2
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden 1891.
Telt men de subsidiën voor de verschillende scholen te zamen
dan verkrijgt men een totaal bedrag van 25,250.—.
De subsidie, die thans ontvangen wordt, bedraagt, krachtens
art. 5 der overgangsbepaling van de wet van 1889, de som
van 25,507,375 zij is alzoo hooger dan zij zou zijn bij toe
passing van art. 45 der wet.
Ook na reorganisatie van school 4 wordt laatstgemeld bedrag
aan de gemeente uitgekeerd, doch hieruit volgt zooals we reeds
opmerkten dat de meerdere gewone uitgaaf van 3500.—
geheel komt ten laste der gemeente.
De gewone middelen van ontvangst nemen niet zoodanig toe,
dat deze telkens terugkeerende uitgaaf, in verband met het
steeds klimmen van andere gewone uitgaven, gedekt kan worden
door vermeerdering der gewone ontvangsten. Hierbij dient nog
vermeld te worden, dat eerstdaags een voorstel omtrent eene
nadere regeling van traktementen der onderwijzers bij het lager
onderwijs uwe vergadering zal bereiken, welke, wordt zij door
u goedgekeurd, al weder de kosten van het lager onderwijs die
ten laste der gemeente blijven zal verhoogen.
De meerdere jaarlijksche uitgaaf van 3500.en de even
bedoelde verhooging van uitgaven zullen dus gevonden moeten
worden uit verhoogde belastingen, tenzij verhooging van het
schoolgeld plaats hebbe.
Nu meenen wij dat verhooging van belastingen zooveel
mogelijk moet worden vermeden, vooral ook, omdat het bestaande
gebrekkige stelsel van gemeentebelastingen wel niet anders
toelaat, dan vermeerderde;gewone uitgaven te vinden door een hooger
percent-cijfer voor de directe belasting op het inkomen.
Verhooging van schoolgeld voor het lager onderwijs daaren
tegen achten wij geenszins onbillijk, daar de meerdere uitgaven
geheel komen ten bate van dat onderwijs, de schoolgelden laag
zijn gesteld en de sedert 1882 verhoogde uitgaven voor dat
onderwijs grootendeels door verhooging der belastingen zijn gedekt.
Het schoolgeld voor bedoeld onderwijs is het laatst geregeld
bij raadsbesluit van 12 Mei 1881 (gemeenteblad van 1881 no.
17) en is daarbij bepaald als volgt:
voor de scholen der eerste klasse (scholen no. 2 en 3) 22
voor de school der tweede klasse a (school no. 4) 12; voor
het onderwijs bovendien in de beginselen der Fransche taal en
die der wiskunde, in de daarvoor aangewezen klassen 15.
voor de scholen der tweede klasse b (scholen no 1, 5, 6 en
7) 3.-;
terwijl het onderwijs op de scholen der derde klasse (scholen
8, 9. 10 en 11) kosteloos wordt gegeven.
Uit de gemeenterekening over 1882 (gemeenteblad van 1884
no. 1) blijkt nu, dat de uitgaven voor lager onderwijs (volgno.
189203) f 155,891,36s hebben bedragen.
Hieronder was echter begrepen eene som van 60,308,09
w egens het stichten van schoollokalen, welk bedrag, als zijnde
buitengewoon, van even vermelde som van 155,891,36® moet
worden afgetrokken, als wanneer voor gewone uitgaven over
bluft de som van 95,583,27®.
Volgens de wet van 1878 werd van dit bedrag, met uitzon
dering van de daaronder begrepen 300 voor uitgaven ter be
vordering van getrouw schoolbezoek, 30 door het rijk ver
goed.
De 30 o/0 bedroeg dus 28,584,98, terwijl in genoemde
rekening de opbrengst der schoolgelden voor lager onderwijs
bij raming voorkomt tot een bedrag van 13,805.
Deze beide sommen, afgetrokken van 95,583.27®, geven een
restant van 53,193,29® ten laste der gemeente.
Op 31 December 1882 was het getal leerlingen op de open
bare lagere scholen 3112.
Voor gewone uitgaven koste dus elk kind aan de gemeente
53,193,27'
3112
Wanneer men nu de gemeenterekening van 1889 (gemeente
blad van 1890, no. 12) inziet, dan neemt men eene belangrijke
vermeerdering van gewone uitgaven ten laste der gemeente waar.
De sommen, onder de volgnummers 181 195 als werkelijke
uitgaven voorkomende bijeentellende, verkrijgt men een totaal
van 103,846,01®.
