Bijlage tot hel verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1897. inkomen of door vermeerdering van de opcenten op de personeele belastingdan of men de begrooting sluitend zal willen maken door middel van een cijferpost voor opbrengst van te verkoopen bouwterreinen. De laatstvermelde weg is bij het vaststellen van de begrooting voor 1897 ingeslagen, maar het ongunstig resultaat van deze verwachting is zóó afdoende, dat inder daad eene herhaling van dat middel volstrekt moet worden ontraden al is dan ook in 189(3 daarbij het voornemen uitgedrukt, van voortaan jaarlijks een dergelijken post op de begrooting te brengen na de ondervinding van 1897 moet dit plan ter zijde worden gesteld totdat het wellicht later, op grond van verkregen uitkomsten, weder ter hand kan worden genomen. En de keus tusschen verhooging van percentage van de inkomstenbelasting en aanneming van het voorstel van burgemeester en wethouders tot heffing van opcenten op de hoofdsom der personeele belasting is hun niet moeilijk op de gronden in de lc en 2e afdeelingen en in het voorstel door burgemeester en wethouders daarvoor aangevoerd, vereenigen zij zich met het laatste en bevelen de aanneming van het voorstel aan. Algemcene beschouwingen omtrent de begrooting zijn er overigens in de sectiën niet gehouden. De behandeling van de onderdeden lokte de volgende besprekingen uit UITGAVEN. Hoofdstuk Iafd. 1 arlt. 1 en 3 (volgnos. 68 en 70). Jaarwedden van den burgemeester en den secretaris. Met een beroep op de uitkeering van 600 volgens de wet van 24 Mei 1897, Staatsblad no. 156, van het rijk te ontvangen en onder volgno. 40 in deze begrooting opgenomen, werd in de eerste en tweede sectie de vraag gedaan, of die uitkeering, voorgeschreven met het oog op de werkzaamhedenwelke door de gemeentebesturen ten dienste van het rijk worden verricht, niet tot verhooging van deze jaarwedden zou moeten worden bestemd en verwondering er over uitgesproken dat burgemeester en wethouders met geen enkel woord het waarom-niet bij de toelichting hebben vermeld Daarop werd geantwoord, dat, naar de bedoeling van genoemde wet, die uitkeering alleen da&r tot verhooging van de jaarwedden van burge meester en secretaris zouden moeten worden aangewend, waar ze onvoldoende zijn en overigens der gemeenten ten goede komen in de kosten, hetzij in personeel, hetzij uit anderen hoofde ten dienste van het rijk aangewend. In middels werd tevens te kennen gegeven, dat Gedeputeerde Statendoor wie de bedoelde jaarwedden worden vastge steld of bepaald eene algemeene regeling van dit punt voor de provincie schijnen ter hand te zullen nemen. Deze verwachting is sedert vervuld geworden bij circulaire van Gedeputeerde Staten, die in 's raads vergadering van 26 October j.l. is ingekomen en met een daaraan ontleend voorstel van burgemeester en wethouders aangebracht. Op de begrooting voor 1898 het wordt in die cir culaire gezegd kan deze voorgenomen regeling voor alsnog geen invloed hebben. Rapporteurs bepalen zich derhalve tot vermelding van het bovenstaande. Hoofdstuk IIafd. 3 art. 2 (uolgno. 83). In de 2e sectie werd de opmerking gemaaktdat het hierbij vermeld verven van lokalen bij de politie in ge bruik ad f 80 onder het voorafgaand art. (volgno 82) behoort. Rapporteurs stellen die verplaatsing voor. Hoofdstuk IIIafd. 