I Wij hebben ons de vraag gesteld of ook nu nog dezelfde
I weêrzin en onwil zouden voorkomen bij de werkeloozen.
2
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden1893.
bij schrijven van den 4 en den 5 Januari 1.1., welke missives
bij dit voorstel ter inzage voor de leden zijn gelegd.
Wij achten het hier de plaats mede te deelen dat aan het
einde der comparitie werd geconstateerddathoewel werd
toegestemddat door de gemeente nu en dan eenige werk
zaamheden aan werkeloozen zou kunnen worden opgedragen
de adressanten in gebreke zijn gebleven om aan te toonen dat
de gemeente duurzaam aan ieder werkelooze arbeid zou kunnen
verschaffen.
Om te kunnen beoordeelen in hoever werkeloosheid thans
meer dan vroeger oorzaak is van armoede hebben wij aan de
voogden der Stads-Armenkamer aan de kerkelijke armbesturen
en het bestuur der Vereeniging tot verbetering van armenzorg
gevraagd, ons te willen mededeelen of in de laatste dagen,
tengevolge van werkeloosheid meer aanvragen om bedeeling
geschieden dan in vorige jaren.
Aan de bestaande commissie tot werkverschaffing hebben
wij verzocht, ons te willen opgeven door hoeveel personen
in 1892/93 aanvraag is gedaan om plaatsing bij de werkver
schaffing hoeveel personen daarbij thans werkzaam zijn en
hoeveel aanvragen tot nu toe niet zijn ingewilligdzoo moge
lijk onder opgaaf der redenen, die daartoe aanleiding hebben
gegeven.
Eindelijk hebben wij aan de adressanten verzochtaan ons
ter inzage te willen afstaan de door hen opgemaakte naam
lijsten der werkeloozenof ons daarvan afschrift te willen
zenden.
De verschillende corporatiën hebben ons welwillend de ver
langde opgaven verstrektdie wij als bijlagen bij dit voorstel
overleggen.
Hieruit blijktdat de aanvragen om bedeeling wegens wer
keloosheid geen merkbaar verschil opleveren met die in vorige
jaren.
Door een paar besturen is echter de aandacht gevestigd op
het feitdat vele kleermakers en schoenmakers meer dan vroe
ger gebrek aan werk hebbenhetgeen noodzakelijk wordt toe
geschreven aan de vele kleedingmagazijnen die in den laat-
sten tijd in deze gemeente zijn gevestigd.
Uit het antwoord ontvangen van de commissie tot werkver
schaffingblijkt, dat er nu reeds aan een honderdtal hoofden
van huisgezinnen werk wordt verschaftterwijl de redenen
worden opgegeven waarom enkele aanvragen niet zijn inge
willigd.
Op ons verzoek om de naamlijsten der werkeloozen ter in
zage te mogen ontvangen gaven de adressanten ons bij mis
sive van den 2 Januari 1.1. te kennen dat in hunne vergade
ring was gebleken dat zij niet aan ons verzoek kunnen vol
doen aangezien zij door gedane beloften aan medehelpers en
werkeloozen gebonden zijn om de namen der werkeloozen niet
openbaar te makendewijl men vreesdedat die bekendheid
schadelijke gevolgen voor die werkeloozen zoude kunnen hebben.
De adressanten zonden evenwel eene lijst, vermeldende het
getal werkeloozenonder opgaaf van hun ambachtberoep of
werkzaamheid.
Deze lijst voegen wij bij ons voorstel.
In de missive van den 2 Januari 1.1. geven de adressanten
bet leedwezen hunner vergadering te kennendat de Raads
vergadering waarin hun adres zal worden behandeld niet
eerder dan den lOen dezer maand zal worden gehouden en
stellen zijmet het oog op den grooten noodwaarin vele
gezinnen verkeerenvoordie vergadering liefst vóór Vrijdag
te doen beleggen.
Wij hebben echter geen termen gevondenovereenkomstig
dat voorstel te handelen.
Het vorenstaande hebben wij gemeend aan u te moeten
mededeelenten einde geheel op de hoogte te zijn van het
geen in dezen tot voorbereiding door ons is verricht.
Thans gaan wij over tot de uiteenzetting van de motieven
dievolgens onze overtuigingverkregen na een nauwkeurig
onderzoek en na rijpe overwegingmoeten leiden tot afwijzing
van het bovenomschreven verzoek.
In de eerste plaats brengen wij u in herinnering dat den
16 Januari 1891 van de heeren Dr. Vitus Bruinsma en anderen
een adres tot uwe vergadering is gericht van dezelfde strekking
als het thans aan de orde zijnde.
