Memorie van toelichting.
2
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad tc Leeuwarden, 1890.
Art. 9.
De benoeming en het ontslag van liet personeel, in het vorig
artikel bedoeld wordt opgedragen aan het college van brand
meesters met uitzondering van de personen, die belast zullen
zijn met het bergen van goederen bij brand. Deze worden
benoemd door burgemeester en wethouders, op aanbeveling van
het college van twee personen voor iedere vacature. Zij wor
den door hen niet ontslagen, dan na het college te hebben ge
hoord.
Art. 10.
Het college van brandmeesters regelt zijne werkzaamheden
bij een reglement van orde, met inachtneming van de in deze
verordening voorkomende bepalingen en stelt voor het overige
personeel de noodige instructiën vast.
Dat reglement en die instructiën behoevenom van kracht
te zijn, de goedkeuring van burgemeester en weihouders.
Art 11.
Het college van brandmeesters zorgt, dat een nauwkeurige
staat van het bij de brandweer in gebruik zijnde materieel
worde opgemaakt en bijgehouden.
Een afschrift van dezen staat wcrdt aan burgemeester en
wethouders ingezonden terwijl telken jare aan hen mededee-
ling wordt gedaan van de daarin gebrachte wijzigingen, tegelijk
met het verslag in het volgend artikel bedoeld.
Art. 12.
Jaarlijks vóór den 15den Februari levert het college van
brandmeesters aan burgemeester en wethouders een algemeen
verslag in van den toestand der brandbluschmiddelen en het
verder materieel, alsmede omtrent het bedienend personeel.
In dat verslag wordt mede opgave gedaan van de in het
vorige jaar plaats gehad hebbende branden, het vermoedelijk
bedrag der daardoor veroorzaakte schaden en van al hetgeen
verder in het belang van de brandweer dienstig wordt geacht.
III. VOORZORGSMAATREGELEN.
Art. 13.
Het college van brandmeesters moet ten minste eenmaal in
het jaar, en voorts zoo dikwijls de opperbrandmeester het noo-
dig oordeelt, iedere brandspuit en slangenwagen benevens het
daarbij behoorend materieel onder toezicht van een of meer
hunner doen onderzoeken en beproeven.
Tweemaal in het jaar moet eene gecombineerde oefening
worden gehouden van het personeel met meerdere brandblusch
middelen terwijl met de reddingstoestellen ladders en haken
viermaal in het jaar oefeningen moeten worden gehouden.
Van elke beproeving en oefening wordt aan burgemeester
en wethouders ten minste 24 uren vóór den aanvang schrifte
lijk kennis gegeven en binnen acht dagen daarna wordt hun
de uitslag medegedeeld zoo noodig met voorstellen tot het
aanbrengen van verbeteringen.
Art. 14.
Van 15 November tot 15 Maart wordt eiken nacht, van 's
avonds tien tot 's morgens zeven uur, brandwacht gehouden.
De regeling hiervan geschiedt door burgemeester en wet
houders, den opperbrandmeester gehoord.
Bij bijzondere gelegenheden of onder bijzondere omstandig
heden kunnen de uren gewijzigd worden en kan ook op andere
tijden brandwacht gehouden worden op last van burgemeester
en wethoudersna overleg met of op voorstel van den opper
brandmeester.
In spoedeischende gevallen kan de opperbrandmeester dade
lijk een brandwacht in dienst stellen. Hij doet daarvan onver
wijld mededeeling aan den burgemeester.
Art. 15.
Bij besloten water worden in alle binnen- en buitengrachten
bijten gemaakt en open gehouden op zoodanige plaatsen, als
door den burgemeester, den opperbrandmeester gehoord, noo
dig wordt geoordeeld.
Art. 16.
Zonder vergunning van den burgemeester mogen geene brand-
i bluschmiddelen of daarbij behporend materieel buiten de ge
meente worden vervoerd onverminderd het bepaalde bij art.
2 der verordeninghoudende regeling tusschen de gemeenten
Leeuwarden en Leeuwarderadeelter zake hel wederkeerig
verleenen van hulp, ingeval van brand in eene der gemeenten.
Indien in de Schrans onder Huizum een uitslaande brand
j uitbreekt, is de opperbrandmeester bevoegdzonder eene aan
vraag van den burgemeester van Leewarderadeel of die hem
i vervangt af te wachten, met materieel en manschappen tot den
|grens der gemeente op te rukken.
IV. MAATREGELEN BIJ BRAND.
Art. 17.
