palingen bestaan zijn hoofdverblijf te vestigen waar hij zulks
noodig of wenschelijk acht.
Ten aanzien van het medegedeelde omtrent het alarmeeren
der schutterij bij brand, raeenen wij te moeten opmerken dat
de militaire macht niet verplicht is bij brand uit te rukken en
dienst te doen zoodat het niet zonder bedenking schijnt om
de schutterij van dien plicht te ontheffen.
INKOMSTEN.
Volgnos. 4 en 5. Burgemeester en wethouders moeten be
kennen dat het vermoedelijk belastbaar inkomen hoog genoeg
geraamd is en aangezien er nu aanleiding bestaat om te on
derstellen, dat in het volgend jaar voor een belangrijk deel
afschrijving zal moeten worden verleendachten zij het bij
nader inzien wenschelijkdat de percentage van het vorige
jaar worde behouden zonder hoogere raming van de zuiverej
opbrengst. I
Zij stellen mitsdien nader voor de percentage te bepalen
op 5.05 en in verband hiermede het belastbaar inkomen te
ramen op 4,208,000.—.
Volg.io. 58. Burgemeester en wethouders zijn mede van
I oordeel, dat eene wijziging van het leeningsplan geene aanbe
veling verdient.
Van de laatst uitgeschreven leening ad 624,000 moet nog
slechts ƒ130,000 worden opgenomen, en nu schijnt het min
der gewenscht om voor dit gedeelte eene inschrijving te ope
nen naar eene rente van 3 De vraag is zelfs, of dit een voor
deel van eenige beteekenis zou medebrengen.
Met het vorenstaande meenen burgemeester en wethouders
het verslag der commissie van rapporteurs voldoende te hebben
beantwoord.
Leeuwarden den 27 October 1894.
Burgemeester en wethouders va?i Leeuwarden
VAN HARINXMA, Burgemeester.
P. A. BERGSMA, Secretaris.
Boekdrukkerij can A. Jongbloed te Leeuwarden
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1891.
Itijlage No. 20.
VOORSTEL van burgemeester en
wethouders tot wijziging der ver
ordening tot regeling der jaarwed
den van de onderwijzers aan de
openbare lagere scholen.
Aan den Raad der Gemeente Leeuwarden.
Bij uw besluit van 27 November 1894 is in onze handen
gesteld ter afdoening een adres van Mej. G. M. Visser onder
wijzeres aan Gemeenteschool No. 4 dd. 23 November 1894.
Dit besluit was gegrond op de overweging, dat de rangschik
king der onderwijzers behoort tot de taak van ons college.
Intusschen heeft dat adres blijkbaar eene ruimere strekking,
immers requestrante vraagt wijziging der beslaande verorde
ning tot regeling der jaarwedden van de onderwijzers aan de
scholen van openbaar lager onderwijs (Gemeenteblad 1892 no.
15, gewijzigd 14 Augustus 1894 Gemeenteblad no. 14, zooals
die 1 Januari 1895 in werking zal treden.) Wij nemen der
halve de vrijheid, dat adres op nieuw ter tafel te brengen en
daarbij reeds dadelijK, wegens het spoedeischende der zaak,
ons praeadvies te voegen.
Drie adressen van dezelfde requestrante van l September
1893, 6 Januari 1894 en 8 Juni 1894 allen anterieur aan de
wijziging der bedoelde verordening, vastgesteld in Uwe verga
dering van 14 Augustus 1894, zijn door ons College afgewezen
op grond, dat alinea 2 van artikel 3 der verordening hare be
vordering eerst na twee jaren dienst in de gemeente toeliet
dat alinea 3 op haar niet van toepassing was, omdat zij bij
hare aanstelling in deze gemeente nog geen twee jaar elders
bij het lager onderwijs in dienst was. Wij leggen die adressen
hierbij over.
Bij het onderhavige adres vraagt de requestrante niet meer
hare bevordering tot de derde klasse in strijd met de verorde
ning, maar verzoekt zij nu door de wijziging van ^Augus
tus 1894, op voorstel van den heer Konter aangenomen, hare
bevordering voor 1 Januari 1896 niet mogelijk is geworden,—
dat de raad op nieuw die verordening wijzige.
