2
Bijlage lot liet verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1891.
ning" geen middel aangeeft om door curatoren en den rector te
doen beoordeelen in welk geval dat aan privaat onderwijs zoo
nauw verwant toezicht wenschelijk of noodig is, terwijl het oor
deel der ouders of voogden daaromtrent niet altoos volkomen
betrouwbaar kan zijn. Overtuigd dat het onderwijs in alle klas
sen niet te veeleischend is en dat het huiswerk niet te veel
tijd vordert, zelfs niet van leerlingen van middelmatigen aanleg,
kunnen curatoren in het algemeen niet cene methode goedkeu
ren die medebrengtdat leerlingenwelke reeds vijf of zes
schooluren hebben genotennog den gcheelen avond onder
toezicht van een der leeraren worden ingespannen. Aan eene
altoos wenschelijke zelfstandigevrije geestesontwikkeling en
aan het genot van de niet minder noodige ontspanning kan zij
niet bevorderlijk zijn.
In hoofdzaak op bovenstaande gronden verlangen curatoren,
dat voor het toezicht op het huiswerk der leerlingen van het
gymnasium door de docenten dier inrichting gelijke vergunning
noodig zal zijn als voor het geven van privaatlessen. Bij het
verleenen dezer laatstbedoelde vergunning hebben curatoren
zich den regel gesteld om die niet te verleenen. Meenen leer
lingen of hunne ouders, dat privaat onderwijs in sommige vak
ken noodig is dan hebben zij dit te zoeken bij docentendie
tot het gymnasium in geene betrekking staan.
Naar onze zienswijze zijn aan het voorstel van curatoren
groote bezwaren verbonden. Wij zijn van oordeeldat voor
jongens van 12 tot 14 a 15 jaar toezicht op het maken van
huiswerk in den regel noodzakelijk is. Wel zal men dat toezicht
veelal voldoende in den huiselijken kring kunnen vinden, doch
zeker niet altijd. Geldt het alleen te zorgen dat de jongen
aan de werktafel blijft zittendan zal men in den vader of
voogd voldoenden steun vinden maar wordt niet alleen toe
zicht maar vooral ook leiding van den arbeid gevraagd dan
zal in tallooze gevallen de hulp van den huisvader onvoldoende
zijn. Al is het mogelijk den jongen bij zijne boeken te hou
den het is hem daarom niet altijd mogelijk zijnen geest te
binden aan den arbeid, die vóór hem ligt. In dat geval blijft
slechts ééne mogelijkheid over, nazien van het schriftelijk werk
en overhooren van de les. Is er met oppervlakkigheid ge
werkt dan moet de schade nog dienzelfden dag hersteldof
zij wordttelkens wanneer men verder komt grooter. En in
zooverre houden wij de meening van curatoren voor bepaald
onjuistdat de leerlingendie gedurende den dag vijf of zes
lesuren hebben genoten, door het toezicht van een leeraar te
veel zouden worden ingespannen. Integendeelwanneer de
leeraar de eischen van het werk, die niemand beter kent dan
hij, niet ten eenenmale voorbij streeft, kan aanhoudende, maar
niet overdreven inspanning den arbeid voor het vervolg slechts
verlichten. En wanneer dus, zooals curatoren zeggen, het huis
werk niet te veel tijd vordertzelfs niet van leerlingen van
middelmatigen aanleg, dan zal het goed zijn den leerling daar
mede voortdurend, maar ook niet meer ingespannen te houden.
Een ander bezwaar, dat wij tegen het voorstel van curatoren
hebben, ontleenen wij aan de wijze, waarop zij art. 11 tot
dusverre toepassen en voor het vervolg schijnen toegepast te
willen hebben. Stelt men als regeldat geene dispensatie
wordt verleenddan versteekt men de ouders van kinderen
die de leiding van een paedagoog behoevenvrij wel ten
eenenmale van de gelegenheid om eenen zoodanigen te vin
den. Het ligt toch o. i. voor de hand, dat men in eene plaats,
waar men een gymnasium vindtonder de daaraan verbonden
leeraren wel in de eerste plaats de paedagogen, gevormd door
theorie en practijk, dient te zoeken. Zij, die als zoodanig bui
ten dat kader voor toezicht op de studie in de oude talen
in aanmerking komen zullen naar onze verwachting schaars te
vinden zijn.