Bij het ontdekken van brand geven de dienaren van politie
daarvan onverwijld kennis aan den burgemeesterde wethou
ders den secretaris der gemeente, den opperbrandmeester,
de brandmeestersden directeur der Leeuwarder water
leiding-maatschappij en den vertegenwoordiger van het tele-
phoonnet.
Indien 's nachts brand wordt ont lekt, wekken zij volgens
deswege aan hen te geven instructiënop de wijze en naar
de volgorde daarbij voorgeschrevenalle tot de brandweer be-
hoorende personen.
Art. 18.
Indien de opperbrandmeester het noodig acht, doet hij door
het doen kleppen der torenklokken en het roeren der brandtrom
bekend maken, dat er brand is onstaan.
Is deze zoo ernstig of van zoo grooten omvang dat het
naar het oordeel van den opperbrandmeester, noodzakelijk moet
worden geachtgeneraal alarm te laten slaan dan doet hij
den burgemeester daartoe onverwijld het voorstel.
Art. 19.
De tegenwoordigheid van den opperbrandmeester bij brand
wordt bij dag door een witte vlag en des nachts door een
lichtgevende lantaarn aangeduid.
De plaats waar de brand is alsmede de straten stegen
enz.waar brandbluschmiddelen moeten worden geplaatst
worden in overleg met den opperbrandmeesterop last van
den burgemeester, en zoo deze niet tegenwoordig is, op last
van den commissaris van politie door dienaren van politie
doo" de schutterij en desgevorderd door het garnizoen met
goedvinden van de bevoegde autoriteit, voldoende afgezet.
Art. 20.
De opperbrandmeester zorgt, dat, na het blusschen van een
brand de daarbij in werking geweest zijnde bluschmiddelen
en verder materieel dadelijk naar de bewaarplaatsen worden
teruggevoerd en zoo spoedig mogelijk onderzocht en, zoo noodig,
hersteld worden.
Art. 21.
Alle voorwerpen van particulieren waarvan op vordering
van den burgemeester of op aanvraag van den opperbrand
meester of van een brandmeester tot het blusschen van brand
gebruik is gemaaktworden door de zorg van den opper
brandmeester zoo spoedig mogelijk aan de eigenaars terug
bezorgd.
Bijlage tot het Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1890.
3
Van het beschadigen of vermissen van zoodanige voorwerpen
doet de opperbrandmeester opgave aan den burgemeester.
Art. 22.
Na eiken brand in de gemeente geeft de opperbrandmees
ter daarvan meest spoedig schriftelijk kennis aan den burge
meester onder mededeeling van hetgeen hij ter zake noodig
of wenschelijk acht.
V. REGELING OMTRENT DE UITGAVEN.
Art. 23.
Het college van brandmeesters zendt jaarlijks vóór den 1
Augustus aan burgemeester en wethouders eene begrooting in
van de uitgaven voor het volgend dienstjaar.
Daarop worden gebracht
a. de kosten van aanschaffing en onderhoud van materieel
en bewaarplaatsen.
b. de vergoeding van den opperbrandmeestertot een be
drag van ƒ200.
c. die van den secretaris, tot een bedrag van 100.
d. die van den penningmeester, tot een bedrag van 150.
e. voor elk lid van het college van brandmeesters 20.
f. de vaste belnoningen en de uurloonen van het bedie
nend personeelbenevens de premiën een en ander behoor
lijk gespecificeerd.
g. de verdere uitgaven in onderdeelen gesplitst.
De fcegrooting wordt verder ingericht naar door burgemees
ter en wethouders te geven voorschriften.
Indien de begrooting niet vóór den aanvang van het jaar
waarvoor zij moet dienen is goedgekeurd is het college van
brandmeesters gemachtigd, de voorgedragen uitgaven tot op de
helft der aangevraagde bedragen te doen met uitzondering
van de posten, waartegen bedenkingen zijn gemaakt.
Art. 24.
Buiten of boven de begrooting mag geene uitgaaf gedaan
worden.
Af- en overschrijving mag alleen plaats hebben met vooraf
gaande machtiging van burgemeester en wethouders.
Indien het eindcijfer der begrooting moet worden overschre
den, doet het college van brandmeesters deswege tijdig de
noodige voorstellen aan burgemeester en wethouders.
Art. 25.
Jaarlijks vóór den lsten April doet het college van brand
meesters aan burgemeester en wethouders rekening en verant
woording van zijn financieel beheer over het afgeloopen dienst
jaar, onder overlegging van de justificatoire stukken.
