m - Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden 1893. dat pensioenen niet uit de opbrengst van de belastingen zou den mogen worden gekweten, zonder dat door de genotheb- bers gedurende hunne validiteit eene bijdrage ware gestort geworden tot vorming van een fonds, waaruit, althans gedeel telijk die pensioenen zouden kunnen worden betaald en ande ren meenden hier tegenover, dat bijdragen, die een fonds zou den moeten vormen noodzakelijk verhooging van bezoldigingen zouden eischen ten ware men de bijdragen zóó laag zou willen stellen, dat van het vormen van een fonds geen spiake zou kunnen zijn en de pensioenen dan toch nagenoeg ten volle uit de gewone inkomsten der gemeente zouden moeten wor den geput. Ook werd nog het denkbeeld van keuze der be ambten zeiven om aan de pensioensregeling met contributie al dan niet deel te nemen voorgestaan maar tevens bestre den met de opmerkingdat het stelsel van bijdragen hierdoor zou worden opgelostomdat bij voorkomend geval allicht de humaniteit zou verbieden een beambte die wegens onwil of onmacht niet had deelgenomen hulpeloos te laten naast an deren die verstandiger of machtiger waren dan hijmaar niet hulpeloozer zijn. Eindelijk werd er nog op gewezen, dat waar de lager bezoldigde beambten en de werklieden toch van bijdragen zouden moeten worden verschoond naar den inhoud van het ontwerp het evenredig lager bedrag van het pensioen bij hoogere tractementen een correctief inhoudt tegenover het niet heffen van bijdragen van die ambtenarenwier tracte- ment eene heffing wel zou toelaten. Rapporteurs zijn ten aanzien van de algemeene strekking van het aangeboden ontwerp niet eenstemmig. De minderheid deelt ten volle de bezwarenin de eerste sectie te berde ge bracht en boven uitvoerig medegedeeld en refereert zich voorts aan al hetgeen in 1879 bij de behandeling van het toen aan hangig ontwerp als bezwaar tegen pensioneering in het alge meen is aangevoerd. Maar de meerderheid is van ander gevoelen. Zij stelt aller eerst op den voorgronddat het bezit van goede beambten een gemeentebelang isdat het gehalte van beambten nauw sa menhangt met hunne financiëele omstandigheden en dat der halve al wat tot bescherming hiervan kan worden gedaan geacht, moet worden aanspraak te hebben op de zorg van het gemeentebestuur. En waar zij meenttot bestrijding van de stellingen der minderheid eveneens kortheidshalve zich te mo gen beroepen op de rapporten en discussiën van 1875/76 en 1878/79, daar wijst zij, tot ontzenuwing van de toen gevoerde bewecringdat Staatszorg voor pensioen reeds lang verouderd en veroordeeld zou zijn, op de oprichting nog in 1890 van een rijks-weduwen- en weezenfonds voor burgerlijke ambtenaren en op den algemeenen aandrang naar pensioneering van werk lieden van Staatswege daar beweert zijzonder vrees voor tegenspraakdat de ook toen uitgesproken stellingen dat de beambten zeiven door sparen of verzekering moeten voorzien in de behoeften van den ouden dag en datzoo de uitgaven hiervoor niet uit hunne bezoldiging kunnen worden bestreden zij een anderen werkkring hebben te zoeken of hunne levens behoeften te beperkendat deze stellingen geene rekening hou den met de verplichting van de beambten om zich geheel aan hunne functie te wijden met het ontbreken hierdoor van de gelegenheid tot ontwikkeling in andere richtingdie hen in staat zou stellen in anderen werkkring over te gaan en met de klimmende eischen van levensonderhoud. En de bedenking, dat het toekennen van pensioen een onvergolden begunstiging van eenigen zou zijn ten laste van de velen die bovendien on beschermd voor eigen toekomst hebben te zorgenis onge grond in de oogen van allen die in het behartigen van de financiëele belangen harer beambten de taak der gemeente zien, evenzeer als zij door de zorg voor verkeerswegen ten dienste van den handeldoor het verschaffen van gelegenheid tot het ontvangen van onderwijs en zooveel anders het algemeen be lang bevorderd achten ook zonder dat allen die de lasten dragen daarvan rechtstreeksch of evenredig genot hebben. Ook de opportuniteit van het voorstel wordt door de meer derheid van Rapporteurs verdedigd. Zij is van