.I Bijlage tot het verslag der handelingen van
Bijlage no. 20.
52
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1897.
Hoofdstuk
XI.
OMSCHRIJVING DER UITGAVEN.
Ontvangen
BEDRAG
GERAAMD BEDRAG
voor
in 1896.
1897.
1898.
Zoomede ter bestrijding van onvoorziene uitgaven
van anderen aard, die niet op deze begrooting zijn
omschreven, onder inachtneming van het bepaalde
bij artt. 214 en 215 der gemeentewet f
De stand der begrooting laat voor onvoorziene uit
gaven do uitgetrokken som beschikbaar.
6306
30*
3730
5945
-
Totaal van het Xlde hoofdstuk f
6306
80 i
3730
5945
VERZAMELING.
Totaal van het Iste hoofdstuk
Ilde
lilde
IVde
Vde
Vide
Vilde
VlIIste
IXde
Xde
Xlde
31100
15758
259335
6987
7220
41305
280918
250337
5300
5945
50
50
65
Totaal der Uitgaven
f
904206
65
BALANS.
Gemeente inkomsten
uitgaven
f
904209
904206
62
65
Waarschijnlijk saldo
f
2
97
f—~~I<-
ADVIES van de raadscommissie voor het ont
werpen van strafverordeningen op een
adres aan de Koning in-Weduwe. Regentes,
van D. Smits e. a. om vernietiging der
verordening tot voorkoming, wering en
beteugeling van besmettelijke ziekten.
Aan den gemeenteraad.
Bij «w besluit van 25 Mei j.l. werd in onze handen
gesteldom berichtconsideration en advieseen bij
apostillaire beschikking van den Commissaris der Koningin
in deze provincie, van 18 Mei j.l., 2e afdeeling, no. 912,
om bericht en raad, aan liet gemeentebestuur verzonden
adres aan de Koningin-Weduwe, Regentes, van U. Smits
en twaalf andere ingezetenen van Leeuwarden, strekkende
tot vernietiging der verordening tot voorkomingwering
en beteugeling van besmettelijke ziekten vastgesteld bij
raadsbesluit van 31 Maart 1896 (Gemeenteblad no. 9),
gewijzigd bij raadsbesluit van 15 April 1897 (Gemeente
blad no. 14).
Het is ons voorgekomen, ter vereenvoudiging te kunnen
strekken, indien ons advies werd gebracht in een vorm,
waardoor het terstond als uw advies aan den Commissaris
der Koningin zal kunnen worden verzonden.
Voorafgaande wijziging van art. 3 der verordening
achten wij evenwel noodig. De gronden daarvoor zijn in
ons ontwerp-advies uiteengezet.
Voor een en ander hebben wij de eer u voor te stellen
1°. Te nemen het volgende besluit:
De raad der gemeente Leeuwarden
Overwegende, dat er noodzakelijkheid bestaat tot nadere
wijziging der verordening tot voorkomingwering en
beteugeling van besmettelijke ziektenvastgesteld bij
raadsbesluit van 31 Maart 1896 (Gemeenteblad no. 9),
gewijzigd bij raadsbesluit van 15 April 1897 (Gemeente
blad no. 14);
Gezien art. 135 der gemeentewet en art. 29 der wet
van 4 December 1872 (Staatsblad no. 134) tot voorziening
tegen besmettelijke ziekten
Besluit
In art. 3 der voormelde verordening
a. de woorden„De burgemeester is" te doen ver
vangen door„Burgemeester en wethouders zijn"
b. na het aan het slot voorkomende woord „school"
te laten volgen „voor zoover deze niet valt in de termen
van Titel IIl der wet tot regeling van het lager
onderwijs".
Aldus besloten enz.
2°. Aan den Commissaris der Koningin in de provincie
Friesland te richten navolgend schrijven
Wij hebben de eer UHEG. hierbij terug te zenden het,
bij uwe apostillaire beschikking van 18 Mei j.l., 2e af
deeling no. 902 om bericht en raad in onze handen
gesteld adres aan de Koningin-Weduwe, Regentes, van
D. Smits en twaalf andere ingezetenen van Leeuwarden
strekkende tot vernietiging der verordening tot voorko
ming wering en beteugeling van besmettelijke ziekten
vastgesteld bij raadsbesluit van 31 Maart 1896 (Gemeente
blad no. 9), gewijzigd bij raadsbesluit van 15 April 1897
(Gemeenteblad no. 14).
Volgens adressanten zou de vernietiging behooren te
geschieden op grond dat
1°. in de artt. 1 en 3 onderwerpen zijn geregeld
waarin bij de wet van 4 December 1872 (Staatsblad no.
