Bijlage nu. 4. 2 Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden1897. twee standplaatsenmet bevoegdheid om op twee aan elkander grenzende standplaatsen van deze terreinen ééne inrichting te plaatsenmits die beide standplaatsen geheel of nagenoeg geheel beslaat. De nadere indeeling der standplaatsen geschiedt in ver band met de bij de inschrijvingsbiljetten opgegeven plaats ruimte. Van de te verpachten terreinen wordt eene situatiekaart opgemaaktwaarop de standplaatsen door volgnummers worden aangeduid. De juiste plaatsen worden nader door den commissaris van politie aangewezen. Op andere dan sub a en b omschreven openbare ge meenteterreinen worden geene inrichtingen als daarbij vermeld, toegelaten. Op andere dan sub c omschreven openbare gemeente- terreinen worden geen beignet-, wafel-, zuur- of dergelijke kramen waarin gelegenheid tot consumptie bestaat, toe gelaten die eene oppervlakte zouden beslaan van meer dan 45 meter. Art. 2. De verpachting geschiedt voor het tijdvak, aanvangende Maandag 19 Juli 1897 en eindigende Woensdag 28 Juli daaraanvolgende. Niet vroeger dan vijf werkdagen vóór eerstgemelde dagteekening mogen de terreinen in gebruik worden genomen voor het opstellen der inrichtingen. Het afbreken en wegvoeren der inrichtingen moet binnen drie dagen na den laatstgenoemden dag geschieden. Op Zaterdag 31 Juli 1897 moeten de terreinen geheel ontruimd en verlaten in den toestandwaarin zij zijn aanvaardweder ter beschikking der gemeente worden gesteld. Blijft de pachter in gebreke, hieraan te voldoen, dan geschiedt de ontruiming of het in den vorigen toe stand terugbrengen der terreinen van gemeentewege voor zijne rekening. Art. 3. De verpachting geschiedt bij enkele inschrijving op gezegelde en door den aanvrager onderteekende biljetten, ingericht overeenkomstig het daartoe ter gemeente-secretarie verkrijgbaar model. Voor elke standplaats moet afzonderlijk worden inge schreven. De inlevering der biljetten moet geschieden ter secre tarie der gemeente in eene daarvoor aangewezen gesloten bus, binnen een tijdvak door burgemeester en wethouders te bepalendie daarvan aankondiging doen in een of meer nieuwsbladen alsmede van liet tijdstip waarop de opening der biljetten zal plaats hebben. Burgemeester en wethouders beslissen omtrent de toe wijzing der plaatsen binnen vijf dagen na de opening der biljetten. Tot zoo lang zijn de inschrijvers aan hunne inschrijvingen gebonden. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, uit de aan biedingen eene keuze te doen of deze in het geheel niet aan te nemen, zonder opgave van redenen. Art. 4. De verpachte standplaats mag alleen worden gebruikt door hem aan wien zij is toegewezen en voor de in richting, door hem bij de inschrijving opgegeven. Afstand of vervreemding van de pacht aan anderen ruilen of verwisselen van standplaatsen mag niet geschie den, tenzij met vergunning van burgemeester en wet houders. Art. 5. De betaling van het ingeschreven bedragverhoogd met 6 tot dekking der op de verpachting vallende onkosten, moet plaats hebben bij de onderteekening van het proces-verbaal van toewijzing der plaatsen. Wordt aan deze bepaling niet voldaan, dan wordt de plaats aan een anderen inschrijver toegewezen of tot eene nieuwe ver pachting daarvan overgegaan, behoudens verhaal van be- loopen schade op den in gebreke gebleven pachter. Voor verplichte latere openstelling der inrichtingen op Zondag wordt geen restitutie of schadevergoeding toege kend. Bij sluiting, op bevel van het gemeentebestuur, wordt evenmin schadevergoeding toegekend. De pachter kan echter in dit laatste geval aanspraak maken op eene even redige restitutie van de pachtsom mits die sluiting niet het gevolg zij van eigen schuld