Bijlage No. 12.
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1893.
VOORSTEL van do commissie voor het
ontwerpen van strafverordeningen
tot aanvulling van de verordening,
houdende algemeene bepalingen van
politie.
Aan den Raad
Bij uw besluit van 11 April 1893 werd het loozen van faeca-
liën in de openbare en de daarmede in verbinding slaande
wateren en riolen in deze gemeente verboden en de raadscom
missie voor het ontwerpen van strafverordeningen uitgenoodigd,
U de vcreischte voorstellen aan te bieden tot uitvoering van
dat besluit.
Ter voldoening hieraanheeft die commissie de eer een
ontwerp U ter overweging en vaststelling aan te bieden.
De gronden zijn vermeld in de bijgevoegde memorie van toe
lichting waarnaar zij verwijst.
Leeuwarden 9 Mei 1893.
De commissie voornoemd
VAN HARINXMA.
A. DUPARC.
J. L. VAN SLOTERDIJCK.
MINNEMA BUMA.
J. C. MEIJER.
De Raad der gemeente Leeuwarden
Overwegende, dat er noodzakelijkheid bestaat tot aanvulling
van de verordening houdende algemeene bepalingen van po
litie voor de gemeente Leeuwarden, vastgesteld bij raadsbesluit
van 128 Juni 1887, Gem blno. 7 gewijzigd bij raadsbesluit
van 128 Januari 1890, Gern.bl. no. 3 en aangevuld bij raadsbe
sluit van 9 December 1890, Gem.bl. no. 2 van 1891
Gezien aitt. 135 en 161 der gemeentewet;
Besluit
I. In de voormelde verordening op art. 19 te doen volgen
het artikel
„Met geldboete van ten hoogste twintig gulden wordt gestraft:
„1°. de eigenaar van een pand, waar inrichting lot het uit-
„loozen van faecale stollen in een openhaar water of een hier
mede in verbinding staand water of riool aanwezig is
2°. hij, die op andere wijze faecale stoften in een water of
riool als sub 1° bedoeld, doet uitloopcn."
II. In die verordening aan art. 92 als derde alinea toe te
voegen
„Tot het voldoen aan de opdracht, in dit artikel verstrekt,
„hebben die ambtenaren en beambten ten aanzien van het
voorschrift van het sub I. vastgesteld artikel toegang tot ieder
„pand, waar inrichting, in dat artikel bedoeld wordt vermoed
„aanwezig te zijn. Hun wordt de last verstrekt tot dat einde
de woningen van de ingezetenen huns ondanks binnen te tre-
„den mits zij daarbij in acht nemen do voorschriften der wet
„van 31 Augustus 1853 St.bl. no. 83."
III. Het tegenwoordig art. 94 van die verordening in te trek
ken en in de plaats daarvan vast te stellen de navolgende
bepaling
„De bij het in werking treden van deze verordening in strijd
met het voorschrift van het sub I. vastgesteld artikel bestaande
inlichtingen moeten vóór 1 Januari 1894 zijn weggenomen.
Aldus vastgesteld enz.
MEMORIE VAN TOELICHTINGbehoo-
rende bij de out werp-verordening tot
aanvulling van de verordening, hou
dende algemeene bepalingen vau politie.
I. De strekking van het raadsbesluit van 11 April 1893 is,
te beletten dat faecalien hetzij direct of indirect in openbare
wateren worden gevoerd. Nu dit als daad dikwijls bezwaarlijk
zal kunnen worden geconstateerddient ook het hebben van
de gelegenheid daartoe strafbaar te worden gesteld. En vermits
de inrichting hiervan niet van den gebruiker van het pand af
hangt maar den eigenaar aangaat, behoort in de eerste plaats
deze voor de overtredidg aansprakelijk te worden gesteld, maar
tevens waar dergelijke inrichting niet aanwezig is en niettemin
het uilloozen plaats vindtde onmiddellijke dader te kunnen
worden getroffen.
II. Voor de handhaving van de sub I. voorgestelde bepalin
gen is toegang tot de panden en woningen volstrekt noodzake
lijk. Wel is waar zal ze voor het bewijs van de overtreding
meestal niet meer dan aanwijzingen opleverenomdat voor
meer rechtstreeksche waarnemingen het verbreken van metsel
werk veelal noodig zou blijken te zijn maarindien de gele
genheid met oordeel wordt opgenomen zullen toch allicht door
eigen aanschouwing Toestanden kunnen worden gereleveerd
waarvan de samenhang in kracht voor direct bewijs niet behoeft
onder te doen.
III. Uit een oogpunt van billijkheid schijnt een overgangs
bepaling wenschelijk te zijn.
Boekdrukkerij van A. Jongbloed ie Leeuwarden.