Bijlage tot liet verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1897. omvat. Wij verwijzen naar: Blanche, Eludes pratiques sur le Code penaltome 7, nos. 386401, en Chauveau et Hél ie. Theorie du Code penal IInos. 4181, note 13, no. 6, en 423740. Om evenwel de werking van art. 446 te verzekeren dienen bij de verordening te worden aangewezen wie onder het begrip „openbare macht" vallen. Men zie hierover het arrest, van den Hoogen Raad van 11 Maart 1887 (W. a. h It. 5413, Gemeentestem 1866 en v. d. Honert, Stro/recht 1887, blz. 142 en volgg.) Daartoe strekt de laats'e alinea van art. 47. Voor het doen vervallen van art. 31waarbij de be woners van het gebouw, waar de brand is, en van de nabijgelegen gebouwen en erven worden verplicht, te gedoogen, dat de opperbrandmeester en de brandmeesters die gebouwen en erven binnentredenen dat de brand- bluschmiddeien door die gebouwen en erven worden ge bracht en gelegd, geldt een andere grond. Ingevolge art. 1 der wet van 31 Augustus 1853 (Staats blad no. 83) kan het binnentreden van de woningen der ingezetenen alléén geschieden „indien de zorg voor de nakoming van eenig voorschrift eener plaatselijke veror dening, hetwelk strekt tot handhaving van de openbare rust of veiligheid of tot bescherming van het leven of de gezondheid van personen, dit vercischt." Moeilijk zal echter kunnen worden beweerddat in art. 31 sprake is van de „nakoming van eenig voorschrift" voor de be woners van de daarbij bedoelde gebouwen en erven, zooals dit het geval is ten aanzien van de meeste andere artikelen der verordeningwaarvoor dan ookgeheel overeenkomstig de wet van 1853, art. 48 (nieuw 47) strekt. Men houde voorts wel in het oog, dat de wet van 1853 de gemeentebesturen bevoegd heeft verklaardniet om aan de ingezetenen het binnenlaten der ambtenaren te bevelenmaar alléén om aan de ambtenaren den last tot binnentreden, ondanks de bewoners, te verstrekken. Ongetwijfeld zou dan ook de rechter, indien hij werd geroepen om over de weigering te oordeelen, den beklaagde van rechtsvervolging ontslaan. Zij het ten overvloedebrengen wij in herinnering dat zelfs op do weigering tot toelating der ambtenaren in het geval van art. 48 (nieuw 47) geen straf kan worden gesteld. Deze weigering is een bij art. 158 der Grondwet den ingezetenen gewaarborgd recht. Men zie hierover van Emdens Rechtspraakdeel I, bladz. 488, deel IV, bladz. 133, en deel VI bladz. Ill; van Ooster- wijk De Gemeentewetbladz. 611Verslag van den toestand der provincie Friesland, 1871, bladz. 149 en 150, 1875 Hoofdstuk III, bladz. 19 en 20. In verscheidene bepalingen eischt de verordening verder nog wijzigingnaar aanleiding van de in ons ter raads vergadering van 13 October 1896 u aangeboden voorstel tot wijziging van de verordeninghoudende algemeenc bepalingen van politievermelde arresten van den Hoogen Raadin zoover bij die bepalingen aan den burgemeester en aan enkele gemeente-ambtenaren bevoegdheden zijn toegekend welke volgens deze arrestenaan burgemees ter en wethouders belmoren. Hiervan zijn echter uitge- honderd de bepalingenwaarbij aan den burgemeester bevoegdheden zijn toegekend bij brand. In zoodanig ge val toch is de burgemeester bij art. 189 der gemeente wet uitdrukkelijk voor het opperbevel aangewezen. Wat voorts betreft de niet-toepasselijkheid van het nadere verbodin de artikelen 1,3, 4, 5, 6, 7 en 9 sub 2° en 10 opgenomen, is het ons voorgekomen, dat het de raadpleging der verordening zal vergemakkelijken, indien al deze artikelen in één artikel aan het slot wor den opgenoemd. Dit laatste geldt mede voor de bepalingen waarvan door burgemeester en wethouders vrijstelling kan worden verleend. Zoo is het ook geschied bij de voormelde alge- meene politie-verordening. In navolging van deze verordering zijn in het door ons opgemaakt ontwerp nog twee wijzigingen opgenomen. De eerste is, dat niet één maximum van straf is ge steld maar verschillende maxima cp de verschillende overtredingen, naarmate van hare beteekenis en betrekke lijke zwaarte, waardoor den rechter een leiddraad ter beoordeeling wordt verschaft bij het