Bij de wet van 11 Juli 1884 (Staatsblad no. 123) is art. 45
der wet van 1878 gewijzigd. Werd vroeger ook subsidie ver
leend voor het aanschaffen en onderhouden van schoolmeubelen
en der schoolboeken, leermiddelen en schoolbehoeftenvoor
verlichting en verwarming en het schoonhouden der schoolloka
len voor het plaatselijk schooltoezicht en voor de vergelijkende
examens voor schoolbibliotheekenbelooningen en eereblijken
by de wijzigingswet van 1884 werd de rijksbijdrage voor die
uitgaven ingetrokken.
Een gevolg hiervan was, dat, waar onder de vroegere bepalin
gen de 30 zou zijn berekend over eene som van 103,446,01,
en dus ruim ƒ31,000 zou hebben bedragen, voor rijksbijdrage
over 1889 slechts is ontvangen 25,507,37®.
De schoolgelden zijn onder volgnummer 18<2 der rekening
over 1889 geraamd op ƒ13,100; zoodat ter tegemoetkoming in
de kosten voor lager onderwijs over 1889 is ontvangen onge
veer 38,600, en alzoo een bedrag van nagenoeg 65,200
wegens gewone uitgaven ten laste der gemeente is gebleven,
wat, vergeleken met 1882, een verschil in meerder uitmaakt
van nagenoeg 12,000.
Op 31 December 1890 was het getal schoolgaande kinderen
op de openbare lagere scholen 3301. Voor gewone uitgaven
65 200
kostte dus elk kind aan de gemeente 19,75, ge-
3301
vende een verschil van 2,66 vergeleken by 1882
Over 1882 werden 30 opcenten op het personeel geheven;
nu 40. Over dat jaar was de percentage voor de directe be
lastingen op het inkomen 3.41 nu 4.3 °/0.
Waar dus opnieuw eene belangrijke meerdere uitgaaf voor
het lager onderwijs geheel ten laste der gemeente zal komen,
daar meenen we, zooals we reeds te kennen gaven, dat er alles
zins termen bestaan om tot eene hoogere schoolgeldheffing over
te gaan.
Te meer bestaan hiertoe redenen, nu op de primitieve begrooting
voor 1891 de kosten wegens gewone uitgaven voor lager onder
wijs zijn geraamd op ƒ106,145, waartegenover staat het school
geld ad 12.750 en de rijks subsidie ad 25.507.37 zoodat
volgens die begrooting ten laste der gemeente zal komen
67,887.
Het trekt de aandacht, dat over 1882 aan schoolgeld is ont
vangen f 13,805 en in 1889 ƒ13,100, terwijl de schoolgelden
voor 1891 zijn geraamd op 12,750.
Er heeft dus achteruitgang plaats.
Het getal kinderen, waarvoor schoolgeld wordt betaald, moet
dus verminderd zijn. Dit is inderdaad het geval. In 1882 was
het getal schoolgaande kinderen 3112, waarvan 1072 op koste-
looze scholen blijft alzoo 2040 betalenden. In 1890 was het
getal leerlingen 3301; waarvan 1481 op kostelooze scholen rest
alzoo 1820 betalenden.
De vraag zou kunnen rijzen, of de vermeerdering van het
getal kinderen, dat kosteloos onderwijs geniet, moet worden toe
geschreven aan eene toenemende bevolking van onvermogenden.
Wij gelooven slechts ten deele.
In 1882 kwamen, op eene bevolking van 29,043 zielen, 4129
personen voor op het kohier voor de plaatselijke directe belas
ting op het inkomen; het kohier voor 1890 bevatte 4137 per
sonen bij eene bevolking op 31 December 1890 van 30,590 zielen.
In 1882 bedroeg het getal aangeslagenen dus 14.22 °/xr van
de bevolking en in 1890,13.52°/0; dit geeft een verschil van 0,72°/0.
In 1882 gingen kosteloos ter school 1072 leerlingen of 3.69
De commissie van toezicht (zie de bij dit voorstel gevoegde
missive) komt tot eene vermeerdering van ƒ1,34. Wij hebben
de cijfers genomen uit de rekeningen van 1882 en 1889. Voor
eene zuivere berekening van het schoolgeld per leerling kunnen
de kosten voor herhalings-ondencijsonderscheidelijk hebbende
bedragen ƒ1555,76® en f 2001,39, buiten aanmerking worden
gelaten. In dat geval wordt het cijfer per leerling voor 1882
ƒ16,59 en voor 1889 f 19,10; verschil alzoo ƒ2,51.
