MEMOlilE VAN TOELICHTING.
2
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden.
of eigenaars der vaartuigen en houtvlotten en bij afwezig
heid door hendie in hunne plaats optreden.
Indien meer dan één gezagvoerder of schipper op het vaar
tuig is geplaatstzijn allen hoofdelijk voor het recht aanspra
kelijk.
Art. 7.
Geen recht is verschuldigd wegens vaartuigen en houtvlotten,
welke ligplaats hebben
wat de Dokkumer Ee betreftten noorden van het brugje op
Gamstraburen bij de woning no. 133;
wat het Vliet betreftten oosten van de Poppebrug
wat de Potmarge aangaatten oosten van de lijn getrokken
van de zuidelijke grens der slootten zuidwesten van het ascb-
land tot den zuidwestelijken hoek van het perceelkadastraal
sectie G, no. 5125, waarop de stroocartonfabriek is gesticht;
wat de Harlingervaart betreftten westen van de lijn ge
trokken van de westzijde van het huisplaatselijk bekend Snee-
kertrekweg no. 9tot het daartegenover gelegen gedeelte van
den Harlinger trekweg
aan wallen niet in onderhoud bij de gemeente.
Art. 8.
Vrijstelling van recht wordt verleend
1voor vaartuigendie zonder oponthoud en zonder te la
den of te lossen de gemeente enkel doorvaren.
Als oponthoud wordt niet beschouwd een verblijf van minder
dan 24 urende Zondag niet medegerekendals laden wordt
niet beschouwd het innemen van winkelwaren voor eigen huis
houdelijk gebruik der gezagvoerders.
Als lossen wordt niet beschouwd het tijdelijk overladen van
een gedeelte der vracht in een ander vaartuig indien dit noo-
dig blijkt te zijn om den lagen waterstandtenzij het lichter-
vaartuig de overgenomen vracht vervoert naar eene andere
plaatsdan die waarvoor het hoofdschip is bestemd.
2. voor vaartuigen bedoeld bij art. 2 litt. b indien die een
inhoud hebben van minder dan 5 kubieke meter
3. voor alle vaartuigen die aan of op een der scheepstim
merwerven worden hersteld of in aanbouw zijn;
4. voor vaartuigenrechtstreeks in gebruik voor den ge
meentedienst hetzij voor de gemeentewerken de reiniging als
anderszins, (de ammoniakscliuit, liggende bij de gasfabriek, is
hieronder begrepen)
5. voor baggermachines en de vaartuigen die daarbij ge
bezigd worden voor het vervoer der baggerspeciegedurende
den tijddat zij binnen de gemeente werken
6. voor houtvlotten die de gemeente binnengekomenvóór
den nacht in particulier water worden opgeborgen.
Art. 9.
Door burgemeester en wethouders wordt opgemaaktaange
houden en gepubliceerd een staat van alle in de gemeente bin
nen de in art. 7 aangeduide grenzen gelegene wallenwaar
van het onderhoud niet ten laste der gemeente is.
Art. 10.
Deze verordening treedt in werking op den 1 Januari 1896,
met welk tijdstip het besluit tot het heffen van een recht on
der den naam van havengeld, laatstelijk op nieuw vastgesteld
den 27 Juni 1893, vervalt.
ONTWERP VERORDENING op de
invordering van het havengeld.
Art. 1.
De invordering van het recht geschiedt door middel van open
bare verpachting tenzij de raad uitdrukkelijk besluitdat de
invordering bij gadering zal geschieden.
De verpachting geschiedt telkens voor den tijd van drie jaren,
tenzij de raadop voorstel van burgemeester en wethouders
mocht besluiten den duur der verpachting korter of langer te
stellen.
De voorwaarden van verpachting worden door burgemeester
en wethouders vastgesteld.
Indien de raad tot invordering bij gadering besluitwordt
door hem eene instructie voor den gaarder vastgesteld, met
bepaling van diens belooning.
Art. 2.
Burgemeester en wethouders doen steeds onverwijld open
bare kennisgeving van den naam van den pachter of gaarder.
Art. 3.
Behoudens de bepalingen omtrent de vooruitbetaling volgens
art. 4 van het heffingsbesluitkan het recht dadelijk, nadat
het verschuldigd is geworden worden ingevorderd.
Het recht moet worden voldaan op de eerste mondelinge aan
vraag van den pachter of gaarder.
De pachter of' gaarder geeft voor het ontvangen recht dade
lijk eene behoorlijke kwitantie af.
Art. 4.
Indien er tusschen den belastingschuldige en den pachter of
gaarder verschil bestaat over de toepassing van het heffingsbe
sluit is de eerstgenoemde bevoegd de beslissing van burge
meester en wethouders in te roepen mits na vooraf het recht,
zooals dat door den pachter of gaarder is berekend te heb
ben voldaan.
Ingeval burgemeester en wethouders ten gunste van den
belastingschuldige beslissen, wordt het te veel betaalde aan
hem teruggegeven.
Art. 5.
Indien de belastingschuldige op de aanvraag van den pachter
of gaarder niet dadelijk het verschuldigde voldoet, geeft de
pachter of gaarder daarvan onmiddellijk kennis aan den amb
tenaar bedoeld bij art. 261 der gemeentewetdie de vorde
ring herhaalt en bij niet-betaling van het recht terstond proces
verbaal opmaakt en aan den gemeente-ontvanger zendtten
einde de invordering te doen plaats hebben overeenkomstig de
artt. 258—261 der gemeentewet.
Art. 6.
Deze verordening treedt in werking op den 1 Januari 1896,
met welk tijdstip de verordening op de invordering van het
recht onder den naam van havengeld, .laatstelijk op nieuw
vastgesteld den 27 Juni 1893vervalt.