of nalatigheid. Art. 6. Alle bij verordening gegeven voorschriftenwaaraan houders van kramen spellen enz. op de kermis alhier zich hebben te onderwerpenzijn ook van toepassing op de in deze voorwaarden genoemde standplaatsen en inrichtingen. Art. 7. Bij onderteekening van het procesverbaal van toewijzing, onderwerpt de pachter zich aan de bepalingen dezer voorwaarden en verbindt hij zichop verbeurte der standplaatsstiptelijk te zullen opvolgen de bevelen, door of van wege den commissaris van politie in het belang eener goede orde te geven. Boek- en Steendrukkerij van N. MIEDEMA Co. Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden 1897. 1 VOORSTEL van burgemeester en wethouders tot goedkeuring en vaststelling van eene verordening tot het heffen en van eene verordening op de invorde ring van schoolgelden voor het open baar lager onderwijs. Aan den gemeenteraad van Leeuwarden. Mijne heeren De verordeningen omtrent de heffing en invordering van schoolgelden voor lager onderwijs in deze gemeente zijn uit een administratief en comptabel oogpunt beschouwd zeer gebrekkig. Zij zijn geschoeid op de leest van vroegere toestanden toen de „schoolpenningen" nog per kwartaal of per maand werden berekend en deze toekwamen aan den „Bovenmeester", die ze dan ook persoonlijk in ont vangst nam. Destijds was de leertijd veel korter, althans voor een zeer groot deel der kinderen dat zich tevreden moest stellen met behoorlijk te kunnen lezen en schrijven en rekenen tot en met den regel van drieën met zijn 100 vraagstukken die de gulden regel werd genoemd. Destijds hadden er veel meer mutatiën in de school bevolking plaats. Het was meer met elk kwartaal een komen en gaan. Nu is dat anders. De leertijd is gewoonlijk zes jaar en al mogen nog al veel leerlingen vóór het eindigen van den leertijd de school verlatenzoo worden toch niet elk kwartaal, maai1 slechts éénmaal in het jaar, behoudens enkele uitzonderingen nieuwe leerlingen op de scholen toegelaten. Er is dus veel meer stabiliteit in de school bevolking dan vroeger. Bij de tegenwoordige regeling wordt het betalen van het schoolgeld vrij gemakkelijk gemaaktdoch de vraag is, of er geen regeling is te maken, waardoor dat gemak nog meer bevorderd wordt. En wij meenen die vraag toestemmend te kunnen beantwoorden. De schoolgelden vloeien thans in de gemeentekas, doch men laat de schoolgeldlijsten evenals vroeger, rog door de hoofden der scholen opmaken. Toen kon ieder voor zich ze in den zak steken, thans is de gemeente-ontvanger de eenige persoon, die met do invordering belast is. Thans is het volgen van de vroegeretoen zeer na tuurlijke maatregelen noodeloos omslachtig geworden. De hoofden der scholen van de eerste klasse en tweede klasse a moeten viermaal in het jaar lijsten opmaken van al de schoolgaande kinderen waarin het door ieder ver schuldigd bedrag wordt uitgetrokken. De hoofden der scholen van de tweede klasse b moeten dit zesmaal in het jaar doen. Er worden dus jaarlijks 36 volledige schoolgeldlijsten opgemaakt, en elke lijst bevat gemiddeld 260 namen van kinderen. Al de lijsten worden door burgemeester en wethouders vastgesteld en aan den gemeente-ontvanger ter invordering gezonden. En op welke wijze worden nu de schoolgelden inge vorderd De verordening laat zich daarover niet uit. De gemeente ontvanger heeft maar te zorgen dat ze binnen komen. Alleen bepaalt art. 4 der verordening, dat bij nalatigheid of weigering de invordering geschiedt overeenkomstig de voorschriften van de artt. 258262 der gemeentewet. De gemeente-ontvanger kan eene schriftelijke kennis geving van het bedrag aan de schoolgeldplichtigen zenden hij kan op zekere tijdstippen naar de scholen gaan om do gelden van de kinderen in ontvangst