Bijlage No. 18. 44 Bijlage lot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1891. BEGROOTING 1892. VOORGEDRAGEN SOMMEN. SOMMEN voor 1891 TOEGESTAAN TOELICHTINGEN. 222 223 IX IX 224 225 226 I III IX III IX j III XI III UITGAVEN. Memorie. 190U 300 4000 3395 Memorie. - f Memorie. - 4000 I- 3435 S. v. d. Meer J. Kroes Geljjke het vorige jaar. Transport f 641,- - 234,- - 208,- Zamen f 1083, 1400 Met het oog op de feestvieringen bij gelegenheid van den ver jaardag van Hare Majesteit de Koningin is op dit artikel een hooger bedrag uitgetrokken dan het vorige jaar. Het beschik baar gesteld bedrag in 1890 werd bij af- en overschrijving ver hoogd tot 1850, Op dit artikel is wederom gelijk vroeger het vereischt be drag beschikbaar gesteld ter bestrijding der uitgaven daarbij omschreven. Krachtens raadsbesluit van 17 November 1863. De stand der begrooting laat niet toevoorshands een hooger bedrag voor Onvoorziene uitgaven beschikbaar te stellen dan op dit artikel is uitgetrokken. Opgemaakt door Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden. Boekdrukkerij van A. Jongbloed te Leeuwarden. Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1891. VOORSTEL van burgemeester en wethouders tot het op nieuw vaststellen van een besluit tot het doen graven van een kanaal van Leeuwarden naar de Tijnje Mijne Heer en In uwe vergadering van den 28 Juli 1891 is voor kennisge ving aangenomen eene missive van heeren Gedeputeerde Staten van den 25 Juni bevorens no. 17, 2e afd. W. aan ons gericht, betreffende het kanaalplan van Leeuwarden naar de Tijnje. Ten einde een juist oordeel over den inhoud dier missive te kunnen vellen, is het noodig, dat daaromtrent door ons eenige inlichtingen worden gegeven. Wij brengen u daartoe in herinnering, dat den 26 Mei 1891 door u is besloten a. Voor rekening van de gemeente te doen uitvoeren de ontworpen verbinding van de zuiderstadsgracht met de Tijnje en alle daarmede onmiddellijk verband houdende werken b. Tot de uitvoering van de bij sub a bedoelde werken al leen dan over te gaan wanneer de provincie Friesland bereid zal worden gevonden 1. aan de gemeente eene subsidie te verleenen van f 135000; 2. voor hare rekening uit te voeren het verbeteren van de vaarwaters van Harlingen tot Leeuwarden en van de Tijnje tot Garijpbeide op de voor grootscheepsvaarwaters vereischte af metingen 3. het sub a bedoelde kanaalmet uitzondering van de bruggen en kaaimuren, te nemen in onderhoud en beheer. c. Burgemeester en wethouders uit te noodigen, met Gede puteerde Staten onderhandelingen aan te knoopen die kunnen leiden tot het sluiten eener overeenkomst bedoeld bij 1,2 en 3 sub b. Ter uitvoering van uwe uitnoodiging, sub letter c vermeld zonden wij uw besluit van den 26 Mei 1891 No. 4 aan heeren Gedeputeerde Staten en gaven in een geleidend schrijven van den 30 Mei No. 48/603 te kennendat wij vermeenden dat de motieven voor dit besluit voldoende waren omschreven in ons voorstel en het verslag van de commissie van rapporteurs om trent het onderzoek van dat voorstel in de sectiën van den raad, van welke beide stukken een gedrukt exemplaar werd toege zonden. Den 16 Juni 1891 ontvingen wij eene resolutie van Gedepu teerde Staten van den 11 dier maand No. 72, 2e afd. W. waarbij is beslotenonze bovenaangehaalde missiveuw besluit van den 26 Mei 1.1. No. 4 en de bijlagen', voor kennisgeving aan te nemen. Naar aanleiding van die resolutie deelden wij bij missive van den 16 Juni 1891 No. 48/667 aan Gedeputeerde Staten mede dat wij uit den inhoud dier resolutie meenden te mogen opma ken dat bij hun college geene bezwaren bestonden tegen uw besluit van den 26 Mei 1891 No. 4, en wij dus mochten ver wachten dat door Gedeputeerde Staten in de a s. zomerverga dering aan de Staten dezer provincie een voorstel zoude worden gedaan overeenkomstig uw zooeven aangehaald besluit. Wij voegden daaraan echter toe dat indien onze opvatting niet juist mocht zijn wij dan beleefd verzochten zoo spoedig mogelijk te mogen vernemen de bezwarendie