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1891.
3
van de bevolking en in 1890, 1481 of 4.8^/0 van de bevolking,
wat een verschil geeft van l.ll°/0.
Aangenomen dus, dat de onvermogende bevolking der ge
meente het sterkst is toegenomenwat nog niet direct uit het
getal aangeslagenen is afteleiden, daar in de laatste jaren on
derscheidene posten die gewoonlijk oninbaar waren van het kohier
zijn afgelaten, zoo moet het toenemend getal kinderen, dat kosteloos
onderwijs geniet, naar het schijnt voor een groot deel worden
toegeschreven aan eene mildere toepassing der verordening.
Na het voorafgaande kan thans de vraag gesteld worden
welke wijzigingen in het schoolgeld behooren te worden aange
bracht.
Bij het toenemend getal kinderen, dat kosteloos onderwijs ge
niet, zal er wel niet aan gedacht kunnen worden het getal dezer
scholen in te krimpen.
Een andere vraag is hetof het getal minvermogenden
voor wie de scholen der tweede klasse b schijnen bestemd te
zijn, zóó groot is, dat ook daarvoor vier scholen beschikbaar
moeten blijven
Wij meenen dit te mogen betwijfelen.
Neemt men aan, dat de ouders der kinderen, waarvoor school
geld betaald wordt, allen voorkomen op het kohier van den
hoofdelijken omslag, maar dat van die, aangeslagen in de eerste
klasse, een gedeelte hunne kinderen naar de kostelooze scholen
zendt, dan kan men stellen, dat van de 3424, die voorkomen
op het kohier voor 1891, ongeveer 3000, voor zooverre die kin
deren ter school zenden, daarvoor schoolgeld betalen.
Nu is het getal kinderen, dat de openbare betalende scholen
bezoekt, 1820, zijnde 60 van even genoemd getal van 3000
aangeslagenen.
De scholen 2, 3 en 4, waarvoor 12 en meer schoolgeld
wordt betaald, worden bezocht door 768 leerlingen, vertegen
woordigende naar evengenoemden maatstaf 1280 aangeslagenen.
In de 7 eerste klassen voor den hoofdelijken omslag voor
1891 (aanslagen naar een inkomen van beneden 1000) komen voor
2229 belastingschuldigen, zoodat in de hoogere klassen te
zamen voorkomen 1195.
Hieruit zou dus volgen, dat ook voor personen, die een inkomen
hebben van ƒ700 f 1000 (dat zijn volgens het kohier 594),
de gelegenheid is geschapen om hunne kinderen voor 3 per
jaar ter school te zenden.
Wij meenen echter, dat deze personen zonder veel bezwaar
een hooger schoolgeld b.v. f 6 per kind kunnen betalen.
Er schijnt dus aanleiding te bestaan om voor één der scho
len 2e klasse b het schoolgeld te verhoogen.
De gemeenteschool no. 1 zou ons daarvoor het meest ge
schikt voorkomen.
Deze school wordt door 327 leerlingen bezocht. Aannemende,
dat voor 40 °/0 der leerlingen, als tweede kind uit hetzelfde
gezin, het halve schoolgeld wordt betaald, dan zou, wanneer
het leergeld van die school op 6 werd bepaald, dit eene
meerdere opbrengst geven van 786.
Nu de leervakken aan school 4 zullen worden uitgebreid, be
staat er alle reden om voor deze inrichting een hooger leer
geld te heffen.
Gewenscht komt het ons voor, het schoolgeld aan die school
voor alle klassen gelijk te stellen, eensdeels omdat dan het
schoolgeld voor de vakken van uitgebreid lager onderwijs in
evenredigheid lager gesteld kan worden en dat onderwijs dus
meer onder ieders bereik zal komenanderdeels omdat de leer
lingen der scholen tweede klasse b en die der derde klasse
eerst op die scholen de gewone vakken kunnen aanleeren, om
later voor de uitgebreidere vakken naar school no. 4 over te
gaan, zoodat, een uniform schoolgeld voor de lagere vakken aan
school 4 geen overwegend bezwaar behoeft op te leveren.
Wordt het schoolgeld voor school 4 voor alle klassen be
paald op ƒ16, dan zal dit eene hoogere opbrengst geven van
f 749, daar er thans 312 leerlingen zijn, waarvan 76 ƒ15, 105
12, 6 7,50 en 125 6 betalen.
Het leergeld aan de scholen der eerste klasse is mede laag
gesteld en laat naar onze meening eene verhooging alleszins toe.
