2
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1895.
geleverd. Bij onderaannemingen door andere werkbazen kan
de aannemer ook omtrent loon en arbeidsduur de hem opge
legde voorwaarden stellen en de nakoming daarvan is mis
schien te controleerenmaar bij algemeene onderhoudsbestek-
ken heeft men te doen met meest kleine karweiendie bijna
dagelijks voorkomen maar die nu eens een enkelen dag dan
weer enkele uren vorderen en waarbij niet zelden verschillende
ambachten 1 etrokken zijn.
Men vindt in die bestekken dan ook de bepaling, dat de
aannemer zich tweemaal per dag aan het bureau van de ge
meentewerken moet vervoegen, om opgave te ontvangen van
de te verrichten werkzaamheden.
Wij vragen nu, of het eenig doel zou kunnen treffen wan
neer in zoodanig bestek werd opgenomen dat de aannemer
aan zijne werklieden gedurende den tijd dat zij voor de ge
meente werkzaam zijn, een zeker minimum loon moet uitbeta
len en dat zijne werklieden in dienst der gemeente dagelijks
niet langer dan b. v. 11 uur mogen werken, en hem de ver
plichting wordt opgelegd te zorgen, dat mede die bepalingen
worden nageleefd door andere werkbazen voor het gemeentewerk
dat zij door hunne knechts laten verrichten.
Men kan dergelijke bepalingen in algemeene onderhouds-
bestekken neerschrijven, maar zij zijn niet te controleeren.
Adressanten zijn intusscben van een ander gevoelen en mee-
nen een middel aan de hand te hebben gedaan waardoor de
bezwaren kunnen worden overwonnen.
Zij schrijven in hun adres
„Bij onderhoudswerk moet de aannemer een paar maal
„daags op vastgestelde uien aan het bureau der gemeente
werken zijn orders ophalen terwijl bovendien door hem een
„contra-boekje moet worden aangehouden, dat met een, in het
„bezit van den directeur der gemeentewerken, wekelijks wordt
„geverifieerd. Dit laatste is noodig, omdat voor de verschil
lende onderhoudswerken een zeker minimum van benoodigd
„materiëel is aangenomen. In het belang eener goede con
trole is een gedurige verrekening der meerdere en mindere
„levering noodig en kan het geen bezwaar in hebben, in die
zelfde boekjes op dezelfde wijze de loonen en werktijden der
„knechten te noteeren en te controleeren als het gebruikte
„materieel."
In de algemeene onderhoudsbestekken luidt de bepaling om
trent de contraboekjes als volgt I
„Den aannemer zal van wege de directie een contra-boekje
„verstrekt worden, waarvan een gelijk exemplaar bij haar be
rustende blijft, waarin de naar het tarief v irrichte werken
„zullen geboekt worden.
„De opmeting dier werken en het boeken daarvan zal tel-
„kens bij het einde der week waarin ze verricht zijn plaats
„vindenna de boeking worden de beide boekjes door den
„aannemer en den met het toezicht belast zijnden opzichter
„onderteekend. Wordt hieraan niet stipt voldaan, dan verbeurt
„de aannemer telkenmale eene boete van f 3,terwijl hij
„bovendien niets in rekening kan brengen, dan hetgeen op even
„gezegde wijze door den opzichter is gewaarmerkt.
„De opmaking der boekjes mag niet anders geschieden dan
„ten kantore der gemeentewerken bij eventueel verschil tus-
„schenden opzichthebbenden ambtenaar en den aannemer blijft
„de beslissing daarvan uitsluitend bij den directeur der ge
meentewerken."
De contra-boekjes betreffen dus niet het geheele onderhouds
werk maar alleen de meerdere werkzaamheden dan in het
bestek zijn omschreven en het verrichten van werkzaamheden
niet in hst bestek genot nd. Deze worden verricht naar een
zekeren éénheidsprijs in het bestek opgegeven en hierbij wordt
ook bepaaldwelk bedrag per uur aan arbeidsloon voor die
buiten het bestek vallende werken voor een bekwaam timmer
man metselaar, verver, loodgieter of steenhouwer in rekening
mag worden gebracht.
De opzichter zal zich nu vrij wel kunnen overtuigen van de
geleverde hoeveelheden volgens de contra-boekjes en evenzoo
zal hij een oordeel kunnen vellen over het getal uren aan het
werk besteed; maar ongetwijfeld zal alles, wat het getal werk
lieden en het uitbetaalde loon betreft, geheel afhangen van de
opgaven van den aannemerdie ten deze weer gedeeltelijk
zal moeten afgaan op de opgaven van andere werkbazen wier
diensten hij heeft ingeroepen.