1 art. 2 volgno 106). In de 3e sectie werd de wenschelijkheid uitgesproken van den aanleg van een trottoir aan den Noordersingel van de Singelstraat tot voorbij het Diaconessenhuis, voorts gewezen op den in het algemeen zeer onvoldoenden staat van de bestratingen in de gemeente en in overweging gegeven, den directeur der gemeentewerken te doen weten, dat verbetering daarvan op ruime schaal zeer wensche- lijk is. Met het oog op den aanbouw van woonhuizen aan den Noordersingel komt ook aan rapporteurs de aanleg van het in de 3e sectie verlangde trottoir wenschelijk voor. Den in diezelfde sectie aanbevolen wenk tot verbetering van de bestratingen zouden zijwegens de hieraan ver bonden kosten niet willen ondersteunen. Maar, zij hot ook zonder een zoo forschen greep als in die sectie werd bedoeld, schijnt eene voortdurende doel matige zorg voor de bestratingen allo aanbeveling te verdienen. En met eenigen nadruk wijzen rapporteurs op de wen schelijkheid daarbij van overlegwaardoor kan worden voorkomen wat b.v. voor een paar jaar in de Nieuwe Oosterstraat over de geheelo lengte plaats vond n.l. dat eene pas nieuw aangelegde keibestrating moest worden opgebroken voor den aanleg van een rioolmet het ge volg, dat het voor die bestrating besteede loon als weg geworpen wasde goede bevloering vernield werd en voor eene zeer slechte plaats heeft gemaakt. Rapporteurs bevelen de vermelde opmerkingen aan de aandacht van burgemeester en wethouders aan. Hoofdstuk IIIafd. 1 art 3 volgno107). In do 2e sectie werd de vraag gedaan, of dit artikel niet zou kunnen worden verminderd met f 660, daarin begrepen als geraamde kosten van herstelling aan de Verwersbrug, nu immers deze zal worden opgeruimd. Rapporteurs zijn van oordeel datwaar de over te nemen rijksbrug nevens de gasfabriek over 1898 wel onderhoud zal vorderendeze post onverminderd moet blijven. Door den heer burgemeester is in handen van rappor teurs gesteld een bericht van den Directeur der gemeente werken van 13 October 1897, volgens hetwelk in 1898 boven de ontwerp-begrooting f 500 noodig zal zijn voor het reinigen van slooten. Rapporteurs achten zich niet in staatomtrent dit puntdat rechtstreeks het toezicht op het beheer en onderhoud van plaatselijke werken en eigendommen raakt, van advies te dienen en nemen de vrijheid, burgemeester en wethouders uit te noodigen, dit bij hun antwoord op dit verslag te doen. Hoofdstuk 111afd. 2, art. 4 (oolgno. 108.) In de le en de 2e sectie werd de aandacht gevestigd op de sterfte onder de boomen aan de Sophialaan, welko weg, behoorlijk beplant, een sierlijke avenue zou kunnen zijn, maar, wegens de verregaande ongezondheid van den bodemniet duurzaam van opgaand gewas schijnt te kunnen worden voorzien. Met het oog op verschillende omstandigheden, niet het minst op het aan de fabriek geconstateerd gasverlies, over 1896 niet minder dan 14.29 van de geheele productie, werd de oorzaak voornamelijk aan ondergrondsche ont snapping aldaar van die pest voor boomen en gewassen toegeschreven en met nadruk op grondig onderzoek aangedrongen. In de 2e sectie werd nog de aandacht er op gevestigd, dat aan den opzichter der beplantingen werkzaamheden plegen te worden opgedragen alstoezicht op het onder houd van landerijen en slooten, op het uitvoeren van slatting van slooten en het opruimen van de uitgeworpen speciedie alle buiten zijn bij instructie vastgestelden werkkring liggen en hem dus van de vervulling hiervan afhouden. Daarbij werd gewezen op de uitbreiding, welke voortdurend aan de gemeentelijke plantsoenen en hier mede aan de bij zijne instructie omschreven werkzaam heden van den opzichter worden gegeven en de vraag gesteld, of het niet beter zou zijn, dien beambte bij het werk te laten, waarvoor hij verantwoordelijk is, liever dan hem, ten koste van voldoende waarneming hiervan met anderen arbeid te belasten. Bij het beantwoorden van deze vraag in toestemmenden zin werd in het bijzonder gewezen op het voorschrift van art. 11 der instructie van dien opzichter (Gemeenteblad no. 14 van 1888), ten doel hebbende, al zijn tijd en krachten voor den dienst der plantsoenen in beslag te nemen en de opmerking Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1897. 