I Bijlage No. 25. I I Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden 1897. 1 VERSLAG van de commissie van rapporteurs uit de sectiën van den raadomtrent het verhandelde over de ontwerp- gemeentebegrooting voor 1898 en het voorstel van burgemeester en wethouders tot het vaststellen van eene verordening tot het heffen van 50—70 opcenten op de hoofdsom der personeele belasting (bijlagen tot het verslag nos. 19 en 16). In de vergaderingen van de sectiëndie door twintig leden werden bijgewoond, zijn de twee voordrachten tegelijk in behandeling genomen, in dien zin, dat onder de alge- meene opmerkingen omtrent de ontwerp-begrootinghet voorstel ten aanzien van de opcenten op de personeele belasting de voornaamste plaats innam. Want dit voorstel ontleent zijne opportuniteit aan den stand der begrooting, waaruit het financiëel bestuur van de gemeentede onderlinge verhouding harer inkomsten het stelsel van de belastingen die zij heftkan blijken. Zooals reeds sinds eenige jaren het geval waszijn de cijfers van de uitgaven en de vaste inkomsten ook op de ontwerp-begrooting voor 1898 zóó passend dat aan wijziging van eenige beteekenis daarbij niet te denken valt. Yoor zoover de uitgaven door die inkomsten niet worden gedekt, moet uit de andere bronnen worden geput, m. a. w.de belasting op het inkomen en de opcenten op rijksbelastingenwaarvan de heffing voor wijziging vatbaar is te baat worden genomen. Dat dit voor den dienst van 1898 in niet mindere mate dan vroeger be hoefte isvindt zijn oorzaak hierindat het saldo der rekening over 1896 geheel ten bate van den dienst van 1897 zal moeten worden aangewend, dat, naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet weder, als voor het loopende jaar een cijfer voor verkoop van bouwterrein kan worden aangebracht, en dat wegens vermindering van opbrengst der personeele belasting, de sedert 1 Mei 1887 toegepaste heffing van 40 opcenten een veel lager bedrag zou moeten aanwijzen. Tegen een en ander kan de rijks bijdrage over 1898 naar de wet van 24 Mei 1897 te verwachtenniet opwegen. Deze en de verdere argumentenin het voorstel van burgemeester en wethouders bijgebracht, hebben dan ook de ruime meerderheid in iedere sectie vóór het voorstel gewonnen en haar geleid tot het verkiezen van deze ver hooging boven die van het te heffen percentage van de belasting op het inkomen of het aannemen van een cijfer- post wegens opbrengst van te verkoopen bouwterrein zooals door de verschillende minderheden werd voorgestaan. Die vau de eerste sectie wenschte de opcenten op de personeele belasting tot 50 te beperken en de vermoedelijke opbrengst van de 50 70 liever te vinden in versterking van de opbrengst der belasting op het inkomen en een cijferpost wegens verkoop van bouwterrein het eerste omdat die belasting in het vermogen een meer zuiveren maatstaf heeft dan de personeele belasting, en het andere, omdat verwacht mag worden dat in 1898 althans een bescheiden bedrag wegens dien verkoop zal worden ontvangen. Tegen een en ander werd aangevoerd datwaar het hebben van inkomsten uit vermogen reeds met eene ruime percentage wordt getroffen van de wijze van be steding van die inkomsten toch ook een niet onbeteekende grondslag van bijdrage tot het huishouden van de ge meente behoort te worden gemaakteensdeelsomdat wegens het menschelijk-onvolkomene van iedere heffing de verwisseling hier en daar van den grondslag groote onregelmatigheden kan voorkomen, en ten anderen, omdat het gebruik van, dus het belang bij wat de gemeente ten dienste van allen onderhoudtmet de leefwijze minstens evenzeer als met het hebben van inkomsten samenhangt en voorts, dat de ervaring van het loopende jaar aller minst recht geeft, opbrengst van verkoop van bouwterrein te