Memorie van toelichting.
2
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden1893.
kertrekweg no. 9 tot het daartegenover gelegen gedeelte van
den Harlinger trekweg
aan wallen niet in onderhoud bij de gemeente.
Art. 8.
Vrijstelling van recht wórdt verleend
t. voor vaartuigen, die zonder oponthoud en zonder te laden
of te lossen de gemeente enkel doorvaren.
Als oponthoud wordt niet beschouwd een verblijf van min
der dan 24 uren de Zondag niet medegerekend als laden
wordt niet beschouwd, het innemen van winkelwaren voor
eigen huishoudelijk gebruik der gezagvoerders.
Als lossen wordt niet beschouwd het tijdelijk overladen van
een gedeelte der vracht in een ander vaartuig indien dit noo-
dig blijkt te zijn om den lagen waterstandtenzij het lichter-
vaartuig de overgenomen vracht vervoert naar eene andere
plaats, dan die waarvoor het hoofdschip is bestemd.
2. voor vaartuigenbedoeld bij art. 2 litt. b indien die
een inhoud hebben van minder dan 5 kub. meter
3. voor alle vaartuigen, die aan of op een der scheepstim
merwerven worden hersteld of in aanbouw zijn
4. voor vaartuigen rechtstreeks in gebruik voor den gemeen
tedienst hetzij voor de gemeentewerken de reiniging als an
derszins
5. voor houtvlotten die, de gemeente binnengekomenvóór
den nacht in particulier water worden opgeborgen.
Art. 9.
Door burgemeester en wethouders wordt opgemaakt aange
houden en gepubliceerd een staat van alle in de gemeente bin
nen de in art. 7 aangeduide grenzen gelegene wallen waarvan
het onderhoud niet ten laste der gemeente is.
Art. 10.
Deze verordening treedt in werking op den 1 September 1893,
met welk tijdstip hel besluit tot het heften van een recht onder
den naam van havengeld laatstelijk op nieuw vastgesteld den
23 Augustus 1892, vervalt.
VERORDENING op de invordering
van het havengeld-
Art. l.
De invordering van het recht geschiedt door middel van open
bare verpachtingtenzij de raad uitdrukkelijk besluitdat de
invordering bij gaardering zal geschieden.
De verpachting geschiedt telkens voor den tijd van drie jaren,
tenzij de raadop voorstel van burgemeester en wethouders
mocht besluiten den duur der verpachting korter of langer te
stellen.
De voorwaarden van verpachting worden door burgemeester
en wethouders vastgesteld.
Indien de raad tot invordering bij gaardering besluitwordt
door hem eene instructie voor den gaarder vastgesteld met
bepaling van diens belooning.
Art. 2.
Burgemeester en wethouders doen steeds onverwijld openbare
kennisgeving van den naam van den pachter of gaarder.
Art. 3.
Behoudens de bepalingen omtrent de vooruitbetaling volgens
art. 4 van het heffingsbesluitkan het recht dadelijk nadat het
verschuldigd is geworden worden ingevorderd.
Het recht moet voldaan worden op de eerste mondelinge
aanvraag van den pachter of gaarder.
De pachter of gaarder geeft voor het ontvangen recht dade
lijk eene behoorlijke kwitantie af.
Art. 4.
Indien er tusschen den belastingschuldige en den pachter of
gaarder verschil bestaat over de toepassing van het heffings
besluit is de eerstgenoemde bevoegd de beslissing van bur
gemeester en wethouders in te roepen mits vooraf het recht
zooals dat door den pachter of gaarder is berekend te hebben
voldaan.
Ingeval burgemeester en wethouders ten gunste van den be
lastingschuldige beslissen wordt het te veel betaalde aan hem
teruggegeven.
Art. 5.
Indien de belastingschuldige op de aanvraag van den pach
ter of gaarder niet dadelijk het verschuldigde voldoet, geelt do
pachter of gaarder daarvan onmiddellijk kennis aan den ambte
naar bedoeld bij art. 261 der gemeentewet die de vordering
herhaalt en bij niet-betaling van het recht terstond proces-ver
baal opmaakt en aan den gemeente-ontvanger zendtten einde
de invordering te doen plaats hebben overeenkomstig de artt.
258261 der gemeentewet.
Art. 7.
Deze verordening treedt in werking op den 1 September 1893,
met welk tijdstip de verordening op de invordering van het
recht onder den naam van havengeld laatstelijk op nieuw vast
gesteld den 23 Augustus 1892 vervalt.