Wat de practijk betreftzou, naar wij meenen, eene rigou
reuze toepassing van het aanbevolen stelsel sommige ouders
hier ter stede wier jongens het aan aanleg niet ontbreekt
maar die niet aanstonds, met hun 12e jaar van de lagere
school naar het gymnasium overstappende de gave ontvangen
om hunnen geest met eenig gemak tot de nieuwe, niet altijd
voor jongens even vermakelijke studie te bepalen, er toe dwin
gen om hunne kinderen bij eenen leeraar in de kos' te leg
gen. Men zoude m. a. w. voor sommigen het voordeelvan te
wonen in eene plaats waar een gymnasium bestaat, ten eenen
male wegnemen en hen gelijk zoo niet achterstellen met
anderen, buiten de gemeente woonachtig.
Zijn wij wel ingelichtdan bestaan hier ter stede op dit
stuk op dit oogenblik geene misbruiken en in zooverre zou
men het oogenblik voor eene wijziging der verordening gunstig
kunnen noemenomdat men daardoor zelfs den schijn kan
ontgaanvan het oog gevestigd te hebben op bepaalde perso
nen.
Is het de bedoeling van curatoren om mogelijke pressie van
de leeraren op de kinderen of hunne oudersdie zich later
zou kunnen voordoena priori te fnuikendan zouden wij u
zij het ook langs een anderen weg tot medewerking willen
adviseeren.
Over het algemeen genomen mag men aannemen dat de
ouders of voogden van leerlingen van het gymnasium tot eene
klasse der maatschappij behooren die volkomen in staat is
zelf te beoordeelen wat hun en hunnen kinderen het beste
past. Het zal daarom o. i. volkomen voldoende zijn indien
zij casu quo tijdig vernemen, dat de rector voor hunnen jongen
het toezicht op het huiswerk öt overbodig óf hopeloos acht.
Weet deze dat op het huiswerk van eenigen leerling toezicht
wordt gehoudendan kan hij de zaak onderzoeken en den
ouders van raad dienen.
Op grond van het vorenstaande hebben wij de eer u voor
te stellente besluitenaan art. 11 der verordening voor het
gymnasium eene alinea toe te voegen luidende
Belast een der leeraren zich met het toezicht op het huis
werk van een der leerlingenzoo geeft hij hiervan terstond
kennis aan den rector. Deze brengt binnen drie maanden
daarna aan den vader of voogd van dien leerling advies uit
omtrent de wenschelijkheidom dat toezicht al of niet te
doen voortduren.
Aldus voorgesteld ter raadsvergadering van den 14 October
1890 door
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden
P. LYCKLAMA a NIJEHOLT voorzitter.
P. A. BERGSMA secretaris.
LEEUWARDEN, 31 December 1890.
No. 340.
Aan heeren burgemeester en wethouders
der gemeente Leeuwarden.
Den 3 November jl. werd door uw college in onze handen ge-
steld een door u aan de gemeenteraad ingediend voorstel naar
aanleiding van eene missive dd. 3 Juni jl. onzerzijds aan den
raad gericht, ten doel hebbende eene wijziging van art. 11 der
verordening voor het gymnasium. Dit stuk ging vergezeld van
een begeleidend schrijven van denzelfden datum No. 108a/1033,
waarin wij werden verzocht u te willen berichten, of er tegen
de door u voorgestelde wijziging bij ons bezwaren bestonden
en zoo ja, welke.
Terwijl wij bij dezen de eer hebben aan die uitnoodiging te
voldoen constateeren wij al aanstonds dat er tusschen uw
college en het onze een verschil van inzicht in deze materie
bestaat, dat ons bezwaar doet maken, onze adhaesie te schen
ken aan de door u voorgestelde wijziging. Wij vermeenen onze
zienswijze omtrent de beteekenis van het huiswerk der leerlin
gen en omtrent het eventueel daarop uit te oefenen toezicht
voldoende in onze missive dd. 3 Juni te hebben toegelicht en
hebben dus de eer naar die missive en naar de daarin aange
voerde motieven te verwijzen.