3 gemaakt, dat de beteekenis van dat verbod moet verminde ren wanneer langs anderen weg aan de bedoeling daar van wordt te kort gedaan. Rapporteurs brengen de voormelde opmerkingen omtrent dit artikel onder do aandacht van burgemeester en wet houders. Hoofdstuk IIIafd. 1 art. 7 (volgno. 111). Volgens eene opmerking in de lc sectio gemaakt, zou het inrichten en onderhouden van ijsbanen in deze ge meente veel te wenschen overlaten, doordien met het in orde brengen te laat wordt begonnen, tot schade van het verkeer met de buitengemeenten, waar men in den regel eerder gereed ishet zou ernstig overweging verdienen niet alleen eerder te beginnen, terwijl, indien dan het ijs de vereischte dikte niet mocht bezitten, de banen tijdelijk zouden kunnen worden gesloten, maar ook het aanleggen en onderhouden te doen uitvoeren door vaste ploegen onder toezicht van vertrouwbare opzichters. In aansluiting aan het als antwoord in die sectie ge daan beroep op de verantwoordelijkheid aan het geven van toestemming tot het maken van banen verbonden wijzen rapporteurs op het groot verschilin dit opzicht tusschen deze en de buitengemeenten, waar het ijs eerder sterk is en op wijde banen op verre na niet zoo veel rijders en vrachten bijeenkomen als in deze gemeente veelal het geval is. Intusschen wordt de gemaakte opmerking aan de aan dacht van burgemeester en wethouders aanbevolen. Hoofdstuk IIIafd. 2, art. 10 (volgno. 114). In de le sectie werd gewezen op het hier voor het eerst voorkomen van de belooning van een werkman belast met het smeren van de bruggenen gevraagd waarom dit nu en eerst nu noodzakelijk is. In antwoord hierop werd te kennen gegeven dat de ondervinding het wenschelijke van die zorg aan een des kundige op te dragen, heeft doen inzien, en dat een aan don dienst der reiniging verbonden smid tegen de uit getrokken vergoeding daarmede is belast. Rapporteurs, ingelicht, dat het loon van dien smid bij den dienst der reiniging met f 2 per week is verminderd en dat hem behalve het smeren ook kleine reparation zijn opgedragen, zijn van oordeel, dat met deze verklaringen genoegen kan worden genomen. Hoofdstuk IIIafd. 2, art. 22 (oolgno. 115). In de 3e sectie werd de wensch uitgesproken naar meer eenvormigheid in do straatverlichtingzoowel wat licht als wat lantaarns betreftmen zou vermeerdering van gloeilicht en het aanbrengen van gelijke lantaarns willen bevorderd zien. Rapporteurs, het verlangen naar uitbreiding van gloei licht steunende, maar de uniformiteit van lantaarns wegens de kosten niet in bescherming nemend, brengen den uit gesproken wensch aan burgemeester en wethouders over. Hoofdstuk IIIafd. 7, art. 3 (oolgno. 142). In alle sectiën werd aanmerking gemaakt op de hier nieuw geraamde uitgaaf van f 3000 voor hot schoon houden enz. van de veemarktplaatsmaar ook het ant woord vernomen dat dit werk door den dienst der ge meente-reiniging geschiedt en het uitgetrokken bedrag dan ook onder de inkomsten van dien dienst (volgno. 42) wordt teruggevonden en dat ordeshalve het beheer van de veemarkt met die kosten behoort te worden belast. Rapporteurs zijn van oordeel, dat deze verklaring vol doende is. Hoofdstuk 2 7, art. 1 (volgno. 147). In de le en de 2e sectie werd de opmerking vernomen, dat bij gelegenheid van oen in de maand Juli j.l. voor gevallen brand, de in de nabijheid aanwezige brandladders, bij gebreke van gelegenheid ze te ontsluiten, niet konden worden gebruikt, en de wenschelijkheid uitgesproken van depót van de sleutels in de nabijheid. Daar eene algemeen toegepaste voorziening hieromtrent ook hun wenschelijk voorkomtnoodigen rapporteurs burgemeester en wethouders uithiertoe maatregelen te nemen en den raad hiervan mededeeling te doen. In do 3e sectio werd naar aanleiding van een voor gevallen brand op Schenkenschans onder Deinum, de wen schelijkheid betoogd van het sluiten van overeenkomsten met aangelegen gemeenten tot het onderling verleenen van hulp bij brand. Rapporteurs brengen in herinnering dat bij verordening dezerzijds van 9 Januari 1873 (Gemeenteblad no. 4) zulk eene overeenkomst met de gemeente Leeuwarderadeel is aangegaan. Of het ook met de gemeenten Menaldumadeel en Tiot- jerkstradeel is beproefd, is hun thans niet bekend, zoodat ze de vrijheid nemen burgemeester en wethouders tot inlichting hieromtrent uit te noodigen. Hoofdstuk 7, art. 4 (volgno. 