De verordening tot het heffen van havengeld, laatstelijk vast
gesteld bij besluit van den 27 Juni 1893 en opgenomen in
Gemeenteblad 1893 no. 10 is bij Koninklijk besluit van den
28 Juli 1893, no. 26, goedgekeurd tot 1 Januari 1896.
Daar wij van oordeel zijndat met de heffing dient te wor
den voortgegaanhebben wij de eer daartoe eene concept
verordening, aan te biedenbenevens eene concept-verordening
voor de invordering van dit recht.
Het laatste ontwerp is geheel gelijkluidend met de bestaande
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden.
3
verordening; in het eerstbedoelde ontwerp komen een tweetal
wijzigingen voor.
Sedert de invoering der bestaande verordening is de patent
wet ingetrokken. Hiermede verviel de meting der binnensche
pen volgens die wet. Krachtens art. 55 der wet tot heffing
eener belasting op bedrijfs- en andere inkomsten van 2 Octo
ber 1893 (Staatsblad no. 149) zijn echter bij Koninklijk besluit
van den 30 Juli 1894 no. 27 (Staatsblad no. 141) nieuwe re
gelen gesteld voor het meten van bedoelde schepen. De uit
komst van de nieuwe wijze van meten geeft zeer weinig ver
schil met de vroegere methode zoodat het onnoodig isom
die reden het vastgestelde tarief te wijzigen.
Wij hebben ons dan ook alleen bepaald tot het voorstellen
eener noodzakelijke wijziging van art. 3.
Het is voorgekomen, dat wij hadden te beslissen over de
vraag, of een baggermachine, die in de buitengrachten werkte,
behoorde tot de vaartuigen, waarvoor havengeld was verschul
digd. Wij hebben gemeend, die vraag ontkennend te moeten
beantwoorden, lntusschen achten wij het niet overbodig, dit
uitdrukkelijk in de verordening uit te spreken.
Ook meenen wij dat de pramen die voor het wegvoeren
der baggerspecie gebruikt worden niet onder deze belasting
moeten vallen. In dien zin is dan ook aan art. 8 door ons
uitbreiding gegeven.
Behalve deze wijzigingen is de ontwerp-verordening tot hef
fing van het recht geheel overeenkomstig de bestaande veror
dening.
Ons rest nog aan te teonen, dat het voorgestelde recht niet
in strijd is met het bepaalde bij de le alinea van art. 254 der
gemeentewet.
Daartoe overgaande wordt opgemerkt dat voor het onder
houd van de kanalen en de instandhouding van de ten behoeve
der scheepvaart noodige werken jaarlijks belangrijke uitgaven
moeten worden besteed.
Hierop oefent wel is waar de indertijd plaats gehad hebbende over
name van gemeentelijke kanalen in beheer en onderhoud door
de provincie eenigen invloed uitmaar vóór die overname
zijn door de gemeente belangrijke uitgaven tot verbetering
van de overgenomen kanalen ten koste gelegd.
Van het jaar 1869 tot 1894, alzoo over een tijdvak van 25
I jarenheeft de gemeenteblijkens den hierbij overgelegden
I staatvoor de daarin gespecificeerde werken de aanzienlijke
Isom van 240687.— uitgegeven, waarin door het aangaan
van geldleeningen is voorzien.
De kosten van het onderhoud van de vaarten grachten
I kaden en wallen, zoover die ten laste der gemeente komen
waren in de laatste 10 jaren per jaar als volgt
1885 ƒ2873.-
1886 - 3615.78
1887 - 3104.59
1888 - 3367.84
1889 - 4150.011
1890 - 4750.47
1891 - 4689.58
1892 - 6685.16
1893 - 7124.681
1894 - 4765.05
Te zamen 45126.17 of gemiddeld per jaar ƒ4512.61
Brengt men hierbij in berekening eene rente van
31 </o van het kapitaal, dat blijkens den over
gelegden staat voor de daarin omschreven werken
is besteed, alzoo een bedrag van - 8424.04
dan maakt dit te zamen gemiddeld een jaarlijksche
uitgaaf van ƒ12936.65
behalve de aflossing op de aangegane leeningen.
De heffing van het havengeld in deze gemeente heeft in het
laatstverloopen tienjarig tijdvak opgebracht als volgt
1885 5342.—
1886 - 5342.—
1887 - 4486.—
1888 - 4486.—
1889 - 4486.—
1890 - 6134.-
1891 - 6134.—
1892 - 6134.—
1893 - 5489.—
1894 - 5489.—
Zamen ƒ53522.— of gemiddeld per jaar ƒ5352.20
Met den aanvang van het volgend jaar zal het nieuwe kanaal
verbindende de stadsgracht met het vaarwater de Tijnjevoor
de scheepvaart zijn opengesteld. Men mag verwachten, dat dit
de doorvaart door de gemeente zal bevorderen, doch op de op
brengst van het havengeld kan dit slechts van geringen invloed
zijn, omdat dit verschuldigd is wegens het nemen van ligplaats,
en op vermeerdering daarvan valt vooreerst weinig te rekenen.
Uit het vorenstaande blijktdat de heffing van het haven
geld volgens het thans opnieuw vastgestelde tariefkan
worden geacht in billijke verhouding te staan tot het genot
van de uitgaven voor werken die door de gemeente in het
belang van de scheepvaart zijn uitgevoerd en in bruikbaren
staat worden gehoudenzoodat bij de vaststelling van het
heffingsbesluit, het bepaalde bij art. 254 der gemeentewet is
in acht genomen.
Boekdrukkerij van A. Jongbloed te Leeuwarden