Wil men bepalingen omtrent minimum loon en arbeidsduur
in de voorwaarden van aanbesteding opnemen, dan moet er
ook eenige waarborg bestaan dat die worden nageleefden bij
algemeene onderhoudsbestekken zou die ontbreken.
Het gemeentebestuur van Amsterdam is blijkbaar mede van
oordeel dat niet alle aanbestedingen zich leenen voor het
vaststellen van bepalingen omt ent loon en werktijd.
Het besluit van den raad dier gemeente betreffende deze
onderwerpen dagteekent van 11 Januari 1894. Daarbij werden
burgemeester en wethouders gemachtigdin de bestekken en
voorwaarden van aanbesteding der werken op te nemen de
bepalingen waarvan adressanten een afschrift bij hun aan u
gericht adres hebben overgelegd.
De raad wenschte een proefneming en bepaalde daarom
tevens dat de inschrijvingsbiljetten moesten inhouden 1° de
som waarvoor de inschrijver zich tot de uitvoering van het
werk verbondmet inachtneming der vastgestelde bepalingen
de somwaarvoor de inschrijver zich, met weglating dezer
bepalingen, tot de uitvoering van het werk bereid verklaarde.
De bedoeling hiervan was, om te zien, welken financieelen
invloed de vastgestelde bepalingen zouden hebben op de aan
nemingssommen.
In het verslag van de handelingen van den raad van Am
sterdam van 1894 vindt men op bladz 510 een tabel van
aanbesteed werkwaaruit blijkt, dat het verschil tusschen de
inschrijvingen met en zonder de bedoelde bepalingen had be
dragen bij de laagste inschrijvingen 1.20 °/o bij het gem d-
delde van alle inschrijvingen 2.17 </o het verschil was dus
niet van veel beteekenis. (Zie hieromtrent het rapport van
eene commissie uit den gemeenteraad van Utrecht d.d. 31 Ja
nuari 1895 over de vraag „in hoeverre het wenschelijk is
eene bepaling in de bestekken der gemeente op te nemen
omtrent maximum werktijd en minimum loon.")
In de bovenbedoelde tabel komen ook onderhoudswerken
voorzooals onderhoud van wallen onderhoud van huizen
torens en poorten, het verven van bruggen en het onderhoud
van sluis- en waterwerken.
Als algemeen onderhoudswerk waarop onze bezwaren doe
len, komt onder die opgave het onderhoud van huizen torens
en poorten voor, zoodat, naar het schijnt, het gemeentebestuur
van Amsterdam geen bezwaar heeft gezien, ook in het bestek
dier werken de bewuste bepalingen te doen opnemen; doch dit
bewijst geenszins, dat die bepalingen bij die werken behoorlijk
kunnen worden toegepasten hiervan dient men toch eeniger-
mate verzekerd te zijn; aan een doode letter heeft niemand iets
en onpractische onuitvoerbare bepalingen wekken nu juist geen
eerbied op voor wetten en verordeningen.
Burgemeester en wethouders van Amsterdam stelden bij
missive van 12 Juli j.l. aan den raad voor om de proef met
1 Augustus te doen eindigen en alzoo de machtiging te ver
vangen door een bepaald besluitdoch met behoud van de
tweeërlei inschrijving.
De meerderheid van den raad meende echter, dat de finan-
cieele zijde van de bepalingen omtrent loon en werktijd na
de opgedane ervaring geen bezwaar kan opleveren. In de zit
ting van 25 Juli j.l. werd het voorstel Detreffende de tweeërlei
inschrijving verworpen, doch zonder hoofdelijke stemming werd
aangenomen het voorstel van burgemeester en wethouders om,
met wijziging van den aanhef van het besluit van 11 Januari, te
bepalen: „dat in de bestekken en voorwaarden van aanbesteding
„der werken, voor zoover die bestekken en voorwaarden daar
door naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet
„ongeschikt zijn de in Januari vastgestelde bepalingen om-
„trent loon en arbeidsduur zullen worden opgenomen."
Hieruit volgt dusdat burgemeester en wethouders mis
schien reeds de ervaring hadden opgedaan, dat inderdaad niet
alle bestekken van aanbestedingen voor het opnemen van be
palingen van loon en arbeidstijd vatbaar zijn.