Voor de uitgaven bedoeld bij art. 23 lett. e behoeven zoo
danige stukken niet te worden overgelegd.
De inrichting der rekening moet in overeenstemming zijn
met die der begrooting.
Het onderzoek en de vaststelling der rekening en verant
woording is opgedragen aan burgemeester en wethouders.
VI. BIJZONDERE BEPALINGEN.
Art. 26.
Aan personen hetzij al of niet tot de brandweer behoorende,
die door hulpbetoon bij brand hebben uitgemuntkan door
burgemeester en wethouders het college van brandmeesters
gehoordeen openbare eervolle vermelding of eene geldelijke
belooning worden toegekend.
Art. 27.
Indien iemand door zijne betrekking bij de brandweer, of, zoo
hij daartoe niet behoort, ingevolge daartoe bepaald verstrekten
last van den burgemeesterof op uitnoodiging van den
opperbrandmeester behulpzaam is bij het blusschen van
brand en daarbij gekwetst geraaktgeniet hij van wege
u'e gemeente kostelooze verplegingdesverkiezende in zijne
woning, en tot aan zijne herstelling eene billijke wekelijksche
vergoeding voor het verlies van inkomsten tengevolge van het
ongeluk.
Burgemeester en wethouders bepalen het bedrag dezer ver
goeding voor den tijd van ten hoogste drie maanden.
Is zij voor langer tijdvak noodig of is reeds dadelijk te voor
zien, dat het verlies van inkomsten langer dan drie maanden
zal duren, dan wordt het bedrag der vergoeding door den raad
bepaald.
Art. 28.
Indien het ongeluk tengevolge heeft, dat de betrokken per
soon geheel ongeschikt is geworden om zijn gewoon bedrijf
of betrekking te blijven uitoefenen, dan wordt hem van wege
de gemeente een jaar- of weekgeld toegekend tot een bedrag,
door den raad naar omstandigheden te bepalen.
Art. 29.
Indien het ongeluk den dood tengevolge heeft en de betrok
ken persoon eene weduwe of minderjarige kinderen nalaat
wordt aan dezen een jaar- of weekgeld toegekend waarvan
het bedrag en de duur door den raad naar omstandigheden
worden vastgesteld.
Betreft het een brandmeesterdan heeft zijne weduwezoo
lang zij niet hertrouwtaanspraak op een jaargeld van 500
voor zich. De raad beslist of, en zoo ja, tot welk bedrag en
voor welk tijdvak bovendien een jaar- of weekgeld aan de
minderjarige kinderen zal worden toegekend.
Laat een brandmeester alleen minderjarige kinderen achter,
dan hebben deze tot hunne meerdeijarigheid aanspraak op
een jaargeld tot een bedrag van ten minste 300 voor één
kind en voor elk kind daarboven van 100.
Art. 30.
Deze verordening treedt in werking den 1897.
Sedert enkele jaren zijn de brandbluschmiddelen in deze
gemeente vermeerderd met eenige slangenwagens.
De ervaring heeft bewezendat deze werktuigen bij een
begin van brand en zoolang die nog geen belangrijke uitbrei
ding heeft verkregen voldoende diensten kunnen bewijzen.
Daar nu deze bluschmiddelen door een klein getal personen
kunnen worden bediend, ligt het voor de hand, dat het tot eene
niet onbelangrijke besparing van uitgaven zal kunnen leiden
wanneer in evenbedoelde gevallen en bij gerucht van brand in
de eerste plaats met deze werktuigen wo de uitgerukt in plaats
van met de brandspuiten.
Het college van brandmeesters wenscht dan ook den dienst
der brandweer in dien zin te organiseeren, dat voortaan in den
regel in de eerste plaats voor het blusschen van brand van de
slangenwagens worde gebruik gemaakt en het heeft reeds de be-
grooting van uitgaven voor 1897 daarmede in overeenstemming ge
bracht. Zoo is op die begrooling in totaal uitgetrokken ƒ6987
tegen ƒ8968 voor 1896.
Het voorgenomen doel maakt eene herziening der verorde
ning regelende de brandweer vastgesteld den 24 Januari en
28 Februari 1884 (Gemeenteblad no. 9) en de daarop geba
seerde instructiën noodzakelijk.
Nu de herziening dier verordening aan de orde moet wor
den gesteld, hebben wij gemeend, de nieuwe verordening meer
dan de tegenwoordige te doen zijn een organiek besluitdoor
alle bepalingen, die meer de uitvoering betreffen, over te laten
aan eene regeling door burgemeester en wethouders of deze