134) is voorzien (vermelding van ziekten die voor be
smettelijk worden gehouden)
2°. in strijd met de artt. 19 en 20 dor wet tot rege
ling van het lager onderwijsbij art. 3 der verordening
den gemeenteraad van Leeuwarden1897. 1
is bepaald, dat, in het geval van uitbreiding van een der
in haar art. 1 genoemde ziektende burgemeester de
school kan sluiten.
Ad lum. Naar ons voorkomt, is de beweerde strijd
met art. y der wet van 1872 niet aanwezig.
Dit artikel toch luidt:
„Provincialo en gemeentebesturen behouden de be
voegdheid tot het vaststellen van reglementen of veror
deningen tot voorkomingwering of beteugeling van be
smettelijke ziekten voor zoover zij niet in strijd zijn
met de bepalingen dezer wet."
Allereerst wenschen wij in herinnering te brengen, dat
het hier betreft niet eene nieuwe verordeningmaar
wijziging eener beslaande verordening.
Nadat in vroegere jaren vóór en na door den gemeente
raad onderscheidene regelingen waren vastgesteld tegen
de verspreiding van ziekten waardoor de volksgezondheid
werd bedreigdwerd na het inwerkingtreden der wet
van 1872 (in 1873), met intrekking der laatstelijk in
1871 vastgestelde verordeningeene nieuwe verordening
vastgesteld, die in 1887.' met het oog op het inwerking
getreden wetboek van strafrecht, gewijzigd en in 1896
door eene nieuwe verordening vervangen werd. Het is
deze verordening, die in de maand April dezes jaars, wat
betreft de artt. 1 en 6 opnieuw werd gewijzigd.
Al deze regelingen waren gegrond op het aangehaald
art. 29 der wet van 1872.
Noch in 1871, noch in 1887, nóch in 1896, nóch
nu onlangs werd door Gedeputeerde Staten tegen dè
gemaakte bepalingen bezwaar gemaakt. Telkens werd
door heningevolge art. 167 der gemeentewetvan de
ontvangst der verordening binnen den voorgeschreven
termijn aan den raad bericht gegeven.
Zeer zeker zou dit niet zijn geschied, indien Gedepu
teerde Staten in de artt. 1 en 3 der verordening strijd
met de wet van 1872 hadden gezien.
Art. 1 nu heeft in de maand April dezes jaars slechts
eene aanvulling ondergaan die aan de hoofdzaak niets
afdoet. Art. 3 is geheel onveranderd gebleven.
Zij het ten overvloede, wijzen wij er op dat eene aan
art. 29 der wet van 1872 analoge bepaling wordt ge
vonden in art. 15 der wet van 20 Juli 1870 (Staatsblad
no. 131) tot regeling van het veeartsenij kundig staatstoe
zicht en de veeartsenijkundige politie. Op grond van dit
artikel werd door do Staten van Friesland in de zomer-
zitting van 1871 vastgesteld een reglement nopens de
veeartsenijkundige politie.
Bij de artt. 2, 3 en 4 werden voorschriften gegeven
die bij het uitbreken en bij het heerschen van besmette
lijke veeziektenin het algemeenen bij het uitbreken
van de besmettelijke longziekte onder het rundveevan
de pokken en de schurft bij de schapen en van den
kwaden droes onder de paarden, in het bijzonder, moeten
worden in acht genomen. Ofschoon al deze ziekten met
name worden genoemd in het ter uitvoering der wet
van 1870 uitgevaardigd Koninklijk besluit van 4 Decem
ber 1870 (Staatsblad no. 190), werd door den Koning
geen bezwaar gemaakt tegen de goedkeuring van dit re
glement. Zij werd verleend bij besluit van 25 Augustus
1871, no. 11. Wel is waar werd in 1873 door de
Staten besloten, de artt. 3 en 4 te doen vervallen, doch
alléén wegens moeilijkheden en kosten, aan de uitvoering
verbonden. Art. 2 bleef cehter behouden en is sedert
blijven bestaantegelijk met het inmiddels in enkele
opzichten gewijzigddoch in de hoofdzaak onveranderd
gebleven, Koninklijk besluit van 4 December 1870 (Staats
blad no. 190).
Ad Hum. Blijkens het voorstel van de commissie voor
het ontwerpen van strafverordeningen van 10 December
1895, waarvan een gedrukt exemplaar hierbij wordt over
gelegd, tot wijziging en het opnieuw vaststellen van do
genoemde verordeningwas de grond voor het nieuwe
art. 3 gelegen in het feit, dat in het laatst van 1894 op
een der bewaarscholen achtereenvolgens verscheidene
gevallen èn van diphtheritis ón van croup waren voorge-