Wij wenschten het leergeld voor deze inrichtingen te stellen
op 30. Het getal leerlingen bedraagt 444. Rekent men nu
dat 40 °/tl het halve schoolgeld betaalt, dan zou de verhooging
eene meerdere ontvangst van 2844 tengevolge hebben.
Met die verhoogingen kan gerekend worden, dat de school
gelden jaarlijks ongeveer 4400 meer zullen opbrengen.
De nieuwe uitgaaf van ƒ3500 zou dan gedekt zijn en er zou
nog 900 overschieten voor verdere stijging der gewone uit
gaven, die wel niet achterwege zal blijven en alleen reeds te
wachten zijn uit eene nadere regeling der onderwijzers-tractementen.
Om de verhooging van schoolgeld voor personen met een
talrijk gezin zoo min mogelijk bezwarend te maken, zou de be
staande bepaling omtrent verminderd schoolgeld, wanneer meer
dan één kind uit hetzelfde gezin ter school gaan, nog eenigszins
kunnen worden uitgebreid. Daartoe bestaat te meer aanleiding,
omdat de leercursus aan school 4 voortaan 9 jaar zal zijn en
het dus zeer goed kan gebeuren, dat een oudrenpaar tegelijk 3
4 kinderen naar die inrichting zendt.
Ook komt het ons billijk voor, dat vermindering van school
geld wordt toegestaan, indien kinderen uit hetzelfde gezin ver
schillende scholen, niet tot klasse b met 3 schoolgeld behoo-
rende, bezoeken.
De bestaande bepaling moet voorts toch gewijzigd worden,
indien voor de scholen tweede klasse b een verschillend leer
geld zal worden geheven.
Zij luidt als volgt(art. 4 der verordening)
„Indien meer dan één kind uit hetzelfde gezin dezelfde
school of scholen van dezelfde klasse bezoekt, bedraagt het in
art. 1 bepaalde schoolgeld voor het tweede en ieder volgend
1 kind de helft".
Worden onze voorstellen aangenomen, dan zal ook eene wij
ziging van art. 3 der verordening ter uitvoering van de nieuwe
regeling van het openbaar lager onderwijs in de .gemeente (ge
meenteblad no. 5 van 1889) noodig zijn.
Bij het dan in te voeren stelsel moet worden aangenomen,
dat het normaal schoolgeld voor gewoon lager onderwijs be
draagt 6 en dat een schoolgeld van f 3 zal worden betaald
door minvermogenden
De toelating van kinderen tot de scholen nos. 5, 6 en 7 zal
dus mede moeten geschieden met goedkeuring van burgemees
ter en wethouders.
Het bovenstaande met een daarop gegrond voorstel tot wijzi
ging der betrekkelijke verordeningen deelden we bij brief van
18 Augustus j. 1. mede aan de commissie van toezicht op het
lager onderwijs, met verzoek ons hare zienswijze daaromtrent
wel te willen doen kennen.
De commissie voldeed bij missive van 29 October j. 1. no.
7174 aan ons verzoek.
Die missive leggen wij hierbij over.
Daaruit blijkt, dat de commissie zich niet kan vereenigen met
ons denkbeeld om voor een der scholen tweede klasse b het
schoolgeld te verhoogen.
Eene verhooging van het schoolgeld voor de scholen 2 en 3
tot een bedrag van 30 acht zij, op daarvoor aangevoerde
gronden, zelf zeer matig, terwijl een schoolgeld van ƒ16 voor
school 4 haar weinig of niet bezwarend voorkomt.
Bij nadere overweging hebben wij het denkbeeld, om eene ver
hooging van schoolgeld voor een der scholen tweede klasse b
voor te stellen, laten varen.
Daar echter door ons was gerekend op eene meerdere ont
vangst van schoolgelden van pl. m. 4400 en de aangenomen
verhoogingen van schoolgeld voor de scholen no. 2,3 en 4 slechts
eene meerdere ontvangst van nagenoeg 3600 zouden tenge
volge hebben, zijn wij van oordeel, dat in plaats van 16, aan
school 4 een schoolgeld van ƒ18 behoort te worden geheven,
waartegen wel geen bezwaar zal kunnen bestaan. In dat geval
zal de meerdere ontvangst wegens schoolgelden geraamd kun
nen worden op ƒ3900 a ƒ4000.—
Naar aanleiding van het vorenstaande hebben wij de eer U
voor te stellen
I. In de verordening tot heffing van schoolgelden voor het