Bijlage No. 33.
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden1898.
1
VERSLAG van de commissie van
rapporteurs uit de sectiën van den
raad omtrent het onderzoek van
het voorstel van burgemeester en
wethouders tot het heffen vaneen
straatgeld en het invorderen daar
van.
In al de sectiën vond het voorstel ernstige bestrijding.
Verscheidene leden hadden bezwaar tegen liet voorstel, met
liet oog op de eerlang te wachten herziening van het plaatse
lijk belastingstelselwaarin, huns inziens aan de voorgestelde
nieuwe belasting wel geen plaats zou worden gegeven zoodat
zij dan toch weêr zou moeten worden afgeschaft. Waarom
werd gevraagd niet liever afgewacht wat het Rijk binnenkort
toch wel zou moeten doen om tegemoet te komen aan den
financieelen nood der gemeenten En mocht in dit geval de wet
heffing van straatgeld niet verbieden, dan vreesde men, dat de
belastingeenmaal ingevoerd, niet licht weer zou worden afge
schaft. Was er in beginsel steeds veel te zeggen tegen de
invoering van nieuwe belastingendit gold vooral van het
straatgeld. Niet licht ook moesten worden geteld de kosten
aan den nieuwen maatregel verbonden daar voor de invorde
ring ook alweder beambten zouden moeten worden aangesteld.
Allerminst ook konden velen zich vereenigen met de motie
ven door burgemeester en wethouders vóór het voorstel aan
gevoerd. Zij vonden niet de minste reden waarom juist de
eigenaren van huizen aan te wijzen om het tekort op de be
grooting te dekken. Tal van zaken die, volgens de memorie
van toelichtinggrootendeels ten bate zouden komen van die
eigenaren bestaan ook voor anderen. De belangrijke verbe
tering o.a. van de rioleering der stad is geweest inzonderheid
een hygiènische maatregeldie dus in het belang van alle in
gezetenen eigenaren zoowel als niet-eigenaren van huizen
strekt. Door de belangrijke werken, vóór jaren op Oldegalileën,
later in de Romkeslaan en op nog meer plaatsen tot stand ge
bracht, Maren toch allereerst de bewoners dezer uitgestrekte, lang
verwaarloosde, buurten gebaat. Evenzeer voorts als burgemees
ter en wethouders de kosten van het beheer der openbare wer
ken voor een deel ten laste der eigenaren van huizen willen
brengen zouden zij dit dan ook kunnen doen met de kosten
van het bestuur der gemeente. Tot welke consequentiën dit
echter zou leiden achtte men wel niet noodig uiteen te zetten.
En allerminst kon het opgaan de uitgaven voor de brandweer
ten laste van die eigenaren te brengen daar toch zij die geen
huizen in bezit hebben evenzeer door de brandweer worden
beschermd. Men had hierbij te denken aan de bescherming,
die ook meubelen kostbaarheden en koopmansgoederen van de
brandweer genieten. Wel werd het voorbeeld van Amsterdam
aangehaaldwaar sedert verscheidene jaren straatgeld wordt
geheven maar dan hadden burgemeester en wethouders het
gekozen voorbeeld in zijn geheel moeten volgen, n.l. moeten
voorstellen om evenals in die stad geschiedteen bepaald be
drag per strekkende meter te heffen. Er werd ook op gewe
zen dat bij de wijziging, weinige jaren geleden van het be
sluit tot heffing van eene belasting op het inkomen de raad
nadrukkelijk had veroordeeld het nu aanbevolen systeemn.l.
om de belasting en bloc vast te stellen zonder te kenden het
deeldoor ieder ingezeten er in te dragen.
De onbillijkheid der belasting kwam, volgens andere leden,
te meer uitals men het oog vestigde op vele huurdersdie
ruimschpots in staat waren des noodig, meer belasting te be
talen doch nu daarvan zouden worden vrijgesteld terwijl tal
van eigenaren die hun kapitaal beleggen in vaak onverhuurd
blijvende huizen, en die nu reeds belastingen van allerlei aard
hebben te dragen, door de voorgestelde belasting nieuwen druk
zouden bekomen. Meer in het bijzonder gold dit bezwaar voor
die eigenaren, wier panden dikwijls met hypotheek zijn be
zwaard.
