2 Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden 1893. Van zijn onderzoek brengt hij rapport uit in de eerstvolgende vergadering van voogden. Art. 65 te doen vervallen. Art. 66 te nummeren art. 65. De verdere bepalingen van hoofdstuk IV te lezen als volgt Art. 66. Hij is bevoegd, aaa de voogden zoodanige voorstellen in het belang der administratie of der armen te doen als hij nuttig zal oordeelen, en gedraagt zich overigens naar hetgeen in deze verordening te zijnen opzichte is voorgeschreven. Art. 67. Op hem is van toepassing hetgeen bij art. 28 ten aanzien der voogden is bepaald. Art. 68. Indien de secretaris-boekhouder door ziekte of andere belet selen tijdelijk buiten staat is zijne functien waar te nemen, wijzen voogden een hunner voor de waarneming aan Ook zijn zij gemachtigd om, zoo noodig, een ander met de tijdelijke waarneming dier functien te belasten op kosten van den secretaris boekhouder, mits niet dan in overleg met en onder goedkeuring van burgemeester en wethouders. II. Aan het reglement toe te voegen de volgende bepalingen: HOOFDSTUK V. Van de buurt bezoekers. Art. 69. De voogden worden ter hunner voorlichting omtrent het ver- leenen van onderstand en van genees- heel- en verloskundige hulp bijgestaan door eene commissie van buurtbezoekers. Deze commissie kan tevens bijstand verleenen bij het uit reiken van geldelijke of andere ondersteuningen. Art. 70. Het getal buurtbezoekers is onbepaald en wordt naar de behoefte geregeld. lederen buurtbezoeker wordt den kring aangewezen, waarin hij werkzaam zal zijn. In den regel wordt voor een bepaalden kring een bewoner daarvan tot buurtbezoeker benoemd. Art. 71. De verdeeling in kringen en de benoeming der buurtbezoekers geschiedt door burgemeester en wethouders, de voogden gehoord. Art. 72. De buurtbezoekers worden benoemd voor den tijd van drie jaren. Zij zijn dadelijk herbenoembaar. Art. 72. Bij het ontstaan eener tusschentijdsche vacature, en zoolang daarin niet is voorzien, wordt de vacante betrekking waarge nomen door een buurtbezoeker, door burgemeester en wethouders aan te wijzen. Art. 74. Bij het ontvangen van aanvragen om onderstand of genees- heel- en verloskundige hulp. stelt de buurtbezoeker dadelijk een persoonlijk onderzoek in naar den toestand en de behoeften van het gezin. Indien de buurtbezoeker niet bij machte is om hetzij door het inroepen van kerkelijke of particuliere liefdadigheid hetzij door werkverschaffing of op eenige andere wijze in de behoefte te voorzien dient hij de aanvraag met het rapport van zijn onderzoek, ingericht overeenkomstig de voorschriften, door bur gemeester en wethouders vastgesteldzoo spoedig mogelijk in aan den voorzitter der stads-armenkamer. Art. 75. De buurtbezoeker bezoekt van tijd tot tijd ieder gezin in zij nen kring, dat van de stads-armenkamer onderstand of genees- en heelkundige hulp geniet. Ingeval onderstand tengevolge van werkloosheid of andere oorzaken tijdelijk wordt verleend herhaalt hij het bezoek ten minste om de veertien dagen en zendt van zijn onderzoek en den uitslag daarvan dadelijk bericht aan den voorzitter der stads armenkamer. Hij gaat in het bijzonder naof de kinderen der ondersteun den die in de schooljaren vallen geregeld een school bezoe ken en, indien dit niet hel geval is, geeft hij daarvan bericht aan evengemelden voorzitter met opgave van de reden van het schoolverzuim. Inmiddels tracht hij het schoolbezoek zoo veel mogelijk te bevorderen. Hij tracht overigens door raad en voorlichting en door zede lijke steun en hulp elk behoeftig gezin zooveel mogelijk zede lijk en stoffelijk te verheffen. Hij doet dit echter met volko men eerbiediging van de godsdienstige begrippen van den be hoeftige. Art. 76. De buurtbezoeker voegt aan de door hem in te zenden rappor ten zoodanige mededeelingen en voorstellen toe, als hij wen- schelijk oordeelt. Art. 77. De buurtbezoeker geeft inlichtingen omtrent behoeftigen in zijnen kring woonachtig, onverschillig of zij al dan niet onder stand van het armbestuur genieten, aan besturen van kerkelijke en bijzondere instellingen