Overeenkomstig ons voorstel is door u den 20 Januari 1891
met algemeene stemmen beslotenaan de adressanten te ken
nen te gevendat telkens wanneer het belang der gemeente
het medebrengtbuitengewone werklieden in dienst worden
genomenmaar dat het niet op den weg van het gemeentebe
stuur ligtom werkeloozen werk te laten verrichten dat noch
noodzakelijknoch wenschelijk wordt geachtzoodat hun ver
zoek wordt gewezen van de hand.
In ons voorstel van den 20 Januari 1891 gaven wij te ken
nen dat volgens onze meening het geenszins op den weg ligt
van het gemeentebestuur om werkzaamheden te laten verrich
ten alleen met het doel om werkeloozen eenigen tijd aan werk
te helpen. Wij deden opmerken dat die wijze van werkver
schaffing gelijk staat met de uitoefening van zeer misplaatste
en onpractische liefdadigheid, het verstrekken van eene bete
broodshetgeen door de werkeloozen niet wordt verlangd.
Wij wezen er toen ook met nadruk op dat de verantwoor
delijkheid, of de gelden der belastingschuldigen mogen worden
besteed tot het doen verrichtenzelfs van nuttigen arbeidbe
rust bij het gemeentebestuur.
Het komt ons voor, dat de motieven, die in 1891 hebben
geleid tot eene afwijzende beschikking op het adres van dezelfde
strekkingals het thans aan u ingediendenog van kracht zijn.
De gemeentewet schrijft voor den werkkring van den raad
en van het dagelijksch bestuur der gemeente.
Voor zoover wij kunnen nagaanwordt aan de desbetreffende
bepalingen der wet voldaan.
Bij de gemeentelijke gasfabriekbij de stadsreinigingbij de
afdeeling gemeentewerken zoowel als bij andere takken van
bestuurzijn een voldoend getal ambtenaren en werklieden in
dienst.
Meer werklieden voor die takken van dienst aan te stellen
zoude in strijd zijn met de gemeentebelangenwelker beharti
ging aan u en ons is opgedragen.
In buitengewone omstandigheden zooals o. a. bij het oprui
men van sneeuw het in orde brengen der ijsbanen noodig
voor de publieke veiligheid en bruikbaarheid der wegen wordt
aan tal van arbeiders werk verschaft.
Zoodra het belang der gemeente dit eischtis het voor het
gemeentebestuur steeds een aangename taak, aan de ingezetenen
gelegenheid te kunnen geven iets te verdienen.
Maar indien de gemeente geen werk heeft te verrichten
dan mag het bestuur geen kunstmatige en onoordeelkundige
werkverschaffing in liet leven roepen.
Ging het bestuur daartoe overdan zoude er een antedecent
worden gesteld dat voor de gemeente hoogst nadeelig zoude
blijken te zijn.
Men vergete hierbij niet, dat het van algemeene bekendheid
isdat vele arbeiders van het platte land zich naar de steden
verplaatsen in de hoopdaór werk te zullen vinden.
Deze personen ondervinden steeds teleurstelling in hunne
verwachtingeneensdeels omdat zij ongeschikt zijn voor de
werkzaamheden in stedenanderdeels omdat in de steden reeds
voldoende werkkrachten zijn.
Dat deze omstandigheidgevoegd bij het verblijven van tal
van elders gedomicilieerde schippers in deze gemeente, het aan
tal werkeloozen van jaar tot jaar doet toenemem ligt voor de
hand.
Bij eene kunstmatige werkverschaffing door de gemeente
zoude de toevloed van plattelandbewoners en schippers nog
grootere afmetingen nemen.
Dat het verplaatsen en afschuiven van armen algemeen wordt
erkend blykt onder anderen ook uit eene missive van den
Minister van Binnenlandsche Zaken van den 19 December 1892,
no. 6061 BB.waarbij naar aanleiding van bij hem ingekomen
klachten opgaven worden gevraagd van huisgezinnen en een-
loopende personen, die zich in groote gemeenten hebben ge
vestigd met het doelom daar ondersteuning te erlangen.
Dat de door een der adressanten aanbevolen werken niet
door de werkeloozen kunnen worden uitgevoerdligt voor de
hand. Eensdeels betreffen het zaken, waarvan het onderhoud
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden 1893.
3
reeds is aanbesteedanderdeels werken die door de gemeente
arbeiders worden uitgevoerd.
Tegen het denkbeeld van een der adressanten om weêr een
werkhuis op te richten, bestaan overwegende bezwaren.
In 1874 is het werkhuis opgeheven omdat daarvan geen
noemenswaard gebruik werd gemaakt.
Reeds in 1871 schreven de voogden der Stads-Armenkamer,
I dat de hoofden van huisgezinnen zich niet wenschten te ver-
I binden aan het stads-werkhuisomdat zij het meer in hun
I belang schenen te achten zich bij den weg te bepalenten
I einde voor deze of gene gevorderde diensten die betere beloo-
I ning afwierpensteeds bij de hand te zijn.