Dat wij met deze onze zienswijze niet alleen staanbewijst
Bijlage tot liet verslag der handelingen van den gemeenteraad le Leeuwarden, 1891.
3
het uitvoerig schrijven van den inspecteur der gymnasia, d.d.
3 December jl. no. 1923, wiens gevoelen wij hebben gevraagd
en dat wij de eer hebben hiernevens over te leggen. De re
denen die den inspecteur nopen om zich met de door bur
gemeester en wethouders voorgestelde wijziging niet te veree
nigen zijn ook de onze zoodat wij ons daarbij geheel aan
sluiten.
Wij hebben daarbij slechts deze opmerking le voegen.
Waar burgemeester en wethouders volgens bekomen inlich
tingen de meening uitspreken, dat op dit stuk hier ter stede
op dit oogenhlik geene misbruiken bestaandaar geven cura
toren de verzekeringdat de inlichtingen die hun ten dienste
staan tot eene tegenovergestelde uilkomst leiden.
Wij aarzelen dan ook niet, als onze overtuiging uit te spre
ken dat de juiste beoordeeling dezer zaak eigenaardig te huis
behoort bij het college van curatoren dat zich omtrent elk
voorkomend geval de benoodigde inlichtingen kan doen ver
strekken.
Wij hebben derhalve de eer, ons bij missive van 3 Junij.l.
aan den raad ingediend voorstel tot wijziging van art. 11 der
verordening te handhaven.
Curatoren van het gymnasium
W. B. S. BOELESvoorzitter.
JAG. B. DE LA FAILLE secretaris.
V-GRAVENHAGE3 December 1890.
No. 1923.
Bericht op schrijven van 30 Novem
ber 1890, betreffende voorstel tot
wijziging der verordening voor het
gymnasium.
Naar aanleiding van bovenvermeld schrijven heb ik de eer
u het volgende le berichten.
Met belangstelling heb ik kennis genomen zoowel van het
door uw college aan den gemeenteraad gericht schrijven, strek
kende om aan te dringen op toevoeging aan art. 11 der ver
ordening voor het gymnasium van eene alinea waarbij met
privaat onderwijs wordt gelijk gesteld het werken van leerlin
gen onder toezicht en ten huize van leeraren bij wie zij niet
inwonen als ook van het voorstel van burgemeester en wet
houders waarin zij onder bestrijding van de door u voorge
stelde wijziging den raad in overweging geven, art. 11 uit te
breiden door toevoeging van deze alineaBelast een der
„leeraren zich met het toezicht op het huiswerk van een der
„leerlingen, zoo geeft hij hiervan terstond kennis aan den rec-
„tor. Deze brengt binnen drie maanden daarna aan den vader
„of voogd van dien leerling advies uil omtrent de wensehclijk-
„heid, om dat toezicht al of niet te doen voortduren.'' Na rijpe
overweging meen ik mij in deze quaestie onvoorwaardelijk aan
de zijde van uw college te moeten scharen. Het bestaande
art. 11 bepaalt, dat voor het geven van privaat onderwijs elk
der leeraren de vergunning behoeft van curatoren. Deze aan
curatoren toegekende bevoegdheid wordt door burgemeester en
wethouders niet aangetast en moet ook naar mijne ziens
wijze lot wering van eventueele misbruiken bij curatoren blij
ven berusten.
