2 Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1893. Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Lceuwardeu 1883. 3 12. In art. 90 der voormelde verordening na het woord „trottoirs" te laten volgen„goten." 13. In de voormelde verordening na art. 90 op te nemen navolgend artikel „Onder de uitdrukking „bebouwde kom" wordt voor de toe passing dezer verordening verstaan elke verzameling van drie ol meer woonhuizen die aan - of op een afstand van minder dan 50 meter van elkander zijn gelegen.1' 14. In art. 91 der voormelde verordening vóór het cijfer 48 op te nemen het cijfer 46; na het cijfer 58 te doen volgen „sub lo. en 2o" en na het cijfer „40" te doen volgen „58, sub 3." 15. In art. 92 der voormelde verordening na het cijfer „1" te doen volgen „17a." Aldus vastgesteld enz 16. Burgemeester en wethouders uit te noodigende voor melde verordening, zooals zij na aanneming van het boven staande en met het oog op eerder aangebrachte wijzigingen luidt met doorloopende nummering van de artikelen, opnieuw !n het Gemeenteblad te doen opnemen. MEMORIE van TOELICHTING, behoo- rende bij de ontwerp-verordening tot aanvulling en wijziging van de verordening, houdende algemeene bepalingen van politie. 1. Er bestaat geen voldoend voorschrift op het rein houden van aan bijzondere personen behoorende slooten enz.die niet vallen in het begrip van openbare waterstaatswerkentot ge- meenen dienst van allen bestemd niet in onderhoud of beheer bij het rijk de provincie of waterschappen. Gelijk intusschen wel geen betoog zal vereischenkan een behoorlijk onderhoud ook van deze voorwerpen van belang zijn Nu voorziet art. 49 wel tegen cene bepaalde wijze van ver vuiling van slooten van geringe breedteeen voorschrift echter, bestemd om de verwaarloozing in het algemeen van voldoend onderhoud tegen te gaankomt ten aanzien van deze voorwer pen niet voor. Door het voorgestelde nieuwe art. zal hierin worden voorzien. 2. De uilvoering van dit art. heeft onderscheidene malen tot moeielijkheden aanleiding gegeven. Vele aannemers van werken toch verkcerenondanks het voorschrift van het laatste lidin de meeningdatzijn zij in het bezit der vergunning genoemd aan het slot van het eerste lidzij daardoor ook de bevoegdheid hebben bekomensteigerwerken op de openbare straat te plaatsen. Zij verwarren nl. deze werken met de af sluiting tot het maken waarvan zijbij het sloopen tot her stelling van een aan op de openbare straat belendend gebouw, ingevolge art. 61 verplicht zijn. Verduidelijking is daarom noodig. Deze kan geschieden door de afzonderlijke bepaling van het laatste lid te doen vervallen en na het woord „steenenin het le lid, te laten volgen „of daarop steigerwerken plaatst." Het springt dan terstond in het oog, dat ook daarvoor vergun ning noodig is. 3. In vroegeren tijd werd als „bebouwde kom'1 der gemeente genomen alles wat binnen de stadsbuitengrachten was gelegen. De in den loop der jaren plaats gehad hebbende oprichting van tal van woningenja van geheele buurtenbuiten die grachtenheelt allengskens aan wat werd genoemd „bebouwde kom" eene belangrijke uitbreiding gegeven. Blijkens de „Uit komsten der in 1889 gehouden zevende algemeene tienjarige volkstelling" werden gerekend buiten de bebouwde kom te zijn gelegen Schoppershof c. a. met 59 1) Schilkampen 1(1 Wijlaarderburen 13 Poppebuurt 34 Kleijenburg 13 Prins Hendrikbuurt 15 Mariabuurt 1» 10 Fribourg 1+8 i.; Wijk W 3 X 40 z 10 n AA 52 n n BB 38 Om er niet van te sprekendat verscheidene dezer buurlen aan elkander zijn gelegen, is sedert het laatst van 1889 het getal huizen in meer dan