Bijlage No. 29. 1 TOELICHTING op de voordracht van den burgemeester aan H. M. de Koningin- Weduwe, Regentes, tot vernietiging van het raadsbesluit van 23 November 1897 om niet in hooger beroep te gaan van de resolutie van Gedeputeerde Staten, d.d. II November 1897, no. 42, 2e afd.. waarbij niet is goedgekeurd het raads besluit van 28 September 1897 tot verlegging van den toegangsweg tot de stad langs de gasfabriek. Aan Jlare Majesteit de Koningin- Weduwe Regentes der Nederlanden. No. 115/1578. De burgemeester der gemeente Leeuwarden Geeft met den diepsten eerbied te kennen dat door den raad in zijne vergadering van 28 September 1897 is besloten le. tot het in eigendomonderhoud en beheer van het Rijk overnemen van de rijksbrug c. a. buiten de voormalige Hoeksterpoortde bij die brug behoorende brugwaehterswoning en een gedeelte van den rijksstraatweg ter lengte van 37 M. ten noordoosten van die brug 2e tot het verleggen van den toegangsweg tot de stad van de zijde van den Groninger straatweg, op de wijze en in de richting als in dat besluit nader is omschreven, en tot het uitvoeren van diverse daarmee in verband staande werken overeenkomstig de daarvan door den directeur der gemeentewerken opgemaakte plannen gemerkt B 3e. tot het verleenen van machtiging, behoudens goed keuring van Gedeputeerde Staten aan burgemeester en wethouders, om met den Staat der Nederlanden omtrent de sub 1 en 2 omschreven perceelen eene overeenkomst aan te gaan en daartoe vast te stellen het bij dat besluit overgelegd ontwerp dat dit raadsbesluit door heeren Gedeputeerde Staten van Friesland, gezien art. 194 der gemeentewet, niet is goedgekeurd dat de gemeenteraad in zijne vergadering van 23 No vember j.l. heeft verworpen het voorstel van burgemeester en wethouders om te besluitenvan het besluit van Ge deputeerde Staten d.d. 11 November 1897, no. 42, 2e afd.te komen in hooger beroep dat de ondergeteekende in diezelfde vergadering aan den gemeenteraad heeft te kennen gegeven gebruik te zullen maken van de bevoegdheid, hein toegekend bij art. 70 der gemeentowet en binnen 24 uren daarvan kennis beeft gegeven aan heeren Gedeputeerde Staten van Friesland. Het zij den ondergeteekende veroorloofd Uwe Majesteit met vorigen eerbied het navolgende tot toelichting van zijn besluit mede te deelen I. dat ondergeteekende vermoedt, dat tegen zijn besluit in het midden zal worden gebrachtdat art. 70 der ge meentewet in dezen niet van toepassing is, omdat het hier zoude gelden een zoogenaamd negatie/ raadsbesluit dat adressant meent, dat deze exceptie alleen dan waarde zoude hebben indien het besluit door den gemeenteraad genomen, ware een besluit, dat geene uitvoering behoeft (vergelijk Gemeentestem no. 1081) dat toch art. 70 gemeentewet het recht, aan het hoofd van den raad bij dat artikel toegekend, alleen beperkt tot het ten uitvoer brengen van 's raads besluiten; dat in de onderwerpelijke zaak door burgemeester en wethouders met den hoofdingenieur van 's Rijks Water staathandelende namens Zijne Excellentie den Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, eene voorloopige overeenkomst was ontworpen en na uitvoerige correspon dentie tot stand gebrachtzoodat aan genoemden hoofd ingenieur, ter uitvoering van 's raads besluit van 23 November j.l., behoort te worden kennis gegeven, dat de raad heeft verworpen het voorstel van burgemeester en wethouders om van bovengemelde resolutie van Gedepu teerde Staten te komen in hooger beroep (zie brief van den hoofdingenieur van 27 Augustus 1897, no. 599, met bijlagen) II. dat ingeval krachtens art. 140 der grondwet juncto 166 en 169 der provinciale wet, voor Uwe Majesteit, zooals adressant vermoedt, wellicht aanleiding zou bestaan het besluit van Gedeputeerde Staten ambtshalve te ver nietigen, het besluit van den gemeenteraad tot verwerping van bovengemeld voorstel van burgemeester en wethouders, als sequeel van het besluit van Gedeputeerde Staten, mede met het principale besluit zoude worden vernietigd III. dat adressant tegenover de mogelijke bewering „dat aan hem niet zoude openstaan beroep van het be sluit van Gedeputeerde Staten, krachtens art. 194 der „gemeentewet genomenwaarvan het hooger beroep is „geregeld bij art. 200 der gemeentewet en dat de ont houding van goedkeuring door Gedeputeerde Staten aan „het raadsbesluit van den 28 September 1897 zoude zijn „gedekt door het verwerpen van het voorstel van burge meester en wethouders om van het besluit van Gedepu teerde Staten van den 11 November 1897 no. 42 2e „afdeeling te komen in hooger beroep" meent te moeten doen opmerken, dat men in deze niet heeft te doen met streng formeel rechtmaar dat door alle autoriteiten, van de hoogste tot de laagste, moet worden gestreefd naar eene alleszins juiste toepassing van ons staatsrechtzoodat van een gedekt zijn van eenige exceptie of middel van verweer, door eenige fout of verzuim van wie ook, naar adressants bescheiden meening in deze geen sprake kan zijn, een en ander in verband vooral met artikel 166 der provinciale wet, welk artikel imperatief luidt IV. dat de adressant meent geen tegenspraak te zullen ontmoeten, indien hij beweert, dat de hier bedoelde over eenkomst tusschen Rijk en gemeente, wanneer zij volgens art. 194 der gemeentewet de goedkeuring van Gedepu teerde Staten zoude behoeven, onder geene andere letter van dat artikel zoude kunnen vallen dan onder letter c; dat de hier bedoelde overeenkomst niet kan geacht worden te zijn eene overeenkomst van koop en verkoop omdat, hoewel het Rijk zich verbindt tot levering van brug met wachterswoning en eenige strekkende meters weg, de gemeente harerzijds zich niet verbindt om daarvoor een bedongen prijs te betalen dat toch de gemeente wel verre van een prijs te betalen, van het Rijk bedingt een subsidie of bijdrage van 25.000 voor het uitvoeren van werken op eigen terrein (vergelijk art. 1493 Burgerlijk Wetboek); dat van ruiling evenmin als van koop en verkoop sprake kan zijn omdat de gemeente zich niet verbindt wederkeerig eene zaak in de plaats van eene andere te geven (art. 1577 Burg. Wetb.) dat van vervreemden in dezen allerminst sprake kan zijn omdat bij de onderwerpelijke overeenkomstde ge meente alleen ontvangt, doch niets van de hand doet; dat bij „bezwaren", bedoeld in art. 194 der gemeente wet wel zal moeten worden gedacht aan het vestigen van een zakelijk recht op eenig goed aan de gemeente in eigendom behoorende en dat van verpanden van onroerend goed van inschrijvingen in eene der grootboeken van de Nederlandsche Schuld, van schuldbiieven of vorderingen wel allerminst sprake kan zijn dat men naar adressants meening in dezen met een contractus innominatus of sui generis te doen hoeft; dat adressant ten slotte nog doet opmerkendat de toepassing van art. 194 der gemeentewet zich schijnt te beperken tot goedkeuring van burgerrechtelijke handelingen van de gemeentebesturen (men vergelijke art. 146 dei- grondwet) terwijl in casu een publiek rechtelijke handeling (het verleggen van een toegangsweg tot de gemeente) het

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1897 | | pagina 101