m
Bijlage No. 32.
Bijlage lol het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden 1896.
1
VOORSTEL van burgemeester en
wethouders tot vaststelling van
eene verordening tot regeling van
de brandweer.
Mijne Heeren!
Wij hebben de eer, U hierbij ter vaststelling aan te bieden
eene ontwerp-verordening tot regeling van de brandweer, ver
gezeld van eene memorie van toelichting. Het college van
brandmeesters heeft zijne instemming met dit ontwerp te ken
nen gegeven.
Aangeboden ter raadsvergadering van 22 December 1896, door
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden
J. TROELSTRA Lo.-Burgemeester.
P. A. BERGSMASecretaris
De raad der gemeente Leeuwarden
Overwegende, dat de verordeningregelende de brandweer
in deze gemeente, vastgesteld den 24 Januari en 28 Februari
1884 (Gemeenteblad no. 9), dient te worden herzien,
Besluit
met intrekking van gemelde verordening vast te stellen de
volgende
VERORDENING tot regeling van de
brandweer.
I. MATERIEEL.
Art. 1.
Ten dienste van de brandweer in deze gemeente zullen
steeds in goeden staat worden onderhouden een voldoend aan
tal brandspuiten en slangenwagens met toebehooren, benevens
de noodige lichttoestellenbrandladders en hakenreddings
toestellen en voorwerpen voor reserve-materieel.
De slangenwagens worden in de eerste plaats aangewezen
voor het blusschen van brand de spuiten wordep in werking
gesteld in gevallen, waarin en op plaatsen, waar de slangen
wagens niet voldoende zouden zijn om den brand spoedig te
blusschen.
Bij het ontstaan van brand tusschen 's avonds tien en 's
morgens zes uur moeten echter de daarvoor aangewezen brand
spuiten en slangenwagens naar de plaats, waar de brand woedt,
worden vervoerd.
Art. 2.
De in het vorig artikel genoemde voorwerpen moeten steeds
ir. de daaivoor bestemde huisjes aanwezig en voor dadelijk
gebruik in gereedheid zijn.
De ladders en haken moetenbehoorlijk overdektop ge
schikte plaatsen worden geborgen.
Art. 3.
Iedere brandspuit en slangenwagen draagt een afzonderlijk
nummer.
Op de buitenzijde der deuren van de brandspuithuisjes wor
den met olieverf het woord „brandspuit" of slangenwagen"
of wel beide deze woorden vermeld benevens het nummer
dezer voorwerpen op die van de bewaarplaatsen der readings-
toestellen het woord reddingstoestellen"; op die van de be
waarplaats van /iet reserve-materieelde woorden „reserve-
malei ieelbrandweer", en op de ladders en haken, het woord
„brandladder" of „brandhaak", benevens het nummer der
spuit, waarbij zij behooren.
II. INRICHTING DER BRANDWEER.
Art. 4.
De zorg voor het in goeden staat houden van de brand -
blusehmiddelenreddingstoestellen enz., en van de bewaar
plaatsen dezer voorwerpen, alsmede de aanwending dezer werk
tuigen bij brand is opgedragen aan een college van brand
meesters.
Het getal brandmeesters wordt door burgemeester en wet
houders bepaald in verband met het getal brandspuiten en
slangenwagens.
Art. 5.
De brandmeesters worden door burgemeester en wethouders
benoemd, voor den tijd van zes jaren.
Bij overlijden of tusschentijdsche aftreding van een brand
meester wordt diens plaatsvervanger voor de eerste maal be
noemd voor het overschietende tijdvak.
Voor elke vacature wordt door het college van brandmees
ters eene aanbeveling van twee peisonen ingezonden, bij pe
riodieke aftreding eene maand te voren bij tusschentijdsche
vacature, binnen eene maand nadat deze is ontstaan.
Art. 6.
Een der brandmeesters wordthet college gehoorddoor
burgemeester en wethouders benoemd tot opperbrandmeester.
Het college benoemt verder uit zijn midden een adjunct-
opperbrandmeester, een secretaris en een penningmeester.
Het kan mede uit zijn midden benoemen een adjunct-secre
taris en een adjunct-penningmeester.
Van deze benoemingen doet het mededeeling aan burgemees
ter en wethouders.
Art. 7.
De opperbrandmeester heeft het algemeen toezicht over al
het materieel, de bewaarplaatsen en het bedienend personeel.
Behoudens het bij de wet aan den burgemeester opgedragen
opperbevelheeft hij bij brand het bevel en bestuur over alle
verrichtingen der brandweer.
Hij belegt, zoo dikwijls hij dit noodig acht, eene vergadering
van het college van brandmeesters en is voorzitter daarvan.
Hij dient burgemeester en wethouders van bericht en raad
in alle zaken, tot het voorkomen van brand in betrekking
staande.
Hij is bevoegd, in spoedeischende gevallen alle voorkomende
gebreken aan het materieel der brandweer dadelijk te doen
herstellen.
Bij ziekte afwezigheid of ontstentenis wordt hij vervangen
door den adjunct-opperbrandineester.
Art. 8.
Het college van brandmeesters doet aan burgemeester en
wethouders voorstellen omtrent de inrichting van het bedienend
personeel en het getal personen voor iedere bediening aan te
stellen, alsmede van de onderscheidingsteekenen, door ieder bij
het bedienen der brandbluschmiddelen te dragen.
Een en ander wordt door burgemeester en wethouders vast
gesteld.
Hunne besluiten worden in het gemeenteblad opgenomen.