opleggen der straf. In de tweede plaats is, op het voorbeell van het wet boek van strafrechtelk strafbaar feit als zoodanig om schreven, met bijvoeging terstond van hot maximum. Dit een en ander volgen van zelf verscheidene redactie wijzigingen die wij onnoodig achten toe te lichten. Bij vergelijking van het ontwerp met de bestaande veror dening zuilen deze wijzigingen dadelijk in het oog vallen. Op bovenstaande gronden hebben wij de eer u hierbij ter vaststelling aan te bieden een ontwerp-besluit tot her ziening der verordening tot voorziening tegen en bij brand. Voorgesteld ter raadsvergadering van den 13 April 1897. De Raadscommissie voor het ontwerpen van strafverordeningen VAN HARINXMA. A. DDPARC. J. L. VAN SLOTERDIJCK. J. C. MEIJER. VAN KETWICH VERSCHUUR. ONTWERP. De Raad der gemeente Leeuwardon Overwegende, dat er noodzakelijkheid bestaat tot her ziening der verordening tot voorziening tegen en bij brand Gezien art. 135 der gemeentewet; Besluit Vast te stellen navolgende VERORDENING tot voorziening tegen en bij brand. Art. 1. Hijdie een gobouw heeftmaakt of doet maken, geheel of grootendoels vernieuwt of doet vernieuwen anders dan van steenter dikte van ten minste 0.2 meter, en gedekt anders dan met pannen, lei, zink, ijzer, koper of andere onbrandbare stoffen, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste vijfentwintig gulden. Art. 2. Hij, die in of aan een scheidings-, gemeene of binnen muur op eene plaats, waar, aan de andere zijde, een stookplaats of rookleiding is, houtwerk heeft, maakt of doet maken en dit houtwerk van die stookplaats of rook leiding niet door metselwerk van ten minsto een halven steen dikte ten allen tijde heeft gescheiden, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zos dagen of geldboete van ten hoogste vijfentwintig gulden. Art. 3. Met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste vijfentwintig gulden wordt gestraft: 1°. hij, die in een schoorsteen of rookleiding, behalve den ligger of het raam voor den boezemhout heeft plaatst of doet plaatsenof een verbinding van hout heeftmaakt of doet maken 2°. hij, die een rookleiding, van ijzer of van gebakken aarde vervaardigd, op korter afstand dan 0.1 meter langs houtwerk hoeftaanbrengt of doet aanbrengen. Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden1897. 3 Met hechtenis van ten hoogste zos dagen of geldboete van ten hoogste vijfentwintig gulden wordt gestraft l hijdie de wanden van een schoorsteen niet zooveel mogelijk loodrecht gemetseld, heeft, metselt ol doot metselen; 2°. hij, die deze wanden ter dikte van minder dan een halven steen of ter hoogte van minder dan 1 meter, buiten het dak aan de kortste zijde gemetenheeftof daaraan mindere dikte of hoogte geeft of doet geven. Art. 5. Met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste vijfentwintig gulden wordt gestraft 1". hij, die een schoorsteen of rookleiding heeft, maakt of doet maken, die niet voldoende wijdte heeft, om be hoorlijk te kunnen worden geveegd of getrokken 2°. hijdie een schoorsteen of rookleiding heeft maakt of doet maken nauwer dan 0.15 meter binnenwerks 3". hij, die de wanden van een schoorsteen of rook leiding, bij eene schuine leiding binnenshuis: a. niet boogvormig heeftmetselt of doet metselen b. niet op slapers zonder planken heeft, legt of doet leggen c. niet met een helling van meer dan 45° heeft, maakt of doet maken d. niet heeft steunen of doet steunen op ijzeren platen, die behoorlijk gedragen en aan elkander verbonden zijn 4°. hij, die op een schoorsteen of rookleiding een bord, kap of eenig ander voorwerp anders dan van steen of motaal heeftplaatst of doet plaatsen 5". hijdie een rookleiding met een helling van mindor dan 45°: a. niet onder den grond en op ijzeren liggers heeft aanbrengt of doet aanbrengen b. niet geheel gemetseld of van ijzeren of verglaasde buizen heeft, vervaardigt of doet vervaardigen; c. niet door overkluizing of door ijzeren platen van houtwerken gescheiden heeftscheidt of doet scheiden. Art. 6. Met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van ton hoogste vijfentwintig gulden