Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1897. Bij overlijden wordt de loopende maand voluit betaald, bij ontslag geschiedt de uitbetaling tot en met den dag der aftreding. Art. 11. Deze verordening verstaat onder „onderwijzers" ook „onderwijzeressen", tenzij het tegendeel uitdrukkelijk is bepaald. Art. 12. De onderwijzers, die bij het inwerking treden dezer verordening eene jaarwedde of extra bezoldiging genieten, afzonderlijk of te zamen hooger dan hun volgens deze verordening zou toekomen blijven in het genot daarvan. Art. 13. Deze verordening treedt in werking den Isten Janu ari 1898. Met dat tijdstip vervalt de verordening tot regelingder jaarwedden van de onderwijzers aan de scholen van openbaar lager onderwijs te Leeuwarden vastgesteld bij raadsbesluit van 8 November 1892 en gewijzigd bij raads besluiten van 14 Augustus 1894 en 18 December 1894. Memorie van toelichting. Ofschoon bij de verordening van 8 November 1892 en de later daarin aangebrachte wijzigingen (Gemeenteblad van 1895 no. 3) de bezoldigingen der onderwijzers bij het openbaar lager onderwijs in deze gemeente zijn ver beterd is het geblekendat de nieuwe regeling nog geenszins algemeene tevredenheid mocht teweeg brengen. Niet alleen de belanghebbenden zelve zijn dankbaar maar onvoldaan maar ook de commissie van toezicht op het lager onderwijs. Nadat te dezer zake meermalen adressen van recht streeks belanghebbenden bij ons inkwamen hebben zich bestuursleden der afdeeling Leeuwarden en omstreken van den Bond van Nederlandsche onderwijzers bij adres van 17 Augustus 1896 tot den raad gewend, met het verzoek, over te gaan tot eene herziening van de verordening tot regeling der jaarwedden en daarbij nota te willen nemen van de gedachtenneergelegd in eene bij het adres ge voegde memorie. Blijkens die memorie is de hoofdgrief van adressanten deze dat de onderwijzers, niet in 't bezit der hoofdaete, zoo ver achterstaan bij hen die deze acte wel bezitten. Zij achten die achterstelling niet gerechtvaardigd. Zij zeggen de hoofdaete geeft volstrekt geen brevet van meerdere geschiktheid en practische bekwaamheid, waarop het zoo zeer aankomtzij geeft evenmin eenigen waar borg dat er meer ijver en belangstelling zal worden be toond in het waarnemen der betrekkinghet studeeren voor die acte kost zeer veel inspanning, en nu kan men zich voorstellen dat er onderwijzers zijn diealleen in 't bezit der hulpacte, door lichamelijke gesteldheid of door een min gelukkigen aanleg daartoe gebrachthebben ge meend, zich niet te mogen wagen aan de zooveel inspan ning vereischende studie voor de hoofdaete, maar het als hunnen plicht beschouwen, tijd en kracht, die hun na de schooluren overblijven te gebruiken met zich zoo goed mogelijk voor te bereiden voor de lessen van den volgenden dag, met het bestudeeren van handleidingen en methodes, met het zoeken naar nieuwe aanschouwingsmiddelen, enz. Het betoog komt in 't kort hierop neder: de gelds waarde der lioofdacte wordt bij de verordening in verge lijking met die der hulpacte te hoog geschat, het is niet billijk, dat een onderwijzer, niet in 't bezit der hoofdaete, al is hij overigens nog zoo geschikt en practise!) bekwaam en al is hij nog zoo ijverig en vol belangstelling, het niet verder kan brengen dan tot eene jaarwedde van 600 terwijl een onderwijzerdie deze acte wel bezituitzicht heeft op een tractement van 800 en bovendien nog kans heeft op een extra-bezoldiging wegens het bezit dier acte. Behalve deze hoofdgrief tegen de bestaande regeling hebben adressanten nog eene andere bedenking. Bij art. 3 der verordening wordt o. a bepaald, dat een onderwijzer, die bij benoeming in deze gemeente, elders reeds twee dienstjaren heeft, terstond in de 3e klasse