I Gedurende den winter van 1870/71 hadden de armvoogden
I bijna niemand kunnen bewegen of dringen in het stads-werk-
I huis bezigheid te zoeken.
!De commissie van toezicht over het stads-werkhuis liet
zich bij missive van den 31 Augustus 1871 no. 212, inden
I zelfden geest uit.
I Het is overigens algemeen bekend schrijft die commissie,
[dat er bij de arbeiders steeds een groote tegenzin heeft be-
staan tegen het werken op het stads-werkhuis en niet dan in
I grooten nood en gedrongen door de armbesturendie hen
anders allen onderstand weigerdenwerd er van deze inrich-
ting gebruik gemaakt.
In 1872 gaf dezelfde commissie te kennendat zij geen
I kans zagom door reorganisatie van het werkhuis betere
uitkomsten te erlangen. Zij was van meening, dathoe men
het werkhuis ook mocht reorganiseerenmen steeds zeer
I slechte uitkomsten zoude verkrijgen
I De ongeschiktheid vau den arbeider voor alle fabrieksarbeid
in werkhuizen verricht wordende, gevoegd bij zijnen tegenzin
lof onwil, zoude, volgens de commissie, steeds een onoverko-
Iraelijk bezwaar opleveren.
I Pogingen tot verbetering zelfs door meerdere verscheidenheid
l.n het werk te brengen, waren steeds mislukt.
I Deze omstandigheden hebben aanleiding gegeven tot de op-
l:.effing van het stads-werkhuis.
I Het komt ons voor dat daaromtrent geen twijfel kan be
staan.
Wij behoeven er u slechts op te wijzendat eenige personen,
I dievolgens hunne verklaringop de lijsten van werkeloozen
zijn geplaatstop de tot hen gerichte vraag of zij niet bij de
werkverschaffing wenschten geplaatst te wordenten antwoord
gavendat dadr zóó weinig wordt verdiend dat zij dan toch
nog armoede zouden moeten lijden.
Bovendien hadden zij in dat geval geen kans om enkele da
gen met graansjouwen als anderszins 2 a f 2.50 per dag te
verdienen.
Ook deze dachten er over als de hoofden der huisgezinnen
in 1871 dat zij zich niet wenschten te verbinden "omdat zij
het meer in hun belang achtten zich op de straat te bewegen,
ten einde de gelegenheid te hebben diensten te praesteeren
waaraan liooger loon verbonden is.
Op de vorenstaande motieven zijn wij van meening dat de
oprichting van een gemeentelijk werkhuis bepaald is te ont
raden.
Wat eindelijk het door een der adressanten geopperd denk
beeld betreft om door eene particuliere commissiebestaande
uit practische burgerswerk op groote schaal te doen ver
schaffen meenen wijdat de beoordeeling daarvan minder op
den weg van het gemeentebestuur ligt.
Niets toch belet dien adressant, voor de verwezenlijking van
dat denkbeeld het initiatief te nemen.
Wij vertrouwen dat het hem niet aan steun bij zijne mede
burgers zal ontbreken.
De bestaande commissie voor werkverschaffing toch deelde
ons mededat zijbij gebleken behoefte aan financieelen steun,
nimmer te vergeefs een beroep op de ingezetenen heeft gedaan.
In de conferentie met de adressanten is er hun op gewezen,
dat, om het beoogde doel te kunnen bereiken, andere wegen
moeten worden opgezocht en dat zij in de eerste plaats èn
voor zich èn voor de werkeloozen een nuttig en heilzaam
werk zouden doen door een onpartijdig onderzoek in te stel
len naar de omstandigheden der personen, wier lot zij zich
aantrekkenen op te doen sporenhetgeen aanleiding geeft
tot de werkeloosheidmaar vooral tot de armoedewaarin
velen verkeeren.
Wellicht zoude het dan bij een nauwkeurig onderzoek ook
blijken dat vele zoogenaamde werkeloozen wekelijks nog zoo
veel verdienen dat in hunne gezinnen geen armoede of al
thans geen hooge nood behoeft te bestaan.
Wij hebbenonder verwijzing naar de bij dit voorstel ge
voegde bijlagende eeru voor te stellen te besluiten
het verzoek van de heeren G. W. Bolman c. s.om zoo
spoedig mogelijk van gemeentewege zoo noodig gesteund door
eene breede commissie uit de burgerij maatregelen te nemen
tot het verschaffen van werk aan werkeloozente wijzen van
de hand.
Voorgesteld ter raadsvergadering van den 10 Januari 1893
door
Burgemeester en Wethouders van Leeuivarden
VAN HARINXMA Burgemeester.
P. A. BERGSMASecretaris.
Boekdrukkerij van A. Jongbloed te Leeuwarden