In herinnering zij gebracht, dat de 3e alinea van artikel 3
(zooals die 1 Januari 1895 in werking zal treden) luidt
•Hij die van elders lot onderwijzer in deze gemeente wordt
„benoemd, kan, zoodra hij twee jaren bij het onderwijs in dienst
„isworden geplaatst in de derde klasse."
Die bepaling kan blijkens de woorden, slechts worden toe
gepast op de onderwijzers, in het vervolg te benoemen.
De bedoeling, die den heer Konter tot zijn voorstel leidde, was,
blijkens de discussiën om onbillijkheden, zooals met anderen
en ook met requestrante zich zouden hebben voorgedaan, weg
te nemen.
Die bedoeling is door het aangenomen voorstel niet bereikt
immers op onderwijzers, vóór 1 Januari 1895 aangesteld, is de
nieuwe bepaling niet van toepassing.
Had hij requestrante en andere onderwijzers, die met haar
in hetzelfde geval veikeeren, de mogelijkheid van vroegere be
vordering willen openen, dan ware eene nieuwe bepaling in
artikel 11 noodzakelijk geweest.
In de vergadering van 14 Augustus 1894 is het voorstel van
den heer Konter door ons bestreden en ontkend, dat de oude
bepaling tegenover requestrante onbillijk en onrechtvaardig zou
werken.
Wij zijn nog die meening toegedaan. Mej. Visser toch was
van 1 September 1891 af onderwijzeres te Lekkum en sedert
10 Januari 1893 te Leeuwarden. Bij hare aanstelling had zij
dus geen twee jaar dienst elders en op 1 Januari 1895 zal zij
nog geen twee jaar dienst in Leeuwarden hebben.
Daaruit valt alleen dit af te leiden dat, indien requestrante
na 1 September 1893 in Leeuwarden ware benoemd, zij dan
dadelijk in de 3e klasse zou zijn geplaatst geworden en dat
ditzelfde op 1 Januari 1895 zou hebben moeten geschieden,
indien zij den 1 Januari 1893 (dus 10 dagen vroeger in Leeu
warden ware benoemd.
Geheel toevallig werkte derhalve de oude bepaling voor re
questrante op de voor haar minst voordeelige wijze.
Dat diezelfde bepaling voor anderen meer voordeelig werkt,
is nog geen reden om die bepaling zelve onbillijk te noemen
en de handhaving daarvan tegenover haar onrechtvaardig in
tegendeel, het verschil in werking was een eenvoudig gevolg aan
elke tijdsbepaling verbonden.
Let men daarbij op de bedoeling, waarmede indertijd deze be
paling is vastgesteld n.l. om oudere sollicitanten van buiten
niet af te schrikken om in deze gemeente naar eene betrekking
te dingen, dan kan van requestrante alleen dit gezegd worden,
dat zij op een door haar slecht gekozen en ongunstig tijdstip
met succes heeft gesolliciteerd.
Daarin vonden wij destijds geene aanleiding U eene wijziging
der verordening voor te stellen wel om de voorgestelde wij
ziging van den heer Konter te ontraden.
Nu evenwel Uwe raad den 14 Augustus heeft besloten, voor
de bevordering tot de derde klasse den diensttijd elders te tel
len bij die in deze gemeente en dus alle onderwijzers met twee
dienstjaren in die klasse te plaatsen, zou het thans onbillijk
worden, de oude bepaling op requestrante en hare beide lotge-
nooten te blijven toepassen,
Op grond van het vorenstaande hebben wij de eer, U voor
te stellen, in artikel 11 der verordening van 14 Augustus 1894,
gemeenteblad no. 14, als alinea 3 op te nemen de volgende
bepaling
„De bepaling van alinea 3 artikel 3 is mede van toepassing
op onderwijzers die bij het inwerkingtreden dier bepaling in
hetzelfde geval verkeeren.
Aldus voorgesteld ter raadsvergadering van 11 December
1894 door
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden
VAN HARINXMA Burgemeester.
P. A. BERGSMASecretaris.
Boekdrukkerij van A. Jongbloed te Leeuwarden.