verwachten. Het nu voor memorie vermelden van zulk een post werd geacht een aanwinst in zuiverheid te zijn voor deze begrooting, in vergelijking met die over 1897. De minderheid in de tweede sectie bleek van oordeel, dat de heffing van meer dan 50 opcenten niet noodig zou zijnomdat tegen die meerdere opbrengst het uit trekken van den post wegens verkoop van bouwterrein tot een cijfer van f 15000.voldoende zou kunnen op wegen waartegen geen ander bezwaar zou bestaan dan dat over 1897 ter zake van dien verkoop zeer weinig was ontvangen juist echter deze omstandigheid, gevoegd bij de verdere voltooing in 1897 van de omgevingde beplantingrioleeringbestrating enz.zou grond geven aan de verwachting, dat de bouwlust, die zich op andere plaatsen in de gemeente doet kennen in het komende jaar ook de gemeentelijke terreinen aan het Kanaal tot zich zal trekken en voqr de ontmoediging van burge meester en wethoudersdie bij het indienen van de begrooting voor 1897 uitgingen van het denkbeelddat jaarlijks gedurende 50 jaar ten minste f 20000.als opbrengst van dezen post moest worden geraamd, zou geen voldoende reden bestaan. Bovendien werd de heffing boven 50 opcenten door die minderheid bestreden door er op te wijzen dat dit meerdere zou komen ten laste juist van hen, die in de belasting op het inkomen ook reeds in ruime mate bijdragen. Dat oordeel van de minderheid vond tegenspraak van de zijde van die leden, die meenden, dat de min gunstige uitkomst van 1897 behoort te weerhouden, om voor 1898 op een provenu wegens verkoop van bouwterrein te rekenen, te meer om do afwachtende houding, welke men ten aanzien van die gelegenheid tot bouwen schijnt aan te nemen tegenover de gemeentediemet het oog op de belangrijke kosten, die zij heeft moeten maken en nog besteden zal, de voorwaarden van uitgifte voorshands niet zal kunnen wijzigen. Met het oog op die uitkomst van 1897 zou zoo meende men door een cijferpost bovendien een bezwaar bij Gedeputeerde Staten tegen goedkeuring van de begrooting worden uitgelokt. En dat tegen een en ander niet kan opwegen het hebben bestaan bij burgemeester en wethouders en het ondersteunen door den raad van een voornemen, om jaarlijks een vaste som wegens opbrengst van bouwterrein op de begrooting te brengen zou door de ondervonden teleurstelling voldoende worden uitgemaakt. In de derde sectie wenschte de minderheid, de heffing van opcenten tot 50 te beperken en voorts f 13000 als provenu van verkoop van bouwterrein uit te trekken, of door verhooging van de percentage van heffing de op brengst van de inkomsten-belasting met dat bedrag te vermeerderen, terwijl voor het vervolg werd aanbevolen, het heffen van recht voor het gebruik van gemeentelijke privaat-tonnen in overweging te nemen maar geen dei- opgenoemde middelen kon instemming verwerven bij de meerderheiddie zich voor het voorstel van burgemeester en wethouders verklaarde. Rapporteurs scharen zich eenstemmig èn op de gron den door burgemeester en wethouders in hun voorstel èn door de meerderheid in de sectiën aangevoerdaan de zijde van deze: waar de cijfers der ontwerp-begrooting ten aanzien van vaste inkomsten en van de uitgaven voor het meerendeel geen verandering in het voordeel toelatenwaar geen batig slot van vorigen dienst daarin kan worden opgenomenterwijl voor onvoorziene uit gaven een zeer matig bedrag kan worden geraamd en op een eventueel overschot van den dienst van 1897 niet mag worden gerekend, daar is tegen de begrooting ook van de veranderlijke inkomsten geen gegrond be zwaar in te brengen. Alleen deze keus kan worden ge steld of de nog noodige middelen zullen worden gevon den door hoogere heffing van de belasting naar het

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1897 | | pagina 94