Memorie van toelichting,
Bijlage tot het verslag der handelingen van
den gemeenteraad te Leeuwarden, 1887.
Art. 7.
De hoogte van woonverdiepingen tussehen den vloer en het
plafondofwaar dit niet bestaattussehen den vloer en den
onderkant van de zolderingmag niet minder dan 3 meter zijn;
bij verdiepingen onder den beganen grond moet deze iioogte
ten minste 2.20 meter bedragen.
Voor woningen van meer verdiepingen kan in verband met
hare bestemmingdoor burgemeester en wethouders afwijking
van deze bepalingen worden toegestaan.
Art. 8.
Ieder bewoond vertrek moet ten minste één lichtraam heb
ben.
De grootte van de liehtdoorlatende gedeelten van dit licht
raam of van de meerdere lichtramen of lantaarns tezamen moet
ten minste een zevende van de oppervlakte des vertreks zijn.
Van de lichtramen moet ten minste één kunnen worden ge
opend.
Voor woningen met slechts één buitendeur moet boven die
deur een draaibaar raam worden aangebragt.
Art. 9.
Elke woning moet ten minste van één privaat zijn voorzien
dat door middel van een beweegbaar lichtraam of luchtkoker
met de buitenlucht gemeenschap heeft.
Burgemeester en wethouders kunnen vergunnen, dat van deze
bepaling worde afgewekenindien op een afstand van niet
meer dan 30 meter een gemeenschappelijk privaat aanwezig is.
Het is verboden, putten aan te leggenbestemd tot het op
nemen van faecale stoffen.
Het is verboden privaten te doen uitloopenanders dan in
wisseltonnen.
Art. 10.
Bij elke woning moet een waterdigte regenwaterbak zijn
van een inhoud berekend naar ten minste 1 Va stère voor elk
inwonend gezin. Wordt de woning door slechts één gezin be
woond dan moet de inhoud ten minste 2 stère zijn.
Burgemeester en wethouders kunnen
a. vergunning gevendat voor twee of meer aangrenzende
woningen een gemeenschappelijke regenwaterbak worde ge
maakt
b. vrijstelling verleenen van de bepaling van het eerste lid
indien de woning op voldoende wijze, ter hunner beoordeeling,
aan de drinkwaterleiding is aangesloten.
Deze vrijstelling houdt op, zoodra de aansluiting is wegge
nomen.
Art. 11.
Riolen en goten, bestemd tot afvoer van spoel- of regenwa
ter mogen niet anders worden gemaakt dan van waterdigte
bouwstoffen met waterdigte verbindingen en binnenwerks geene
meerdere wijdte hebben dan 0.15 meter middellijn. Elk riool
moet bij het aanvangspunt zijn voorzien van eene waterdigte
kolk met stankafsluiting en van een behoorlijken ijzeren rooster.
Art. 12.
Op gebouwen of gedeelten van gebouwenniet tot woning
dienende, maar die daartoe worden ingerigtzijn de bepalin
gen van artt. 22® lid, 3,4,5,6,7,8,9,2® en 3® lid
en 10 van toepassing.
Art. 13.
Indien burgemeester en wethouders eene woninghetzij we
gens gebrekkige mrigting, onvoldoenden staat van onderhoud en
gebrek aan vrije toetreding van lucht of lichthetzij wegens
andere oorzakenvoor de gezondheid der bewoners nadeelig
of voor het leven van dezen gevaarlijk achten, stellen zij, met
opgave van redenen den raad voordie woning onbewoonbaar
te verklaren.
Oordeelen burgemeester en wethouders dat door het aan
brengen van verbeteringen of herstellingen het nadeel of het
gevaar kun worden weggenomendan doen zij den eigenaar
vruchtgebruiker of beheerder opgave van de verbeteringen of
herstellingendie zij noodig achtenmet uitnoodiging, die bin
nen een door hen te bepalen termijn aan te brengenen met
aanzegging, dat, zoo hieraan niet wordt voldaan, zij den raad
zullen voorstellen, de woning onbewoonbaar te verklaren.
Art. 14.
Burgemeester en wethouders geven van het indienen van hun
voorstel kennis aan den eigenaarvruchtgebruiker of beheerder
van de woning. Deze geeft hiervan een bewijs van ontvangst af.
Burgemeester en wethouders leggen bij hun voorstel aan den
raad alle tot de zaak betrekkelijke adviezen en inlichtingen over.