van weldadigheid, indien die van hem worden gevraagd. Desgevraagd verstrekken zij aan burgemeester en wethouders zoo spoedig mogelijk alle inlichtingen omtrent den toestand van alle behoeftigen, in hunnen kring woonachtig. Art. 78. De buurtbezoekers zijn tevens belast met het afgeven van be wijzen van goed gedrag en van onvermogen, die door of omtrent personen in hunnen kring woonachtig worden gevraagd, nadat zij zich omtrent het gedrag of het onvermogen van den betrok ken persoon zoo nauwkeurig mogelijk hebben vergewist. Waar voor zoodanige bewijzen eene verklaring van twee buurt bezoekers dienstig wordt geoordeeldworden zij mede onder teekend door een anderen buurtbezoeker in dezelfde wijk woon achtig nadat deze zich mede zooveel mogelijk heeft overtuigd omtrent het gedrag of het onvermogen van den persoonwien het geldt. Art. 79. Indien een buurtbezoeker door ziekte of afwezigheid zijne betrekking tijdelijk niet kan waarnemen, geeft hij daarvan dade lijk bericht aan den voorzitter der stads-armenkamer, die de Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1893. 3 tijdelijke waarneming opdraagt aan een anderen buurtbezoeker, bij voorkeur in dezelfde wijk woonachtig. Art. 80. De buurtbezoekers worden in acht sectien verdeeld. De ver deeling geschiedt door burgemeester en wethouders, de voogden gehoord. Iedere sectie vergadert om de drie maanden, na oproeping en onder voorzitterschap van een der voogden. De sectie wijst een uit haar midden tot secretaris aan, die van iedere vergadering behoorlijke notulen houdt. In deze vergaderingen doen de buurtbezoekers verslag van hunne bevindingen. Voorts wordt daarin gelegenheid gegeven tot besprekingen over armenzorg en wat daarmede in verband staat, inzonderheid met betrekking tot deze gemeente. Art. 81. Éénmaal in het jaar wordt eene algemccne vergadering van voogden en buurtbezoekers gehouden, na oproeping en onder presidium van den burgemeester of die hem vervangt, waarin mede onderwerpen betreffende armenzorg in het bijzonder in betrekking tot deze gemeente, worden besproken. De secretaris boekhouder der stads-armenkamer fungeert in die vergadering als secretaris. Art. 82. De kosten der vergaderingen in de beide vorige artikelen bedoeld, worden uit de fondsen der stads-armenkamer gekweten. III. Het reglement op het bestuur der stads-armenkamer op nieuw in zijn geheel vasttestellen. Aldus voorgesteld in de raadsvergadering van den 22 Augus tus 1893, door Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden VAN HAR1NXMA Burgemeester. P. A. BERGSMASecretaris. MEMORIE VAN TOELICHTING. In de laatste jaren wordt meer en meer aandacht gewijd aan de wijze van armenverzorging. Was men vroeger vrij algemeen van oordeeldat ieder, die een aalmoes geeft aan hem die ze vraagt, een weldaad verricht meende men, dat men reeds een zeer verdienstelijk weik doet wanneer men voorziet in tijdelijke armoede zonder naar de oorzaak daarvan te vragen, allerminst daarnaar onderzoek te doen en zonder zich verder met den arme te bemoeien tegen woordig heeft men daarover andere denkbeelden. De ervaring heeft geleerd, dat onder die stelsellooze armen verzorging de armoede geenszins verminderde, maar veeleer toenam. Er heeft zich zelfs een erfelijk proletariaat gevestigd, wiens stamboom over reeksen van jaren in de bedeelingsregisters is terug te vinden. Men is tot de overtuiging gekomen, dat het uitreiken van aalmoezen en het verstrekken van kleine giften, in welken vorm dan ook, wel voor een enkelen dag den nood kan lenigen, maar overigens den begiftigde in denzelfden toestand laat. En waar die kleine giften dus in geen enkel opzicht duurzame en af doende hulp brengen, daar hebben zij nog dit groot nadeel, dat zij luiheid en zorgeloosheid aankweeken en een klasse van personen in het leven roepen, die van bedelarij een beroep maakt, welk beroep het meeste voordeel, ja soms een ruim bestaan oplevert aan degenendie daarbij op de onbeschaamdste en brutaalste wijze optreden. Geen armenzorg, hoe goed ook ingericht en toegepast, is bij machte om de armoede uit de wereld te bannen of