Waar wij, zooals genoegzaam is gebleken, niet afkeerig
Bijlage tot hot verslag der handelingen van don gemeonteraad te Leeuwarden, 1895.
zijn om in bestekken en voorwaarden van aanbesteding met
de gewenschte bepalingen proeven te nemendaar moeten
wij er toch op wijzendat naar ons gevoelen de gemeenten
niet kunnen en behooren op te treden als regulateurs van de
arbeidsmarkt.
Wij achten het niet overbodig hierop met enkele woorden
te wijzen, waar in het onderwerpelijk adres niet onduidelijk de
meening doorstraalt, dat de gemeenten ten dezezoo noodig
ingrijpende maatregelen hebben te nemen.
Immers, in het adres wordt onder meer gezegd, „dat het
„toch ontegenzeggelijk de taak, de plicht is der gemeente er
„ten zorgvuldigste voor te waken dat de arbeider in haar
„dienst behoorlijk voor zijn werk wordt beloond en beschikken
„kan over een behoorlijken rusttijd gedurende welken zijne
„krachten zich kur.nen herstellen."
Deze uitspraak kunnen wij met betrekking tot werklieden
in indirecten dienst der gemeente niet aanvaarden.
De gemeente kan niet beoordeelen veel minder uitmaken
en vaststellen „wat een behoorlijk loon is voor zekeren ar-
„beid."
Elke regeling en vaststelling van salarissen van ambtena
ren en werklieden in rechtstreekschen dienst van de gemeente
is reeds betrekkelijk willekeurig en afhankelijk van velerlei
omstandigheden en van persoonlijke inzichten, hoeveel te minder
zal de gemeente dan kunnen bepalen wat „een behoorlijk
loon is" voor een timmerknechteen metselaarsknechteen
smidsknechteen verversknecht enz.
Men kan meen en, dat de verdiensten der werklieden in het
algemeen te laag zijn en verbeteringen wenschelijk achten
maar dan nog ligt .het buiten de taak van een gemeentebe
stuur daarin in te grijpen.
De consequentie van dergelijke leer zou zijn, dat het bestuur
de zorg voor en de regeling van ieders arbeid en dagtaak en
het daaraan verbonden loon op zich nam, dat het trad in eene
beoordeeling van ieders behoeften een taakdie bij de be
staande inrichting onzer maatschappij onmogelijk is te vervul
len en naar onze overtuiging de algemeene welvaart ten zeer
ste zou schaden.
Ten aanzien van de onderwerpelijke zaak meenen wij dat
men zich heeft te stellen op het standpunt van het Centraal
Bestuur van het Algemeen Nederlandsch Werkliedenverbond
aangegeven in zijne circulaire van 4 Mei 1892, die, zoo als
we reeds opmerkten is behandeld in uwe vergadering van
28 Juni d. a. v.
Daarin leest men o. a. „Wij merken allereerst op, dat niet
„wordt bedoeld het invoeren van een uniformen loonstandaard
„van één loonstandaard geldende voor alle beroepen en be
drijven in verschillende gewesten en gemeenten. Evenmin den
den wij aan een verhooging van den loonstandaard. Hoe noo
dig die moge zijn achten wij haar door den gewenschten
„maatregel niet rechtstreeks en niet algemeen bereikbaar.
„Particulieren mogen bij het doen uitvoeren van werken zich
„het genot veroorloven een loonbedrag te bepalen dat den
„voor verschillende bedrijven geldenden standaard te boven
„gaat en wanneer zij dit doen zal het dankbaar worden
„erkend maar openbare besturen kunnen dit meestal niet
„doen. Wel vermogen deze aan de werkliedendie in vasten
„dienst zijnbetere voorwaarden toe te komen en dit zijn
„zij als goede werkgevers ook verplicht te doen doch bij
„openbare aanbestedingendie van tijd tot tijd voorkomen
„dienen zij o. m. den schijn van bevoorrechting te vermijden.
„Hetgeen gevraagd wordt heeft geen verdere strekking, dan
„dat in de begrootingen, op te maken voor het toekennen van
„concessien of voor het doen uitvoeren of aanbesteden van
„werk, een zoodanig loon, per uur, per dag of per week worde
berekendals plaatselijk gebruikelijk is, als gemiddeld in elk
„bedrijf wordt uitbetaald of kan worden bedongen en waarvan
„het bedrag voldoende békend isals ook en dat vooral
„dal de uitbetaling van het aldus berekende loon den werklie-
„den worde verzekerd.
Uit het laatste volgt, om daar nog met een enkel woord op
terug te koiuen, dat ook voormeld centraal bestuur van oordeel
is, dat het opnemen van een minimum loon in bestekken moet
worden nagelaten, indien er geen zekerheid bestaat, dat ook
minstens dat loon zal worden uitbetaald.