oordeeldat met het oog op de ontvangst van vroegere voorstellenen op de lotgevallen hiervan thans door burgemeester en wethouders een middenweg is ingeslagen die inderdaad goedkeuring ver dient niet alleen maar door allen die behoefte gevoelen aan billijkheid in het behandelen van- en gelijkheid in het beschik ken op aanvragen om pensioenkan worden aangenomen, want waarlijk, de billijkheid loopt gevaar, zoo telkens opnieuw naar den aandrang des harten zal worden beschikt. En in dien tot dusver de billijkheid niet is geschonden welnudan is de gevolgde handelwijze een maatstaf voor de regeling welke het bewaren van billijkheid zal waarborgen. Het is dan ook de strekking van het ontwerp voor den Raad regelen te stellen waarnaar ieder voorkomend geval zal worden behan deld en die overeenkomen met de laatstgenomen besluiten. Ook uit een financiëel oogpunt is de opportuniteit bestreder in dien zin, dat deze tijd van gedruktheid niet geschikt zou zijn om nieuwe lasten voor rekening der gemeente te brengen Heeft zoo vraagt de meerderheid van rapporteurs deze bedenking ook gegolden toen vóór korten tijd tot het uitvoeren van belangrijke openbare werken ter bevordering van het ver keer en van de openbare gezondheid inderdaad nieuwe lasten aan de gemeente werden opgelegd Maar bovendien zou op grond daarvan eene aanvraag wor den afgewezen, terwijl in 1892 ook onder financieelen druk pensioenen zijn toegestaan Het is niet waarschijnlijk maar met het oog op de bestrijding van nu wèl mogelijk. Zou dit billijk zijn Roept die kans niet veeleer om vaste regelen? Maar het zijn geen nieuwe lasten welke eene regeling met zich brengt, enkel de gevolgen van het voortgaan op een ingeslagen pad. De cijfers in de eerste sectie genoemd en aan de toelich ting van burgemeester en wethouders ontleendzijn niet die welke uit het voorgestelde zullen volgen maar diewelke hel resultaat zouden zijn eener regeling als de in 1878 voorge stelde, nu met inbegrip van de werklieden, eene regeling, die evenwel thans niet is voorgesteld. En de donkere uitzichten voor den financieelen toestand onzer gemeente mogen niet ge heel en al van grond ontbloot zijn sterk getint zijn ze zeker maar zouden ze afgescheiden zelfs van het bovenomschreven gemeentebelang mogen leiden tot het afwijzen van een band, die enkel het betrachten van gelijke gunst voor allen op hel oog heeft? Want inderdaad, de onderstelling, dat eene rege ling zou worden verlangdom voor de beambten een recht op pensioen te scheppenis onjuistmeer dan uitztcht of ver] wachling wordt door deze regeling noch beoogd noch verkregen en dit uitzichtdeze verwachting bestaal reeds op grond van de laatst genomen gunstige beschikkingen van den Raad ze wordt dus hoogstens versterkt door den band van billijkheid dien de Raad zich zeiven gaat opleggen. Of zou hij ook zon der regelen zich steeds gelijk blijven Behoudens allen eer bied maar tevens met het oog op de ook thans weder geop perde bedenkingenkan twijfel in dezen niet geheel misplaatst heetenreeds de uitdrukking van het bezwaardat het maken van eene regeling het terugtreden zou beletten, geeft genoeg te denken. En wat nu te zeggen van den aandrang naar het verplichtend stellen van bijdragen en tegelijk naar het facultatief maken van iedere pensioneering Allereerstdat beide maatregelen niet samen kunnen gaan bijdrage schept aanspraak en hiermede zou 's Raads vrijheid, om pensioen te geven of te weigeren niet vereemgbaar zijn. En dan, zouden de tegenstanders van de ontworpen regeling inderdaad de verplichting om bij te dra gen kunnen wenschen? Zou eene formeele geldige verbindte- nis tegenover de beambten in hun oog de voorkeur verdienen, boven eene regelingdie de Raad zich stelt en die hij werd dit in hun oog door het gemeente-belang geboden, zou kunnen wijzigen Maar ook zij die in het algemeen met het voorstel van burgemeester en wethouders zouden willen mede gaan kunnen bij nadere overweging het denkbeeld van bij dragen niet huldigenvooreerst nietomdat hieruitin strijd met het voorgedragen beginseleene aanspraak op pensioen zou voortkomenten anderen nietomdatzouden die bij dragen een fonds moeten vormen ze