éón van deze buurten en wijken weder met vele vermeerderd en zijn er ook weder enkele ge heel nieuwe wijken bijgekomen zooals Landbuurtaan den Stienser straatweg. Het schijnt intusschen moeielijk te kunnen worden ontkend dat de zorg voor de openbare reinheidde openbare gezondheid en de openbare veiligheiddie den raad leidde tot vaststelling der onderwerpelijke artikelenzich evenzeer tot de genoemde buurten en wijken behoort uit te strekken. Het bepalen van het begrip „bebouwde kom" is echter niet gemakkelijk. Gelijk door de Regeering in de Memorie van beantwoording op het Voorloopig verslag van de afdeelingen der Tweede Ka mer zittingjaar 1858/59bij art. 16 van het toen aanhangig gemaakte onlwerp-begrafeniswet werd gezegdschijnt onder „bebouwde kom" te moeten worden verstaan elke verzameling van woningendie aan elkander gebouwd of in de onmiddellijke nabijheid van elkander gelegen zijn." Ditzelfde denkbeeld wordt teruggevonden in het eerste lid van art. 16 der later, in 1869, tot stand gekomen begrafeniswetwaarbij is bepaalddat geen begraafplaats wordt aangelegd dan op een afstand van 50 meter van elke bebouwde kom eener gemeente. Het komt der commissie wenschelijk voordenzelfden weg te volgen en daarom elke verzameling van drie of meer woon huizen die aan elkander of op een afstand van minder dan 50 meter van elkander zijn gelegenals „bebouwde kom" vast te stellen. Op het voetspoor van genoemde wet kan worden aangenomen dat schade hinder of gevaarwelke de onder werpelijke artikelen willen tegengaanbij een afstand tusschen de woonhuizen van 50 nieter worden voorkomen of geneutra liseerd. Daartoe is echter noodigte spreken niet meer van de" maar van „eene" bebouwde kom. In verband hiermede wordt in het nieuw art. 90a gevonden de bepaling zelve, van wat voor de toepassing dezer verordening onder „bebouwde kom" is te verstaan. 4. Op grond van dit art. werd eenige malen geverbaliseerd tegen eigenaren van panden waarin of waaraan gelegenheid tot het lossen van water uit het huis naar buiten bestond. De ambtenaar van het openbaar ministerie bij het kantongerecht maakte evenwel bezwaar tegen de vervolgingop grond dat het art. met straf bedreigt niet het hebben van eene gelegenheid tot waterlossingmaar het gebruik maken dezer gelegenheid. Met het oog op de strekking der bepaling, het bevorderen van de openbare reinheid, is de laatstvermelde opvatting zeker de juiste. Toch geven de woorden „het doen uitloopen (uitmon den) van eene waterlossing" voor eerstgenoemd gevoelen grond. Verduidelijking is daarom wenschelijk. Tegelijk dient dan evenwel eene aanvulling te worden aan gebracht die het laten afloopen van water ook van huizen op de straat onder het bereik van dit artikel brengt. Wel moge dit laatste nu juist niet aan de reinheid der straat te kort doen, hinder voor liendie van de straat gebruik maken wordt er zeker door teweeggebracht. I De vraag is gerezen of ook het uitloozen in gotendie ne- lens de straat liggenstrafbaar zou dienen te worden gesteld, bcze vraag schijnt toestemmend te moeten worden beantwoord. iSVel zijn sinds jaar en dag vele panden op zoodanige uitloozing Ingerichtdoch het kan bezwaarlijk worden ontkenddat dit gebruik van de straat strijdt met de eischen van de openbare reinheid. I Door den geleidelijken meerderen aanleg van riolen in stra len waar ze tot dusver ontbraken wordt bovendien al meer leu meer de gelegenheid gegevenhet water daarin te doen litloozen. Intusschen zal het verbod niet algemeen moeten worden ge- fcteidomdat de bedoelde gelegenheid nog altoos in meer dan lén straat wordt gemist. Waar echter de gelegenheid isofn liet huisriool aan een gemeenteriool te doen aansluiten of wel liet water ondergronds in de gracht te doen uitloopen behoort liet uitloozen van water enz. in goten strafbaar te worden gesteld. Daar echter volgens de voorgestelde aanvulling van art. 90 Loten" „onder straat'1 of „openbare straat" zullen worden begrepenbehoeven „goten" hier niet afzonderlijk te worden genoemd. 