Het centraal bestuur van het algemeen Nederlandsch Werk
liedenverbond erkent in zijne aangehaalde circulaire „dat de
„door hem gewenschte maatregel niet kan strekken tot eene
„rechtstreeksche verhooging van den loonstandaardmaar
„het is van oordeel, dat hij in ruime mate eene grootere daling
kan voorkomen die door het overgroote aanbod van werk
krachten en door de groote mededinging der ondernemers
„aan de orde van den dag is.'"
Wij willen het hopenmaar al wenscht uwe vergadering
het voorbeeld van Amsterdam waarop in het adres gewezen
wordt, te volgen, dan gelooven wij, dat de gevolgen van de
gewenschte bepalingen voor de werklieden in deze gemeente
in elk geval al zeer gering zullen zijn, zoo lang niet de aan
nemers en werkbazen zich onderling verbinden tot het- vast
stellen van een minimum loon en een maximum werktijd en
tevensom in de allereerste plaats gebruik te maken van
binnen de gemeente te vinden arbeidskracht.
Zoo is de invoering van de meer bedoelde bepalingen te
Amsterdam dan ook het gevolg geweest van een adres inge
diend door architectenaannemers en werklieden die cfaarin
te kennen gaven dat zij o. a. met afgevaardigden van onder
scheidene bouwvereenigingen zich sedert geruimen tijd hadden on
ledig gehouden met het beramen van middelen tot vermindering
en voorkoming van werkloosheid bij werklieden in liet bouw
vak binnen de gemeente Amsterdamdat onder de middelen,
die spoedig tot het gewenschte doel voeren, het eerst in aan
merking komt het verkorten van den arbeidsduurevenwel
met daarmede evenredige loonsverhooging dat vele architecten
zouden trachten maatregelen in dien geest ingang te doen vin
den en vele aannemers zich voorwaardelijk bereid hadden ver
klaard, van af November tot in April 9 uur en tot November
11 uur te doen werken tegen een minimumloon voor een vak
man van 23 cents per uurdat echter die maatregelen alleen
bij algemeene invoeringen als ook de gemeente ze bij haar
werken toepaste, doel zouden kunnen treffen.
Dit adres werd in handen gesteld van eene commissie uit
den raad, die 5 December 1S93 haar advies uitbracht en waar
van het gevolg is geweest de vaststelling der verordening van
11 Januari 1894.
Ter loops zij opgemerkt, dat de gemeenteraad van Amster
dam het loon voor een vakman op 23 cents heeft gesteld en
den werktijd op 11 uur gedurende het geheele jaar.
De Amsterdamsdie verordening dient dus om de pogingen
van architecten en aannemers te steunen, en zoo kan van die
verordening voor de werklieden gunstige gevolgen worden ver
wacht.
Maar wanneer men de handteekeningen, die onder het u aan
geboden adres en het adres van adhaesie voorkomennagaat
dan vindt men wel een verbazend lange lijst van belangstel
lenden, maar van een streven onder architecten, aannemers en
werkbazen zooals te Amsterdam geen spoor.
Trouwens, de zaak is ook niet zoo eenvoudig. Men moet
zich niet voorstellen, dat hetzij bij onderlinge overeenkomst van
werkgevershetzij bij een rijkswethetzij bij eene gemeente
lijke verordeningeen zeker loon naar willekeur kan worden
vastgesteld. Vele oorzaken oefenen invloed uit op het loon, dat
gegeven lean worden. Bij algemeene welvaart, zoo als wij die
eenige jaren geleden hebben gekendstijgen de loonen door
meerder aanbod van werk; in tijden van malaise, zooals wij
in de laatste jaren beleven, en waaronder alle standen lijden,
vermindert dat aanbod en vermeerdert daarmede de werkloos
heid en dalen ook de verdiensten van den werkman.
Daaraan is zeker al weinig te veranderen. Wilde men dit
doen door inkrimping van den arbeidstijd met behoud van het
dag- of weekloon dan zou die maatregel geen schade doen
indien in dien tijd dezelfde hoeveelheid arbeid werd geleverd
als vroeger; maar het behoeft geen betoog, dat de bestaande
werkloosheid er niet het minst door zou verminderen. Voert
men de dag- en weekloonen op boven zeker peil, door minder
arbeid te leveren en daarvoor hetzelfde of hooger loon te be
talen dan zal het onvermijdelijk gevolg zijn, dat het aanbie-