wordt gestraft 1°. hij, die een schoorsteen, niet van klimijzers of van ijzeren veegdeurtjes ten genoegen van burge meester en wethouders voorzienheeftvoorziet of doet voorzien 2°. hij, die deze klimijzers: a. van mindere dikte dan 0.025 meter heeftmaakt of doet maken b. op grooteren onderlingen afstand dan 0.5 meter heeftplaatst of doet plaatsen 3°. hij, die de veegdeurtjes niet op eene steeds toe gankelijke pla its onder het dak, ook waar de schoorsteenen van richting veranderenheeftaanbrengt of doet aan brengen 4°. hij, die een schoorsteen, waarin geen veegdeurtjes zijn aangebracht, niet voorzien van ijzeren schuiven, loo- pende in ijzeren ramenheeft, voorziet of doet voorzien 5°. hij, die deze schuiven niet heeft, maakt of doet maken zóódat daarmede de geheele opening van het rookkanaal kan worden afgesloten 6°. hij, die in een bestaanden schoorsteendie niet van klimijzers is voorziendeze niet op de eerste last geving van burgemeester en wethouders, binnen een door hen te stellen termijn, tot hun genoegen heeft aangebracht. Art. 7. De eigenaar, beheerder of gebruiker van een gebouw, waarin zich een schoolsteen of rookleiding bevindtdie niet voldoet aan de lastgeving van burgemeester en wet houders, om dien schoorsteen of die rookleiding, ofschoon gemaakt met inachtneming van het bij do artt. 4, 5, 6 en 7 voorgeschreveneindien zij, wegens onvoldoende hoogte, naar hun oordeel, gevaar voor brand oplevert, binnen een door hen te bepalen termijn en op de door hen voor te schrijven wijze op te trekken of te verplaatsen, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste vijfentwintig gulden. Art. 8. Met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste vijfentwintig guldon wordt gestraft 1°. hij, die een kachelpijp door een dak, venster, muur ot heining heeft, steekt of doet steken; 2°. hijdie binnenshuis een rookleiding heeftlegt of doet leggen door een vloer of scheidingdie uit brand bare stoffen is samengesteld anders dan voorzien van een dubbelen metalen ring of kokermet een tusschen- ruimte van 0.05 meter. Art. 9. Met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste vijfentwintig gulden wordt gestraft 1°. hij, die de liggende plaat van een haardstede op een bovenverdieping niet op ten minste één platte laag van in leem of kalk gelegden steen heeft ruston 2°. hij, die een haardinrichting of stookplaats voor open vuur: a. aan de gesloten zijde niet door metselwerk, van ten minste 0.2 meter diktevan alle houtwerk afgescheiden heeftafscheidt of doet afscheiden b. op den bodem niet op een gewelf of op een ijzeren plaatop gemetselde klippon rustendeheeft staan 3". hijdie in den vloer vóór de stookruimte niet over en rondom de geheele breedte ton minste 0.3 meter onbrandbare stoffen heeft. Art. 10. De eigenaar, gebruiker of beheerder van oen gobouw, die niet zorgt voor het onderhoudenherstellen en vegen der ovens schoorsteenen rookleidingen of stookplaatsen in dat gebouwwordt gestraft mot hechtenis van ten hoogste zos dagen of geldboete van ten hoogste vijfentwintig gulden. Art. 11. Met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste vijfentwintig gulden wordt gestraft 1". hij, die vuur stookt anders dan in een stookplaats van ijzer of steen 2°. hij, die deze stookplaats gebruikt anders dan onder een schoorsteengemaakt volgens do voorschriften dezer verordening. De bepaling sub 2°. lijdt uitzondering, waar in de localiteit of in eenig gedeelte daarvan geen schoorsteen aanwezig is. mits in zoodanig geval de zolder of het plafond van de localiteitwaar de stookplaats is aange bracht ten minste twee meter daarboven is verheven. Art. 12. Met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van ten boogsto vijfentwintig guldon wordt gestraft 1". hij, die werkzaamheden aan een dak, muur of goot of aan gas-, telegraaf-, telefoon- of andere leidingen, indien daartoe heet of gesmolten metaal wordt gebezigd verricht tussehen zonsondergang en zonsopgang 2°. hijdie dit metaal heet maakt of smelt andors dan op den beganen grond.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1897 | | pagina 31