5. Op den zooeven aangegeven grond dienen de woorden „of li de daarnevens gelegen goot" te vervallen. Door den commissaris van politie is de aandacht er op ge- lestigddat het voorschrift van dit artikel zelden kan worden ingeroepen omdat het enkel de daad van het ophangen of vast- lechten van goederen strafbaar stelt en deze zelden wordt waar- idiomen en bovendien niet altijd wordt verricht door dengene vien het gebruik ten goede komt. Daarbij lokken de woorden tdaartoe niet bestemd" de vraag uit, of er dan ook openbare ,'igendommen zijn wel bestemd voor het ophangen van goederen, fen eindelijk beantwoordt het voorschrift van dit artikel niet ten folie aan zijne bestemming, die, met den inhoud van het voor bande en de twee volgenden, ligt voornamelijk in verzekering fan de veiligheid van het verkeer, inzonderheid met paarden, )p de stratenmaar niet zoozeer in bescherming van gemeente tigendommen tegen misbruik. Niet dus de openbaarheid van iet gebruikte eigendom maar die van het gebruik zelf stempelt I daad tot overtredingzonder onderscheid of dat eigendom fcan de gemeente, dan wel aan een ander toebehoort. I De nu voorgestelde redactie kan met het oog op het boven gaande als eene verbetering gelden. I 8. Wat onder „donker weder" zij te verstaan, is niet altijd ge makkelijk te bepalen. De toepassing van dit artikel heeft hier- Boor meer dan eens moeielijkheden opgeleverd. Het is daarom noodigde redactie te wijzigen. Doorook overeenkomstig de ledoelingde genoemde woorden te doen vervangen door „tus- Ichen zonsondergang en zonsopgang" zullen de bedoelde moeie lijkheden in het vervolg worden vermeden. 9. Door den laalslvorigen burgemeester werd gewezen op de Ivenschelijkheid der vaststelling van eene bepaling die het liouden van openbare collecten door particulierendie geen [godsdienstige of liefdadige instelling vertegenwoordigen en an- jders dan tot leniging van rampen en ongelukken afhankelijk [stelt van de vergunning van burgemeester en wethouders. I Tot toelichting strekkedat het Koninklijk besluit van 22 pptember 1823 (Staatsblad No. 41) sub 1 bepaalt dat met jde inzameling van penningen of waren door erkende gods dienstige of liefdadige instellingen in de kerken of aan de hui ten naar de geldende reglementen, op den bestaanden voet zal pinnen worden voortgegaanen sub 2 voor het houden van pllccten aan de huizen ter leniging van rampen en ongelukken lloor andere instellingen of personen voorafgaande schriftelijke autorisatie vordert van het bestuur der gemeente waar ze Llaats hebbendat de wet tot regeling van het armbestuur in art. 13 voor openbare inzameling van gelden ten behoeve van pnstellingen van weldadigheid - met uitzondering van collecten in kerkgebouwen bij de uitoefening van den openbaren eere* liienst en die voor instellingen eener kerkelijke gemeente enkel boekdrukkerij van aan de huizen der ledenvoorafgaande kennisgeving aan het gemeentebestuur voorschrijft en aan dit bestuur de bevoegdheid verleent tot stuiting van de inzameling. Hieruit volgt alzoo, dat het houden van openbare inzameling door bijzondere personen of door vereenigingen die niet als erkende godsdienstige of liefdadige instellingen kunnen