Belanghebbenden kunnen hunne bezwaren tegen het voorstel
van burgemeester en wethouders bij den raad indienen binnen
veertien dagen na den dagwaarop zij de in het eerste lid be
doelde kennisgeving hebben ontvangen.
Art. 15.
De raad benoemt, alvorens eene beslissing te nemen, uit zijn
midden eene commissie van drie leden, ten einde den staat der
in het voorstel bedoelde woning te onderzoeken en de belang
hebbenden te hooren.
Deze commissie doet van een en ander binnen eene maand
den raad verslag met een bepaald voorstel.
Art. 16.
Binnen eene maandnadat het verslag is gedaan, verklaart
de raad, bij een met redenen omkleed besluit, de woning al
of niet onbewoonbaar.
Art. 17.
Het besluit, waarbij eene woning onbewoonbaar is verklaard,
wordt aan de belanghebbenden medegedeeld en ter algemeene
kennis gebragt.
Art. 18.
Burgemeester en wethouders gelasten schriftelijk de ontrui
ming van de door den raad onbewoonbaar verklaarde woning
binnen een door hen te bepalen termijn.
Wordt aan dezen last niet voldaan, dan doen burgemeester en
wethouders de ontruiming uitvoeren met behulp der beambten
van politie.
Art. 19.
Het is verbodeneene woningdie volgens bovenstaande
bepalingen onbewoonbaar is verklaardte bewonen, te verhu
ren of aan anderen ter bewoning af te staan.
Art. 20.
Het raadsbesluitwaarbij eene woning onbewoonbaar is ver
klaard wordtop verzoek van belanghebbenden, ingetrokken
indien zij aantoonen, dat die woning in een voor bewoning ge-
schikten toestand is gebragt.
Dit verzoek wordt, nadat het is ingekomen, in handen ge
steld van burgemeester en wethouders, die, na onderzoek, hunne
beschouwingen en hun advies daaromtrent den raad mededeelen.
Indien burgemeester en wethouders den raad de inwilliging
van het verzoek meen en te moeten ontraden, geven zij hiervan
aan de verzoekers kennis.
De raad besluit in dit geval met inachtneming van het be
paalde bij artt. 1517.
Art. 21.
Indien het raadsbesluit tot onbewoonbaarverklaring is inge
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1887.
trokken is hiermede de door burgemeester en wethouders ge
geven last tot ontruiming vervallen.
Art. 22.
Van deze intrekking wordt, op dezelfde wijze als in art. 17 is
bepaald, openbare kennis gegeven.
Art. 23.
De kennisgevingen ingevolge deze verordening te doen aan
eigenaren vruchtgebruikers of beheerders van woningen die
vermoed worden of verklaard zijn ongeschikt ter bewoning, ge
schieden indien deze personen niet in de gemeente wonen of
hunne woonplaats onbekend isaan den hoofdbewoner der wo
ning.
Art. 24.
Voor de naleving van de voorschriften van artt. 1 tot en met
12 is degene, voor wiens rekening gebouwd, verbouwd of in
gerigt wordt, aansprakelijk, tenzij hij bewijze, dat de overtre
ding van de verordening een gevolg is van schuld of nalatig
heid van den eigenlijken bouwer of van den aannemer, in welk
geval deze daarvoor aansprakelijk is.
Geschiedt het werk voor rekening van of door eene vereeni-
ging, dan zijn, behoudens de in het eerste lid genoemde uitzonde
ring hare bestuurders, of, indien de uitvoering aan een of
meer hunner is opgedragendeze aansprakelijk. Dit laatste
geldt niet voor dengene, van wien blijkt, dat de schuld of na
latigheid niet aan hem is te wijten.
Art. 25.
Aan burgemeester en wethouders en de raadscommissiën, in
gevolge deze verordening te benoemen, de ambtenaren en be
dienden van politie, den directeur en de opzigters der stadsrei
niging, zoomede aan den directeur, den hoofdopzigter en de opzigters
der gemeentewerken wordt de last verstrekt om, ter uitvoering
dezer verordening, de woningen der ingezetenen, huns ondanks,
binnen te treden, mits daarbij worden in acht genomen de voor
schriften der wet van 31 Augustus 1853 (Staatsblad No. 83).
De uitvoering van dezen last mag ten allen tijde geschieden.
Art. 26.