tegen het raads besluit bestonden. Ten slotte deelden wij mede dat wij de toezending van uw besluit van den 26 Mei 1.1. bij ons schrijven van den 30 dier maand en de daarbij gevoegde bijlagen hadden beschouwd als het aanknoopen van onderhandelingen met Gedeputeerde Staten, die zouden kunnen leiden tot het sluiten eener overeenkomst bedoeld bij de nummers 1 2 en 3 van letter b van uw boven aangehaald besluit. Uit de u medegedeelde resolutie van den 25 Juni 1.1. blijkt dat onze opvatting omtrent de beteekenis van de resolutie van den 11 Juni 1891 No. 72 2e afd. W. zoowel als de verwach ting, die door ons bij missive van den 16 Juni 1.1. No. 48/667 was uitgesproken onjuist waren. Gedeputeerde Staten gaven voorts te kennendat zij niet hebben kunnen veronderstellen dat de toezending van uw be sluit van den 26 Mei 1.1. zoude moeten worden beschouwd als het volvoeren der opdrachtom met hen onderhandelingen aan te knoopen. Wij van onzen kant meenden te mogen veronderstellen dat de kennisneming van uw besluit en de daarbij gevoegde bijla gen, aan Gedeputeerde Staten aanleiding zoude hebben gegeven, 't zij tot eene correspondentie met ons, 't zij tot een voorstel om over dat besluit mondeling van gedachten te wisselen. De bijlagen gaven o.i. voldoende en zeer uitvoerige inlichtingen die niet behoefden te worden aangevuld. Hoe dit ook zij Gedeputeerde Staten vermeenden eenige na dere toelichting te moeten hebben omdat volgens hun oordeel uw besluit van den 26 Mei 1891 belangrijk afwijkt van den grondslag der vroeger gevoerde onderhandelingen en omdat daarin een element is gebrachtten eenenmale vreemd aan de vroe gere besprekingen en correspondentie. Bij inzage der missive blijktdat daarin buiten beschouwing is gelaten de vraag of tot verhooging van het provinciaal sub sidie, zooals dat in uitzicht was gesteld al dan niet voldoende motieven zijn aan te voeren tegen de 2e voorwaarde van letter b van uw besluit van den 26 Mei 1891 hebben Gedeputeerde Sta ten echter ernstige bezwaren. Deze voorwaarde komt Gedepu teerde Staten voor, te zijn van zoo bedenkelijken aarddat daar door naar hun oordeel het verwezenlijken eener samenwerking tusschen de provincie en onze gemeente ernstig wordt bedreigd. De commissie van rapporteurs heeft zooals u bekend is voorgesteld tot uitvoering van het kanaalplan van de Zuider stadsgracht tot de Tijnje voor rekening van de gemeente alleen dan over te gaanwanneer de provincie Friesland bereid zal worden bevonden I. a. aan de gemeente eene subsidie te verleenen van f 135000. b. voor hare rekening uit te voeren het verbeteren van het vaarwater van de Tijnje tot Garijp op afmetingen, noodig om het als grootscheepsvaarwater dienst te laten doen. Bij uw besluit van den 26 Mei 1891 is deze voorwaarde ge wijzigd en vastgesteld als volgt b. nummer 2 voor hare rekening uit te voeren het verbete ren van de vaarwaters van Harlingen tot Leeuwarden en van de Tijnje tot Garijp beide op de voor grootscheepsvaarwaters vereischte afmetingen. De voorwaardezooals die door de commissie van rapporteurs evenals door ons was voorgesteld is, in overeenstemming met hetgeen Gedeputeerde Staten bij missive van den 12 Februari 1891 No. 197 (vertrouwelijk register) hebben aangegeven, de grondslag voor het heropenen der onderhandelingen voor het aanhangig kanaalplan. In die missive toch zeggen Gedeputeerde Staten dat zij bereid zouden zijn aan de Staten der provincie voor te stellen, om, indien door de gemeente Leeuwarden vow hare rekening werd uitgevoerd de ontworpen verbinding van de Zuiderstadsgracht met de Tijnjede gemeente daarbij te steu nen door het verleenen van eene subsidie uit de provinciale fondsen ten bedrage van f 100000, en dan tevens voor rekening van de provincie het vaarwater van de Tijnje naar de Lange- meer te brengen op de dieptebenoodigd om het als groot scheepsvaarwater te laten dienst doen. Zooals boven is gezegdhebben Gedeputeerde Staten tegen HWB

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1891 | | pagina 96