worden aangemerkten anders dan ten behoeve van instellingen van weldadigheid of tot leniging van rampen of ongelukken niet door de voormelde bepalingen wordt getroffenen mitsdien de gemeentelijke wetgever in het belang der openbare orde daarin kan voorzien. Deze bevoegdheid werd ook aangenomen door den Hoogen Raad in zijn arrest van 4 Mei 1885, opgenomen in het Week blad van het recht No. 5170. Maar in deze regeling kunnen dan weer niet vallen de col lecten in kerkgebouwen bij de uitoefening van den openbaren eeredienstnoch die voor instellingen van kerkelijke gemeenten enkel aan de huizen der leden, die bij de slotalinea van art. 13 der wet tot regeling van het armbestuur uitdrukkelijk zijn vrijgesteld van den eisch van voorafgaande kennisgeving en aan stuiting van de inzameling niet blootstaan. Indien de raad eene voorziening in den bedoelden zin in het belang der openbare orde noodzakelijk mocht achten wordt voorgestelddaartoe eene bepaling als sub 9 in de verordening op te nemen. 10. Door den burgemeester is de wenschelijkheid uit gesproken van eene verbodsbepaling tegen het uitlokken van samenscholingen op de straat, ondanks een verbod van de policie. De voorgedragen redactie schijnt aan dat oogmerk te voldoen. 11 sub a. Ten einde een volgens de waarneming der policie, vrij algemeen misbruik van het bellen aan de huizen der inge- zenen, met geen ander oogmerkdan om hetzij overlast het zij nutteloos oponthoud te veroorzaken^zooveel mogelijk te beperkenis do hier voorgedragen bepaling noodig en dienstig. 11 sub. b. Het toedienen van onaangenaamheden die niet in het begrip van opzettelijke beleediging vallendoor middel van aanplakking of tentoonstelling, eischtnaar het oordeel van den burgemeesterbeteugeling. Het voorgedragene zal hierin kunnen voorzien. 12. Behalve het bezwaar, waarop is gewezen in den aanhef der toelichting op de voorgestelde wijziging van art. 48, sub 2°, werd door den ambtenaar van het openbaar ministerie nog aangevoerddat de bedoelde waterlossingen niet op de straat zelve, maar in de daarnevens gelegen goot uitloopen. Op de vraag of art. 48 sub 2dit wel verbiedtmoestzijns in ziens, het antwoord ontkennend luidendaar de bedoeling der bepaling was te voorkomendat water uit huizen of van er ven wordt afgevoerd op de straat zelvezoodal het daar verder geen afloop vindt naar zinkputten of riolen en dus op de straat blijft staan om daar tijdelijk een plas te vormen. En dat het werkelijk niet de bedoeling was om onder „openbare straat" de goot te begrijpenbleekgelijk hij verder deed opmerken nader uit eene vergelijking met art. 51 sub 1 waar onder scheid wordt gemaakt tusschen „openbare straat" en de „daar nevens gelegen goot." De juistheid dezer beschouwingen kan moeielijk worden ont kend. Aan het bezwaar zal worden tegemoet gekomen, door in art. 90 het woord „goot" op te nemen. 14. Nu het begrip van „bebouwde kom" eene zóó belangrijke uitbreiding verkrijgtschijnt de bepaling van art. 46 te moeten worden opgenomen onder diewaarvan door burgemeester en wethouders vrijstelling kan worden verleend. De behoefte aan de vrijstelling, om gedurende den nacht kisten enz. op een stoep onbeheerd te laten verblijven waar tegen is voorzien bij art. 58, sub 3, komt dikwijls onverwach op. Het is daarom wenschelijkde bevoegdheid tot het ver- leenen dezer vrijstelling, bij art. 91 thans aan burgemeester en wethouders verleend, over te brengen bij den burgemeester, opdat ze, des noodig, te spoediger kunne worden verlcendt, 1. Jonybloed te Leeuwarden

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1893 | | pagina 38