te nemen of daartoe iemand naar de scholen zendenhij kan de hoofden der scholen verzoeken om ze te innen en aan hem over te dragen hij kan zo ook aan de huizen der schoolgeldplichtigen doen invorderen in één woord velerlei wegen zijn opengesteld om de gelden bijéén te verzamelen. Alles omslachtigzooals wij opmerkten maar uit een administratief en comptabel oogpunt ook uiterst gebrekkig. Indien men nu bedenkt, dat jaarlijks meer dan 14000 aan schoolgelden voor openbaar lager onderwijs wordt geïnddan zal men moeten toestemmen dat daarin nog te meer aanleiding bestaat om de invordering op eene meer regelmatige wijze te doen plaats hebben. Dan geeft de bepaling van art. I van de verordening op de invorderingin verband met art. 6 van het het- fingsbesluitook nog vele malen aanleiding tot moeilijk heden. Eerstgemeld artikel schrijft voordat de schoolgeld lijsten respectievelijk binnen tien en vijf dagen na den aanvang van elk nieuw tijdvak van schoolgeldheffing moeten worden ingezondenen art. 6 van het heffingsbesluit bepaalt, dat do helft van het schoolgeld wordt uitgetrok ken indien een leerling slechts de eerste helft van het tijdvak van 3 of 2 maanden de school zal bezoeken, mits hiervan vóór den achtsten dag van het ingetreden tijdvak aan het hoofd der school schriftelijk kennis is gegeven. Die kennisgeving wordt veelal niet gedaan en ook komt het meermalen voor, dat een leeiling na den afloop van een drie- of tweemaandelijksch tijdvak de school niet meer bezoektzonder dat daarvan vooraf mededeeling is gedaan. Dit maakt het dikwijls noodig dat reeds vastgestelde schoolgeldlijsten gewijzigd moeten worden. Art. 7 van het heffingsbesluit geeft aan burgemeester en wethouders bevoegdheid, om ontheffing van de betaling van schoolgeld te verleenen indien een leerling wegens ziekte of andere onvoorziene gevallen slechts enkele dagen van een schoolgeldtijdvak do school heeft bezocht Deze bepaling, vaag en onbestemd als ze is (men denke slechts aan de uitdrukking „enkele dagen"), geeft almede in de toepassing aanleiding tot moeilijkheden. Dan stelt art. 8 van het heffingsbesluit eene boete op prompte betaling, door te bepalen „dat in geen geval „teruggave van betaald schoolgeld wordt verleend". Wij vertrouwen dat door al het voorgaande duidelijk genoeg is aangetoond, dat bedoelde verordeningen grondig belmoren te worden herzien Wij meenen, dat ten aanzien der schoolgeldheffing voor lager onderwijs den weg moet worden ingeslagen, die gevolgd is bij de verordening tot heffing van schoolgeld voor onderwijs aan het gymnasium (Gemeenteblad van 1891 no. 7). Daarbij is het stelsel van aanslag voor een geheel jaar aangenomen voor leerlingen die met den aanvang van een nieuwen cursus het gymnasium bezoekenmet aan slag naar tijdsgelang bij tusschentijdsche toelating en met recht op ontheffing of teruggave van schoolgeld bij over lijden of vertrek van den leerling naar elders en bij langdurige ziekte. Aan den schoolgeldplichtige wordt een aanslagbiljet gezonden en het verschuldigde kan in termijnen worden betaald. Ten aanzien van het lager onderwijs dient het school geldjaar in te gaan met 1 Januari, eensdeels, omdat de aanvang van een nieuwen cursus op alle scholen voor lager onderwijs niet gelijk is, anderdeels omdat het wen- schelijk is, dat het schoolgeldjaar verband houdt met het jaar waarover de gemeenterekening loopt. Weliswaar wordt het bedrag van de schoolgeldlijst voor het gymnasium gesplitst over twee dienstjaren, doch met het oog ook op de teruggaven en ontheffingen die ter zake van het lager onderwijs nog al veelvuldig zullen voorkomenlevert zoodanige splitsing hier comptabele bezwaren op.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1897 | | pagina 27