Het opsporen en constateren van de overtredingen van de
bepalingen dezer verordening en van de krachtens haar uit te
vaardigen besluiten is opgedragen aan den opzigterdie door
burgemeester en wethouders is belast met het houden van toe-
zigt op het nakomen van hare voorschriften.
Art. 27.
De overtredingen van de bepalingen dezer verordening wor
den gestraft met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geld
boete van ten hoogste vijfentwintig gulden.
Art. 28.
Deze verordening treedt in werking eene maand na hare afkon
diging.
Met dit tijdstip houdt op van kracht te zijn de verordening
op het bouwen en inrigten van woningenzoomede tegen het
bewonen van voor de gezondheid nadeelige woningen, vastge
steld bij raadsbesluit van 25 Maart 1880.
behoorende bij het ontwerp der
verordening op het bouwen en op
het inrigten van woningen en te
gen het bewonen van voor de ge
zondheid nadeelige of voor het le
ven gevaarlijke woningen.
De herziening der verordening op het bouwen en inrigten
van woningen zoomede tegen het bewonen van voor de ge
zondheid nadeelige woningen is het laatst ter hand genomen
ofschoon wij betrekkelijk den aard en den omvang der eventu-
eel aan te brengen wijzigingen reeds principiële besluiten hadden
I genomen vóór de aanbieding der wijziging van de verordening
tot voorziening tegen en bij brand en die, houdende algemeene
bepalingen van politie (Gemeentebladen n«®. 18 en 7 van dit jaar).
Beide laatstgenoemde verordeningen toch bevatten bepalingen
betreffende het bouwen met het oog zoowel op brandgevaar,
als op beveiliging van den openbaren weg.
De verordening houdende algemeene bepalingen van politie,
bevat in de artikelen 481956 tot en met 62, en die,
houdende voorziening tegen en bij brand, in de artikelen 1
tot en met 10 bepalingen, die, strikt genomenzouden kunnen
worden geacht thuis te behooren in eene algemeene verorde
ning op het bouwen.
Door de vaststelling van deze beide verordeningen, overeen
komstig de door ons aangeboden ontwerpen en het behoud
der genoemde bepalingen werd door U reeds in beginsel be
slist dat de bouwverordening bij eene eventuele herziening
niet zoo algemeen van aard en strekking zou worden als anders
had belmoren te geschieden.
Wij hebben daarom bij deze herziening niet het voorbeeld
gevolgd van andere gemeentebesturen die in één verordening
alles zamenvatten wat ten opzigte van het stichten of veran
deren van gebouwen kon worden voorgeschreven.
Wij wenschen de strekking van de beslaande verordening
geheel te behouden, hier en daar de redactie te verbeteren
enkele voorschriften te verduidelijken of aan te vullen doch ook
anderen te bekorten. Een en ander zal uit de toelichting der
artikelen blijken.
In overeenstemming met de wijze, waarop de overige straf
verordeningen zijn ontworpenis door ons ook hier de verdee
ling in paragraphen weggelaten.
Wij beschouwen als het doel en de strekking dezer verorde
ning de beveiliging der openbare gezondheidsbelangen waar
onder in zekeren zin ook de bescherming van het leven der
ingezetenen kan worden gerekend te belmoren. Ons ontwerp
is daarom evenals de bestaande verordeninghoofdzakelijk, ja
bijna uitsluitend, geschreven voor woningen. Alleen het artikel,
waarin de hoogte wordt bepaald, waartoe gebouwen mogen wor
den opgetrokken, betreft alle gebouwen. Daarom is dit artikel
onder de allereerste gerangschikt.
In tussehen is het artikel, dat de verste strekking heeft, voorop
gesteld.
Art. 1.
In art. 1 is het voorschrift gegevendat bij het aanleggen
van eene nieuwe buurt ten minste 10 meter tusschenruimte moet
worden opengelaten en vooi een verkeersweg ten minste 2 meter.
Oud artikel 5 spreekt van 6 meter en niet van een verkeers
weg. Bij den aanleg van nieuwe buurten op kleine terreinen,
zooals in den laatsten tijd meermalen geschiedt, komt ons eene
bepaling als de voorgedragene noodzakelijk voor.
Art. 2.
De eerste zinsnede van dit artikel bevat geheel dezelfde voor
schriften omtrent de hoogte als art. 4 der bestaande verorde-
ningdoch is aangevuld met eene gunstige bepaling voor hoek
huizen, om de verbetering van zoodanige panden niet noodeloos