grooter zouden moeten zijn dan de tegenwoordige bezoldigingen billijkerwijs toelaten Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwaraen, 1893. en derhalve allicht tot verhooging van deze zouden leiden en eindelijk nietomdat bijdragen van geringer bedrag eene zeer onvolledige contra-praestatie zouden uitmaken van een niet temin geschapen recht op pensioen. Het opleggen van bijdra gen alleen aan hen wier bezoldigingen f 500.of meer per jaar bedragenzou eene dubbele regeling noodig maken en bovendien aan de hooger beloonden eene aanspraak schenken die aan de lager bezoldigden niet zou toekomenhetwelk zeker geen billijk resultaat zou zijn. Het facultatief stellen van de pensioneering door in art. 1 het beginsel uit te drukken met de woorden „kan worden verleend" in plaats van „wordt verleend", zou de geheele ver ordening overbodig maken tot het vaststellen van 's Raads bevoegdheid is geen besluit noodigze vloeit voort uit zijn recht van beschikking over de geldmiddelen der gemeente in haar belang, ze werd bij herhaling stilzwijgend aangenomen en zoover bekend door hooger autoriteit niet betwist. Intus- schenbij de voorgedragen redaclie van art. 1 wordtnaar het stelsel van het ontwerpelk voorkomend geval op zich zelf beoordeeld, bij iedere aanvraag onderzocht, of de voorwaar den die dat artikel steltaanwezig zijn en eerstwanneer naar 's Raads vrij oordeel op deze vraag een bevestigend antwoord moet worden gegevenpensioen naar de verdere bepalingen der verordening toegestaan. Op bovenstaande gronden vereenigt de meerderheid van Rap porteurs zich met de algemeene strekking der voordracht van burgemeester en wethouders. Zij heeft bovendien nog iets te zeggen naar aanleiding van de tegenstellingin de eerste sectie gemaakt tusschen de pen sioneering enkel van werklieden en die van ook ambtenaren en bedienden. Dat de voorkeur voor het eerste geleid wordt door de overwegingdat de werklieden het minst in staat zou den zijnzeiven voor hun ouden dag te zorgenligt voor de hand. Maar, zou dit voor zeer velen van de ambtenaren en bedienden niet even moeielijk zijn Slaan zijdie dezen van den maatregel zouden willen uitsluiten niet te veel het oog enkel op de hoogst bezoldigde ambtenaren Uit een staat die wel niet onfeilbaar zal wezen maar toch zeker der waar heid zeer nabij komtblijktdat het getal dergenen die bin nen de omschrijving van het ontwerp vallen thans 321 be looptdat hiervan 7 eene bezoldiging van boven 2000 heb ben, dat 30 meer dan 1000 genieten zoodat de bezoldiging van 291 tot en beneden dat cijfer is en dat 191 van dezen tot en beneden f 500 hebben. Ten aanzien van de artikelen van het aangeboden ontwerp werden in de sectiën verschillende opmerkingen gemaakt, bij de vermelding waarvan Rapporteurs telkens hun gevoelen zul len mededeelen. Art. 1. In de eerste sectie werd voorgesteld in plaats van „wordt pensioen verleend" te lezen „kan pensioen worden verleend"over welk voorstel de stemmen staakten. Om de bovenvermelde redenen verklaart de meerderheid van Rapporteurs zich daartegen. Dezelfde sectie verklaarde met 4 tegen 2 stemmen wensche- lijkhet minimum van diensttijdwaarna pensioen kan wor den verleend op 15 jaren te stellen. Rapporteurs geven, op liet voetspoor van het ontwerp van 1878, daaraan ook de voorkeur. In de eerste en de derde afdeelingen werd met algemeene instemming in overweging gegeven in plaats van „de ambte naren der politie" te lezen: „den commissaris en de verdere ambtenaren der politie." Ofschoon de memorie van toelich ting genoegzaam duidelijk maaktdat hier onder „ambtenaren" ook de commissaris begrepen is hebben rapporteurs tegen die verduidelijking geene bedenkingen. Terwijl voorts in de eerste sectie nog de vraag werd ge steld of het niet beter warein dit artikelevenals in het ontwerp van burgemeester en wethouders van 1878, eene al gemeene aanduiding te geven van de bedieningenwaaraan onder de gestelde voorwaarden uitzicht op pensioen is verbon den omdat de bijzondere opnoeming in het vervolg allicht aan vulling of wijziging noodzakelijk zal maken eene vraag waarop die sectie geen stellig antwoord gaf, werd in alle afdeelingen breedvoerig