die geheel te voorkomen maar niettemin is men overtuigd geworden, dat die zorg, op rationeele wijze beoefend en in verband met andere maatregelen, zooals het verschaffen van werk waar dit noodig en mogelijk is, het verzekeren tegen de financieele gevolgen van ziekte, invaliditeit, ouderdom en overlijden, meest krachtig kan medewerken om den economischen toestand der lagere volks klassen te verbeteren en het proletariaat te bestrijden, vooral wanneer daarbij tevens op de geestelijke en zedelijke verheffing dier klassen wordt gewerkt. Zoo wordt armenzorg zeer terecht meer en meer beschouwd als een gewichtig onderdeel van het maatschappelijk vraagstuk waaraan alle aandacht behoort te worden gewijd. Zoolang geen algemeene fondsen ter voorkoming van armoede, die onder ieders bereik vallen, bestaan, zal men ouden van dagen, zieken, zwakken en invaliden, die tijdelijk of op den duur niet in hun onderhoud kunnen voorzien, zóó behooren te ondersteunen, dat zij geen gebrek behoeven te lijdenmaar voorzoover onderstand verleend moet worden aan andere personen dient dit gepaard te gaan met het streven, om den ondersteunde zooveel mogelijk, als dit noodig is, te verheffen en zijn economischen toestand duurzaam te verbeteren, opdat voortdurende onderstand overbodig worde. Op grond van al deze beschouwingen is men gekomen tot het stellen van deze twee onvermijdelijke voorwaarden voor eene goede en rationeele armenverzorging: 18. geen onderstand dan na een grondig onderzoek 2°. ieder geval op zich zelf beoordeelen en behandelen De nieuwe richting op het gebied van armenzorg wenscht geen ziekelijke philantropie in het leven te roepenintegendeel, zij bestrijdt die en stelt op den voorgrond, dat ieder verant woordelijk moet blijven voor eigen handelingen en de gevolgen heeft te dragen van eigen feilen en tekortkomingen maar waar dat gevoel van eigen verantwoordelijkheid ontbreekt, waar het gemis van dat besef grootendeels de oorzaak der armoede is, tracht zij, waar zij de onmisbare hand der liefdadigheid uit strekt, dit zóó te doen, dat zij door zedelijke invloeden en door het verbeteren der levensomstandigheden van den ondersteunde, zoo dit mogelijk is, dat besef opwekt of verlevendigt. Niet enkel het uitreiken van liefdegaven in verband met de behoefte en de oorzaak der armoede is dus voldoende. Hiertoe wordt vereischt een persoonlijk contact tusschen hem die de ondersteuning verleent of iemand van zijnentwege en den ondersteunde. De eerste moet trachten de vertrouwde en raadsman van den laatste te worden hij moet een soort patronaat uitoefenen. Zoo zal hij vooral moeten bevorderen dat de kinderen geregeld ter school gaan dat de jongens een beroep of ambacht leeren en de meisjes een dienst bekomen of eene of andere werkkring kiezen. Waar gebrek aan werk oorzaak der armoede is, moet hij medewerken tot het bekomen van arbeid. In één woordde uitgereikte liefdegaven moeten niet slechts ten doel hebben om tijdelijk de armoede te lenigen, maar zij moeten vergezeld gaan van krachtigen zedelijken steun, zoodat zij duurzaam vruchten afwerpen. Wordt armenzorg zoo opgevat en toegepast, dan kan zij, in verband met andere maatregelen die de lagere volksklassen ten goede kunnen komen, niet alleen veel bijdragen tot verheffing van het proletariaat, maar mede ten gevolge hebben dat de weldadige hand zich meer en meer zal kunnen terugtrekken. Op het program der sociale vraagstukken neemt armenzorg alzoo een voorname plaats in. Uiting van het edel menschelijk gevoel van barmhartigheid, moet zij, met behoud van dien prikkel, meer en meer verheven worden tot een maatschappe lijke daad, in de overtuiging dat de armoede is een maatschap pelijk vraagstuk, tot welker leniging en opheffing, zoover moge lijk, alle maatschappelijke krachten en dus ieder naar zijn vermogen behooren mede te werken. Stellen wij ons op het standpunt, dat het beoefenen van liefdadigheid hoofdzakelijk moet uitgaan van de kerkgenoot schappen en van particulieren, zoo zijn wij toch van oordeel,

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1893 | | pagina 60