Bij de verwisseling van pachters van de opkomsten van het
havengeld heeft de invordering van het recht van een der be
lastingschuldigen eenige moeilijkheid opgeleverd.
Het betrof de toepassing van art. 4 van het heffingsbesluil
(gemeenteblad van 1892 no. 12), waarbij 20# kortii g wordl
verleend wegens de vaartuigen in art. 1 lett. a—e genoemd,
indien het recht bij vooruitbetaling wordt voldaan.
Tot dusver had als regel gegolden, dat deze koiting r.iet te
gelijk werd toegepast met dievermeld in de laatste alinea
van art. 2 van dat besluiten de laatste alinea van art. 4 van
de vei ordening tot invordering van het havengeld geeft ook
alleszins aanleiding tot de opvattingdat voor de bedoelde vaar
tuigen per se vooruitbetaling voor drie maanden is bedoeld
aangezien daarbij is voorgeschreven dat voor de trekschepen
barges en stoombooten bedoeld bij art. 2 laatste alinea van
het heffingsbesluitde berekening van het verschuldigde ge
schiedt naar de heurtvaarten, die de gezamenlijke schippers vol
gens de voor hunne diensten bestaande voorschrilten in het
eerstvolgend kwartaal hebben te volbrengen.
lntusschen is dit niet volkomen duidelijk en daarom is het
wenschelijk, dat dit punt beter worde omschreven.
Dit heeft ons aanleiding gegeven, om het heffingsbesluit en de
verordening tot invordering in buil geheel nauwkeurig na te
gaanen hierbij is het ons voorgekomen, dat eene geheele uin-
weiking wenschelijk is, vermits daarin ook enkele ander minder
duidelijke en juiste bepalingen worden aangetroffen.
Zoo wordt o.a. in art. 1 litt. h van het heffingsbesluit ge-
Bylage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden 1893.
3
sproken van 15 kubieke meter oppervlakte van houtvlotten,
waar blijkbaar „vierkante" meter worden bedoeld.
Verder zijn de bepalingen, die in de vei ordening op de in
vordering omtrent bet vertoonen van meetbrieven voorkomen,
minder juist en noodeloos te omslachtig.
Een schipper is niet verplicht zijn vaartuig te laten meten
al geschiedt dit in den regel.
De verplichting tot het vertoonen van een meetbrief kan
hem dus moeilijk worden opgelegd.
Ook de vorm der verordeningen laat veel te wenschen over.
lu het concept-helfingsbesluit is ten aanzien van het recht
niets veranderd alleen zijn de bepalingen beter geordend en
vereenvoudigd en, voor zoo veel noodig verduidelijkt.
Dit geldt mede de concept-verordening tot invordering van
het havengeld.
lntusschen meenen wij niet onopgemerkt te mogen laten
dat art. 6 der verordening op de invordering wat het verlee-
nen van vergunningom houtvlotten in de wateren der ge
meente te doen vertoeven betreft, niet is overgenomen, daar der
gelijke bepaling in eene belastingverordening niet thuis behoort.
Ook achten wij art. 7 dier verordening overtollig. In art. 3
van de concept-verordening op de invordering is de bepaling
opgenomen dat de pachter of gaarder eene kwitantie moet
afgeven Wordt een belastingschuldige nu nader aangemaand
lot betaling, dan kan hij het bewijs leveren dat hij aan zijne
verjdichting heeft voldaan.
Eene bijzondere toelichting der artikelen komt ons overbodig
voor. Alleen merken wij op dat de concept-verordening op
de invordering nagenoeg gelijkluidend is met die voor de in
vordering van het marktgeld (gemeenteblad van 1890 no. (9.
De tegenwoordige pachterdaarover door ons gehoordheeft
geen de minste bedenkingen tegen deze concept-verordeningen.
Woolen zij door den raad vastgesteld dan zullen wy Gede
puteerde Staten verzoekenaan de hooge regeering voor te
stellen haar goed te keuren voor den tijd van 2 jaren en 4
maanden na verloop waarvan de tegenwoordige pacht zal zijn
geëindigd.
Leeuwarden den 13 Juni 1893.
Bur eineesler en Wethouders
J. TROELSTRA L.-Burgemeester.
P. a. BERGSMA Secretaris.
Boekdrukkerij van A. Jongbloed te Leeuivarden.