Er waren leden die straatgeld zelfs als eene belasting op
ruim en goed wonen - dikwijls volstrekt noodig als gevolg
van de talrijkheid van het gezin - beschouwden.
Een bezwaar was het volgens sommigenook, dat buizen
met één verdieping naar evenredigheid zwaarder zouden wor
den belast dan giootere huizen-
Een lid, dat, in het algemeentegen eene straatbelasting geen
bezwaar had zou die echter in geen geval wenschen te ?ien
beperkt tot de gebouwde eigendommen alléén maar haar dan
ook willen hebben toegepast op het gebruik van de openbare
straat, dat thans tot allerlei doeleinden plaats heelt en waar
voor slechts ir. enkele gevallen eene retributie wordt geheven
volgens de verordening tot heffing van marktgelden die echter
geenszins voor dit gebruik is vastgesteld.
Eenige leden beschouwden straatgeld als eene vei kapte grond
belasting en daarom in strijd met de gemeentewet. In haar
art. 242 waren in dit opzicht grenzen gesteld, die, huns inziens,
door deze belasting zouden worden overschreden.
Een lid was niet vreemd aan de vreesdatwerd de be
lasting ingevoerd de eigenaren van in slechte buurten gelegen
huizen te meer aanspraken op het aanbrengen van allerlei
zelfs onnoodige, verbeteringen zouden willen doen gelden. Die
aanspraken zouden, volgens dat lid, dan nog te minder gemak
kelijk kunnen worden afgewezen.
Ook het argument van de vermindering der grondbelasting
als gevolg der wet van 22 Juli 1873 (Staatsblad no. 116), door
burgemeester en wethouders vóór het voorstel aangevoerd, had,
volgens sommige leden, geen waarde. Toen in 1575 dat ge
volg werd ondervonden, had het misschien het geschikte of
gunstige oogenblik kunnen zijn geweest, om de eigenaren van
huizen te doen dragen het verlies dat de gemeente door de
uit genoemde wet voortgevloeide verminde ring van de opbrengst
der gemeente-opcenten op de grondbelasting kwam te lijden
indien n.l. destijds de toestand der gemeente-financiën een aequi-
valent had gevorderd. Nu, bijna twintig jaren later, dit door
de "gemeente geleden verlies nog in rekening te brengen aan
de eigenaren van huizen, of, wil men, de bate, toen vooral van
rijkswege door de eigenaren verkregen, hun af te nemen door
eene heffing speciaal ten hunnen laste, kon, volgens die leden,
bezwaarlijk worden verdedigd.
Verder rees ook bezwaar tegen de figuur, die het straat
geld op de begrooting zou innemen, waar het door burgemees
ter en wethouders reeds bij voorbaat is aangebracht onder
hoofdstuk IIafdeeling IX.
In den hoofdelijken omslag heeft men reeds een sluitpost
voor de begrooting. Dit nu zou, bij aanneming van het voor
stel, mede met het straatgeld het geval zijn. jBij het bestaan
van twee sluitposten zou er allicht telkens bij het vaststellen
der gemeentebegrooting een weinig verkwikkelijke strijd ontstaan
over de vraag, welke van de twee sluitposten het eerst als zoo
danig zou moeten in aanmerking komen.
Door verscheidene leden werd tevens de noodzakelijkheid eener
nieuwe, ook voor latere jaren bestemde, belasting bestreden.
Volgens hen was het tekort op de gemeentebegrooting voor 1894
hoofdzakelijk het gevolg, niet van belangrijke vermeerdering van
uitgaven, maar van een samenloop van omstandigheden in 1892,
waardoor slechts een zeer gering voordeelig saldo van den af
gesloten dienst was verkregen, in tegenstelling met vorige dienst
jaren, die, althans in den regeleen aanzienlijk batig saldo
tengevolge van hetzij meerdere ontvangsten, hetzij mindere uit
gaven hadden opgeleverd. Het kon daarom niet opgaan
thans eene blijvende belasting in te voeren. Het tekort zou,
volgens die ledennog wel op andere wijze zijn te vinden.
De winst van de exploitatie der gasfabriek wasgelijk de
ervaring heeft geleerd, altijd te laag berekend geweest, en het
was wel aan te nemen, dat dit ook weder voor den dienst van