I Memorie van antwoord 21 Bijlage No. 10. Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1888. op liet verslag van de commissie van rapporteurs uit de sectiën van van den raad omtrent: 1°. het onderzoek der ontwerp- gemeente begrooting voor het jaar 1889; 2". het voorstel van burgemeester en wethouders tot nadere regeling van den prijs van het gas uit de gemeentelijke gasfabriek. Mijne Heeren Op het voetspoor der commissie van rapporteurs zullen wij in de eerste plaats onze opmerkingen mededeelen over het ver slag betreffende het voorstel tot verlaging van den gasprijs. En dan moeten wij al dadelijk onze bevreemding te kennen geven dat in het zoo uitvoerig verslag schier met geen en kel woord melding wordt gemaakt van de motieven die bur gemeester en wethouders er toe geleid hebben om het voor stel tot verlaging van den gasprijs in te dienen. In dat voorstel wordt uitdrukkelijk gezegd, dat het toene mend gasverbruik ook voor industriëele doeleinden en de toe nemende winsten die daarvan het gevolg moeten zijnde hoofd motieven zijn van het voorstel. Met cijfers, die niet gewraakt zijn wordt aangetoond dat het gasverbruik in den loop van dit jaar reeds 10 pet. hooger is dan in 1887. Indien dus het gasverbruik met nog 4 pet. stijgtzal uit de gasproductie bij een prijs van 6 cent reeds een gelijk bedrag worden verkregen als in 1887 bij een prijs van 7 cent per stère. In 1887 was, blijkens de gemeente-rekening, het voordeelig saldo van de exploitatie der gasfabriek 30939.39, waarbij niet in aanmerking is genomen de vergoeding van renten we gens kapitalendoor de gemeente aan de fabriek in rekening courant verstrekt. Ofschoon nu de uitgetrokken cijfers in de begrooting geen overschot van pl.m. 37,000.aanwijzen zoo mag toch, op grond der ervaring, bij het stijgend gasverbruik en zonder buitengewone omstandighedenworden aangenomen dat bij een prijs van 6 centop een jaarlijksch overschotongeveer gelijk aan dat, wat in 1887 is verkregen, kan worden gere kend. Steeds toch is geblekendat de ramingen der gascommissie, in het bijzonder wat de uitgaven betreft, belangrijk hooger warendan de werkelijke uitgaven, en althans het werkelijk overschot aanmerkelijk belangrijker was dan waarop bij de gemeente-begrootingen was gerekend. Deze voorzichtige ra mingen mogen hare goede zijde hebben zij geven minder juist een werkelijk beeld van de winst, die de fabriek inderdaad afwerpt. Wij rekenden dat bij een prijs van 7 cent per stère de winst op ongeveer 50,000 zou kunnen worden gestelddoch lieten nog buiten aanmerking dat door de fabriek eene som van 27,450.— wordt vergoed wegens renten van verstrekte kapitalen waar tegenover staateene som van 22,520. wegens aflossing en rente van de nog resteerende leeningen ten behoeve der fabriek aangegaan. Hiervan schiet dus over eene som van pl.m. 5000.en wanneer daarbij gevoegd wordt het overschot op de exploitatiedat bij een prijs van 0 cent per stère gas naar de uitkomsten van 1887 in verband met het stijgend gasverbruik op pl.m. 34,000.— a 37,000.—kan worden gesteld, zoo volgt daaruit, dat jaarlijks op eene bijdrage aan de gemeentekas van pl.m. 40,000.— kan worden gerekend. De vragen die bij de beoordecling der gasquaestie in de eerste plaats in aanmerking komen zijn 1°. welke winst moet de gasfabriek jaarlijks aan de gemeente opleveren, en 2°. voor welken prijs moet het gas geleverd worden. Het antwoord op de eerste vraag kan verschillend zijnal naar gelang men de verhouding tusschen de fabriek en de gemeente opvat en of men al dan niet van oordeel isdat de J exploitatie der fabriek moet medewerken tot eene krachtige verlaging van belastingen. Veel hangt hier dus af van ieders opvatting en wij zullen niet beproeven een betoog te leveren voor een bepaald cijferwaarop de jaarlijksche bijdrage van de fabriek tot de ontvangsten der gemeente moet worden bepaald omdat misschien elk ander cijferhetzij hooger of lagermet grond verdedigd zou kunnen worden. Ook op de tweede vraag kan een verschillend antwoord worden gegeven. Men kan haar beschouwen in verband met de winst die gemaakt moet worden met het monopolie dat de gemeente in zake de gaslevering heeft, en men kan ook van het standpunt uitgaandal de gasfabriek in eigen beheer is genomenten eindebij een zeer matige winstde ingezete nen het gas zoo goedkoop mogelijk te leveren vooral ook om te bevorderen dat het verbruik zoo algemeen mogelijk worde. Zoo dikwijls de gasquaestie in den raad ter sprake is geko men hebben zich over beide vragen verschillende stroomingen geopenbaard en wij achten liet noodelooze moeite om te trach ten deze te vereenigen. Ook in het verslag der commissie van rapporteurs worden deze vragen niet op zich zelf behandeld. De meeningen die ten aanzien van het voorstel zijn uitgesproken, bepalen zich na genoeg uitsluitend tot eene vergelijking met andere gemeenten en tot de gevolgen die de aanneming van het voorstel zouden heb ben op de belastingen en de gemeente-finantiën in het alge meen en de begrooting voor 1889 in het bijzonder. Het verslag zoo veel mogelijk op den voet volgende, wenschen wij thans onze opmerkingen te maken omtrent eenige beschou wingen en becijferingen, door de tegenstanders van het voorstel te berde gebracht. Op bladz. 1 kolom 2 wordt de meening uilgesprokendat daar de gasverbruikers allen belastingschuldigen zijn zij, wan neer de voordeelen der fabriek minder worden aan belasting meer moeten opbrengenin verhouding van het bedragdat zij voor het gas minder betalen. Wij achten die opmerking minder juist. Er zijn 4041 aan- geslagenen in den hoofdelijken omslag tegen 1309 gasverbrui kers. Ook bij verhooging van den hoofdelijken omslag wegens vermindering van den gasprijs zouden de gasverbruikers dus nog profiteered Aan die opmerking wordt verder vastgeknoopt de bewering „dat eene verhooging van inkomsten-belasting noodzakelijk min der gasverbruik en daardoor tevens vermindering van de op brengst der fabriek tengevolge zal hebben." Op deze bewering antwoorden wijdat de prijs van het voorwerp zelf van onmiddelijken invloed is op het verbruik veel minder echter de verwijderde gevolgen door dien prijs veroorzaakt. Doch van verhooging der inkomsten-belasting is geen sprake, zoodat die bewering hier ter plaatse als minder ter snede kan worden geacht. Aan het hier geleverde betoog tracht men kracht bij te zet ten door enkele uit hun verband gerukte woorden aan te ha len gesproken door een der wethouders bij de behandeling van een adres tot prijsverlaging van het gas in November 1886. De strijd van het dagelijksch bestuur tegen verlaging sproot destijds hoofdzakelijk voort uit de omstandigheiddat de con- sumtie achteruitgaande waszoodat eene prijsverlaging in dub bele mate zou drukken op de gemeente-begrooting voor 1887 geenszins omdat men prijsverlaging op zich zelf afkeurde. Op bladz. 2, Ie kolom wordt uitgerekend dat een prijsverla ging van één cent per stère een mindere ontvangst van /'12,197.—

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1888 | | pagina 87