Het feit, dat aan verreweg de meeste gymnasia eene gelijk
luidende of nagenoeg gelijkluidende bepaling bestaatbewijst
wel, dat men vrij algemeen van de wenschelijkheid en nood
zakelijkheid daarvan overtuigd is. Wanneer nu moet toegege
ven wordendat het toezicht, door leeraren uit te oefenen op
het huiswerk der leerlingen bijzonder nauw verwant is aan
het geven van privaat onderwijs en den curatoren derhalve-het
middel ontbreekt om te constateeren wanneer het eerste in
het laatste overgaat, (en ik geloof niet, dat dit met goede gron
den kan bestreden worden), dan pleiten dezelfde gronden die
het wenschelijk maakten het geven van privaat onderwijs af
hankelijk te stellen van de vergunning van curatoren, ook voor
eene beperking van de vrijheid der leeraren om toezicht te hou
den op het huiswerk der leerlingen. Reeds op dien grond al
leen geel ik aan de door uw college voorgestelde wijziging de
voorkeur hoven het voorstel van burgemeester en wethouders
dat aan de leeraren de gelegenheid geeft, om gedurende bijna
drie maanden in strijd met het bestaande art. 11 privaatles
of wat daarmede gelijk slaat te geven. Maar afgezien daarvan
heb ik groote bezwaren tegen de gronden, waarmede het voor
stel van burgemeester en wethouders verdedigd wordt. In hun
voorstel lees ik: „Wij zijn van oordeel, dat voor jongens van
„12 lot l i a 15 jaar toezicht op het maken van het huiswerk in
„den regel noodzakelijk is."
Met deze opvatting ben ik het ten eenenmale oneens. Wan
neer bij de toelating tot de laagste klasse en bij de overgangs
examens eene betamelijke gestrengheid in acht genomen wordt,
zoodat de leerlingen ook die van middelmatigen aanlegmo
gen geacht worden in het bezit te zijn van de ontwikkeling
die noodig is, om bij voldoenden ijver met succes de lessen te
volgen wanneer verder de leeraren onder toezicht van den
rectorbij het opgeven van huiswerk de voorschriften die ge
zond verstand en paedagogische tact aan de hand doen in het
oog houden dan zullen de leerlingen in staal zijn het
huiswerk behoorlijk te maken ook zonder verder toezicht, dan
in den regel aanwezig zal zijn in de gezinnen, waartoe de gym
nasiasten behooren.
En dit is de toestand waarnaar men van den aanvang af
moet slieven, omdat op deze wijze alleen de leerlingen tot die
zelfstandigheid ontwikkeld wordendie voor aanstaande be
oefenaren der wetenschap onmisbaar is. Het welbegrepen be
lang der leerlingen brengt dus mede, dat niet dan bij groote
uitzondering afgeweken worde van den regeldat zij hun werk
zelfstandig maken. Zijn zij daartoe niet in staat dan is mijns
inziens het bewijs geleverd dat of de school te kort schiet in
hare verplichtingen of de -leerlingen de geschiktheid voor studie
missen. Wat burgemeester en wethouders dus tot regel wen-
schen te maken zou ik tot zeldzame uitzondering willen be
perken en de beslissing of zulk een geval van uitzondering
aanwezig isaan curatoren willen overlaten die een geheel
vrij en onafhankelijk oordeel zullen kunnen uitspreken. Uit het
vooigaande blijkt reeds, dat de vrees, door burgemeester en
wethouders uitgedrukt, als zouden sommige te Leeuwarden
woonachtige ouders wier jongens het niet aan aanleg ont
breekt maar die niet aanstonds met hun 12de jaar van de
lagere school naar het gymnasium overstappende, de gave ont
vangen om hunnen geest met eenig gemak tot de nieuwe studie
te bepalen door eene strenge toepassing van het door cura
toren aanbevolen stelsel gedwongen wordenom hunne kinde
ren bij eenen leeraar in de kost te leggen, mij zeer overdreven
voorkomt. Verstandige leeraren zullen nooit uit het oog ver
liezen hoe zij hun onderwijs voor hun jeugdige toehoorders
hebben in te richten en zoo hun de daartoe vereischte paeda
gogische tact ontbreektzal de rector hen op hunne fouten
moeten wijzen en door zijne verstandige leiding tot bruikbare
docenten moeten vormen.
Op grond van het bovenstaande heb ik de eer u te advisee
ren uwe adhaesie aan het voorstel van burgemeester en wet
houders te onthouden en de door u voorgestelde wijziging te
handhaven.
De Inspecteur der Gymnasia
C. J. EGGINK.
Aan het College van Curatoren van het
Gynmasium te Leeuwarden.