kan worden geplaatst. Die beperking isvolgens henniet rationeel. Zij zijn van oordeel, dat dit beginsel moet worden doorgevoerd tot alle klassen dat dus altijd alle dienst jaren, elders doorgebracht, bij het bepalen van het salaris in aanmerking moeten worden genomen. Eindelijk wijzen zij er op, dat onderwijzers met hoofd aete een maximum inkomen kunnen erlangen van ƒ800, 900 en 1000 dat zelfs voor de scholen 2 en 4 tot 1100 kan stijgen. Allen hebben echter dezelfde taak te vervullen, althans wanneer zij niet zijn aangewezen als eerste onderwijze]1. Bovendien hangt het hooger inkomen dan 800 geheel van omstandigheden af, n.l., of men wordt aangesteld als onderwijzer met verplichte hoofdaete of als eerste onder wijzer wordt aangewezen, wat alleen geschieden kan bj schaars voorkomende vacatures. Uit de mede hierbij overgelegde missive van de com missie van toezicht op het lager onderwijs van 22 Sep tember 1896, no. 7679, blijkt, dat dit college do bezwaren van adressanten in hoofdzaak gegrond acht en zich in het algemeen met de door hen uitgesproken wenschen kan vereenigen. De commissie komt tot de conclusie 1°. dat de jaarwedde van een onderwijzer, niet in 't bezit der hoofdaete,, moet kunnen klimmen tot 800; 2°. dat, bij aanstelling, de dienstjaren elders doorge bracht, voor het bepalen van het salaris belmoren te worden gelijk gesteld met dienstjaren in deze gemeente door gebracht; 3°. dat een onderwijzer, in het bezit der hoofdaete, met afschaffing van de extra-bezoldiging wegens verplichte hoofdaete, een maximum traktement moet kunnen erlangen van 900 4°. dat aan een eersten onderwijzer voortaan eene voor alle scholen gelijke extra-bezoldiging van ten hoogste 100 behoort te worden verleend; 5°. dat voor het onderwijs in elke vreemde taal eene bijzondere belooning van 100 behoort te worden toegekend. Wij hebben deze voorstellen der commissie van toezicht overwogen en zijn tot het resultaat gekomen dat zij in hoofdzaak kunnen worden aangenomen. Ontegenzeggelijk toch kleven aan de bestaande regeling gebreken en uit de stukken blijktdat zijin vergelijking met andere gemeenten die met Leeuwarden gelijk kunnen worden gesteld voor de onderwijzers minder gunstig is. Ook in de hoopdat hiermede de quaestie van de bezoldiging der onderwijzers in deze gemeente in de eerste jaren van de baan zal zijn, hebben wij, op de grondslagen door de commissie van toezicht aangegeven de nieuwe verordening ontworpen. Wij vestigen nu in de eerste plaats de aandacht op art. 3 der ontwerp-verordening. Daarbij is aangenomen, dat, bij aanstelling, de dienst jaren elders doorgebracht, tot een maximum van zeven jaren in aanmerking zullen komen. Wij achten dit voldoende. Een onderwijzer zonder hoofdaetezal dan, indien hij meer dan twee jaren dienst bij het onderwijs heeft, dadelijk eene jaarwedde van ƒ600 erlangen na zeven jaren dienst bij het onderwijs wordt het salaris op 700 gebracht. Eenmaal op dat cijfer kan het na zeven jaar gebracht worden op 750 en na nogmaals zeven jaar op 800. Een onderwijzer met hoofdaete zalvolgens art. 4 steeds 100 meer ontvangen. Volgens de tegenwoordige regeling is het maximum Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1897. 