152). Bij dezen post werd in de Ie sectie de wenschelijkheid uitgesproken van verzekering van de gebouwen der ge meente bij de onderlinge Maatschappij van verzekering tegen brandschade voor Leeuwarden, die, wegens geringe administratiekosten goedkoopdoor herverzekering de meest bereikbare soliditeit bezit. Terwijl door den voorzitter van die afdeeling reeds werd medegedeeld, dat burgemeester en wethouders, de overtuiging van die wenschelijkheid deelendemeer en meer gebouwen van de gemeente bij bedoelde Maatschap pij hebben verzekerdvoegen rapporteurs hieraan nog toedat de gemeente reeds nu voor meer dan een mil- lioen gulden bij de Maatschappij is verzekerd tegen pre- miën die te zamen ruiru 2/3 van het op dezen post ge raamd bedrag beloopen. Hoofdstuk 77, afd. 3 (volgno. 164). In de eerste sectie werden klachten vernomen over de verregaande baldadigheid van de jeugd op de straat voorbeelden hiervan bijgebracht en de wensch uitgesproken, dat door de politic daartegen meer worde gewaakt. De klacht is niet nieuw en ook niet enkel op deze gemeente toepasselijkmaar de middelen tot verbetering schijnen niet binnen het bereik van het openbaar gezag te liggen. De politie, die niet steeds overal kan zijn waar straat schenders zich bewegenmag bovendien niet dadelijk straffend optreden en waar en wanneer ze niet is, wordt de schendende hand aan het goed van anderen geslagen. De waarnemer, die het waagt eene waarschuwing of be risping te uiten, wordt met de meest ongehoorde brutaliteit bejegend. De onderwijzer, zoo wordt somtijds gezegd diende door leering en toezicht in dezen invloed ten goede uit te oefenen, het onderwijs behoorde vruchtbaarder te zijn tot beschaving maar tegen de innerlijke onbe schaafdheid kan verstandelijke ontwikkeling, kunnen de onderwijzersook al ware hun getal voldoende tot het volgen van de leerlingen op de straat, niet inwerken: in het huisgezin behoorde ze te worden bestreden en zoolang deze verantwoordelijkheid niet wordt gevoeld en begrepen, moet het openbaar gezag, op rekening waarvan ook in dit opzicht te veel wordt gesteld, zich van zijne zorg geen hoog gespannen verwachting maken. In tusschen dat de politie ten allen tijde waakzaam zij en tot handhaving van de openbare orde en veiligheid van personen en goederen zooveel doe als ze vermagis een wensch, dien rapporteurs gaarne aan den heer burgemeester mededeelen. In de 3e sectie werd gewezen op het misbruik door leiders of drijvers van vee van het terrein uer huiden markt gemaakthetwelk daardoor onveilig is voor hen die deze markt bezoeken. Rapporteurs geven naar aanleiding van deze klacht aan burgemeester en wethouders in overweging, de passage van de huidenmarkt met vee op marktdagen te doen tegengaan. Hoofdstuk 7/, afd. 4) art. 6 (oolgno. 170). In de le sectie werd de opmerking vernomen, dat deze post zou moeten worden versterkt met het cijfer der be- looning, aan den gaarder op de Prins Hendriksbrug toe te kennen waartegenover in Hoofdstuk II afd. 6art. 2 der inkomsten (volgno. 9) verhooging van de opbrengst van die brug zou kunnen worden aangebracht. Rappor teurs brengen die opmerking onder de aandacht van bur gemeester en wethouders.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1897 | | pagina 95