besproken de vraagof de functien die eigenlijk als nevenbetrekkingen zijn aan te merken, wel uitzicht op pen sioen behooren mede te brengen. In het bijzonder werden als zoodanig aangeduid die van de boden die van de wegers en weegsiers aan de waag die van de waagwerkers en die van den geneesheer-directeur van het stads ziekenhuis ten opzichte van welke functien de tweede alinea der toelichting op dit ar tikel minder juist werd geacht. De overweging van dit punt werd overal aan rapporteurs aanbevolen die van oordeel zijn dat, daargelaten de juistheid van de evengemelde periode der toelichting, bedieningen die inderdaad als nevenbetrekkingen zijn te beschouwen ook als zoodanig worden gesalarieerd met het gevolgdat een eventueel pensioen, naar dien maatstaf be paald ook slechts een deel van het noodige levensonderhoud zal uitmakendat functien die naar het salaris voor hoofdbetrekking gelden door de functionarissen ook als zoo danig en zonder nevenverdiensten van beteekenis behooren te worden waargenomen en dat, waar dit geen plaats mocht vinden, burgemeester en wethouders hiertegen de noodige maatregelen dienen te nemen. Het komt rapporteurs dan ook niet noodig voorbedoelde bedieningen hier onvermeld te laten ofzooals in eene der sectien werd aanbevoleneene uitsluiting van hen, voor wie de bediening eene nevenbetrekking wasin artikel 2 op te nemen. De in den aanhef van dit artikel voorkomende woorden „en van eene vaste aanstelling zijn voorzien", lokten in de afdeelin gen nog eenige bespreking uit, wijl sommigen van oordeel wa ren dat hierdoor zij die voor een bepaalden tijd b.v. 3 of 5 jaar zijn benoemd zouden zijn uitgesloten. Rapporteurs zijn van meening dat „vaste" hier de tegenstelling is van „tijde lijke", zoodat b.v. degenen, die bij vacature of ontstentenis voor de waarneming van eene blijvende bediening zijn aangewezen, totdat eene definitieve benoeming naar de geldende voor schriften zal zijn gedaanzij die geroepen worden tot eene werkzaamheid van voorlnjgaanden aard en dergelijkeniet in de termen van art. 1 begrepen zijn, maar ieder beambte, die definitief in een blijvenden tak van gemeentedienst benoemd is, om het even of naar de betrokken verordening of' instructie of een geldend gebruik al dan niet een bepaalde tijd zij gesteld of aangenomengezegd moet worden van eene vaste aanstel ling voorzien te zijn. Eindelijk doen rapporteurs nog opmerken dat de aanduiding van den concierge van de burger dag- en avondschool min juist is en door „portier" zal moeten worden vervangen vermits eerst genoemde bediening niet wordt bekleed. Art. 2. In de eerste sectie vond men aanstoot in het woord „aanspraak", hetwelk met de strekking van hel ontwerp in strijd zou wezen. Rapporteurs zijn van oordeeldal aan dit bezwaar kan worden tegemoet gekomen door de slotwoorden te doen luiden „wordt geen gemeente-pensioen verleend." Art. 3. In de eerste sectie werd de aandacht er op geves tigd datwaar doorgaans in de laatste dienstjaren de hoogste bezoldiging wordt genoten de hier voorgedragen maatstaf min der juist moet worden geachtover een voorstel, om de ge middelde bezoldiging over alle dienstjaren daarvoor aan te ne men staakten de stemmen. Rapporteurs zijn van oordeel, dat de geopperde bedenking niet geheel zonder grond is maar tevens dat een middenweg openstaatdoor in verband met art. 1 hier als maatstaf aan te nemen de gemiddelde bezoldi ging der laatste vijftien jaren. Art. 4. Over een voorstel, om de woorden: „vuur en licht" weg te laten staakten in de eerste sectie de stemmen. Rap porteurs vinden voor die weglating geen voldoenden grond maar veraenigen zichnaar aanleiding van eene in de tweede afdeeling gehouden bespreking met het denkbeeld van aan de opgenoemde emolumenten nog dat van vrijen kost toe te voegen. Rapporteurs zijn voorts v$n oordeel dat eene bepaling als die van art. 10 der in 1879 bij eindstemming verworpen verorde ning hier nog een plaats behoort te vinden. Zij strekt, om bij benoeming of bevorderingbij verhooging of vermindering van bezoldiging door burgemeester en wethouders den grondslag i)

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1893 | | pagina 41