak dient vermeden te worden in het wel begrepen belang der gemeente eenige verbetering van het aan die functiën verbonden tractement van 800 's jaars zou be- hooren te worden aangebragteene vraagdie van meer dan ééne zijde met toestemming werd begroet. Rapporteurs, die opmerkingen overbrengende, zijn van oordeel, dat de vraag der 2d® sectie naar de reden van het niet bestaan der be doelde instructie voor de hand ligt en noodigen burgemeester en wethouders uit, daarop te antwoorden. De tweede vraag verdient, naar hun gevoeleneen toestemmend antwoordzoowel om de in de sectie daarvoor bijgebragte motievenals met het oog op den legenwoordigen functionarisdie op kosten javan de ge meente doch met een eigen kapitaal van kunde, belangstel ling en ijver, krachtig medewerkt om onzen ingezetenen liefde voor de bloeijende gaven der natuur in te storten en aldus op gelukkige wijze hunne ontwikkeling en beschaving helpt bevor deren. Waar die beambte tot de opzigters bij de gemeente werken gerekend doch bij gebreke van deskundig toezigt feitelijk onder het gemeentebestuur aan het hoofd van een tak van dienst staandeeene jaarwedde genietgelijk aan die van den laagst bezoldigden opzigterdaar iszoo mee- nen rapporteurs, aan den eisch der billijkheid te kort ge daan. Zij stellen hierom voor die jaarwedde met 100 te verhoogen en alzoo den aangehaaklen begrootingspost uit te trek ken op 8375. Zij doen hierbij opmerken, dat het bezwaar tegen het incidenteel bij de behandeling van de begrooting ver hoogen van tractementen die bij verordening zijn vastgesteld aan de aanneming van dit voorstel niet in den weg staat, omdat de bezoldigingen van de opzigters bij de verordening van 14 Augustus 1873 (Gemeenteblad no. 18) zijn gesteld op ƒ600 tot 1000. Hoofdst. III. Afd. I. Art. 1. (volgn. 101). In de 3d® sectie werdnaar aanleiding van de toelichting gevraagdwat te verstaan zij onder het eerste gedeelte van het voetpad naar Snakkerburen en in hoeverre de gemeente eigenares zij van de aan dat voetpad gelegen gronden. Rapporteurs brengen die vraag bij burgemeester en wethou ders over met verzoekhet antwoord daarop te willen ver strekken aan den Raad. Hoofdst. III. Afd. I. Art. 2. (volgn. 102). In de 1® sectie werd bij dezen post de ongunstige toestand van de bestrating in de Minnemastraat ter sprake gebragten de 3d® sectie wisselde van gedachten over de volgens de toelichting voorgenomen klinkertbevloering in het Zaailand waarbij sommigen van oordeel waren dat dergelijke bestra ting voor het verkeer met rijtuigen minder geschikt, althans

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1887 | | pagina 89