3 salaris van een onderwijzer zonder hoofdaete f 600 en dat van een onderwijzer met hoofdaete f 800en wel na zeven of meer jaren dienst bij het onderwijsdat echter niet kan worden verhoogd dan bij aanstelling met ver plichte hoofdaete. De onderwijzers met hoofdaete komen dus mede in betere conditie. Volgens de laatste alinea van art. 3 gelden de bij dat artikel gestelde regelen van bezoldiging mede voor de onderwijzers die bij het inwerking treden der nieuwe verordening in dienst der gemeente zijn. Voor ieder hunner zal dan een staat van dienst moeten worden opgemaakto.a. vermeldende de dagteekening hunner in diensttreding als onderwijzer en in welke ge meente, den datum hunner benoeming als onderwijzer in deze gemeenteof zij al of niet zijn in het bezit der hoofdaeteof zij zijn aangewezen als eerste onderwijzer en of zij belast zijn met het onderwijs in een vreemde taalen zoo jawelke. De toepassing der regelen van art. 3 zal dan geene moeielijkheid opleveren. Ten overvloede zij opgemerktdat wanneer een onder wijzer in deze gemeente bij zijne aanstelling reeds meer dan zeven dienstjaren als onderwijzer teldedie meerdere diensttijd voor de toekenning der verdere verhoogingen niet in aanmerking komt. Wij meenen dat de jaarwedden van 500 600 en 700 voor vast moeten worden toegekendevenals de 'toelagendoch dat de verdere verhoogingen volgens art. 3 facultatief moeten worden gesteld. In dien zin redigeerden wij dan ook art. 6 van het ontwerp. De hier voren niet besproken artikelen der ontwerp verordening komen overeen met de bestaande bepalingen en behoeven dus geene toelichting. Daarop is echter 66no uitzondering. In art. 1 is de jaarwedde van het hoofd der school tweede klasse a van J 1400 op 1600 gebracht. In verband met de jaarwedden van de hoofden der scholen van de eerste klasse achten wijna de uitbreiding die deze school verkregen heeft en het groot getal leerlingen dat haar bezoektniet meer dan billijk. Ons rest nog de financieele gevolgen onzer voorstellen onder de aandacht van den raad te brengen. Deze zijn niet juist op te geven. Immers veel zal af hangen van de benoemingen. Het zal verschil geven of er onderwijzers worden aangesteld met korten oflangeren diensttijd en of zij al dan niet reeds zijn in het bezit der hoofdaete. Hoe wenschelijk hot ook zij dat de gemeente zich steeds van goede onderwijskrachten voorzie, zoo zal het toch ook van belang zijnbij het doen van voordrachten op de financieele zijde te letten indien het onderwijs daardoor niet geschaad wordt. Ook zal op den duur eenige besparing plaats hebben door het verlagen van sommige extra-bezoldigingen. Wij zullen ons daarom bepalen tot het doen eener opgave van de vermoedelijk hoogere uitgaven in 1898 doch voegen er al dadelijk aan toe, dat die in de eerst volgende jaren zeer zeker nog al beduidend zullen klim men omdat nog al vele in dienst zijnde onderwijzers en onderwijzeressen met een paar jaar meer dan zeven dienst jaren zullen tellenals wanneer voor ieder hunner het salaris met 100 zal moeten worden verhoogd. Do hierbij gevoegde staat geeft voor 1898 reeds een hoogere uitgaaf aan van 5750 en nu hebben wij ons de vraag gesteld, of, bij aanneming onzer voorstellen, de schoolgelden niet belmoren te worden verhoogd om al thans ten deele de meerdere uitgaven voor het onderwijs daaruit te bestrijden. Wij hebben die vraag toestemmend beantwoord en wij meenen den raad in ernstige overweging te moeten geven, hierin met ons mee te gaan. De belastingen toch zijn hier reeds tot een behoorlijk peil opgevoerd en nagenoeg elk jaar stelt hoogere eischen. De schoolgelden daarentegen zijn ook in vergelijking met andere groote gemeenten hier geenszins hoogen waar nu meer geld voor het openbaar lager onderwijs wordt gevraagd is dit voor de levende onderwijskrachten en mag men dus verwachten dat de meerdere uitgaven het onderwijs rechtstreeks ten goede zullen komen. Tegelijk met deze ontwerp-verordening wordt aangeboden een voorstel tot wijziging der verordening tot het heffen van schoolgeldenvastgesteld den 27 April j.l., waarbij de wenschelijkheidom de schoolgelden te verhoogen nader wordt aangetoond. Stoom Boek- en Steendrukkerij van N. MIKDEMA Co.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1897 | | pagina 55