4 Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1898. uitgetrokken bedrag mede begrepen zijn de uitgaven wegens kleine herstellingen die bij de uitvoering dezer verfwerken ongetwijfeld zullen blijken noodig te zijn. Volgno. 194. Kosten van het instandhouden van school lokalen en onderwijzerswoningen. Wij hebben ons persoonlijk overtuigd van den toestand van bedoelde schutting. Wij zijn het volstrekt niet met rapporteurs eens, dat gedeeltelijke vernieuwing niet noodig zou zijn. Bijna alle palen zijnjuist bij den grond, verrothier en daar zijn planken geheel vergaan. Nu bestaat het voornemen, de bestaande vuren palen door eikenhouten te doen vervangen en de planken die vervangen moeten wordente verwisselen tegen planken van Amerikaansch grenen hout, terwijl de nog goede verder voor de schutting benuttigd zullen worden. Op die wijze bekomt men een schutting, die vele jaren mee kan en meer bestand is tegen de vernielzucht der jeugd. Dat isnaar onze raeeningvoor de gemeente het voordeeligst, en daarom handhaven wij de voor de schutting uitgetrokken som van 240. Volgno. 229. Pensioenen. Zooals in het verslag is opgemerkt, moet deze post met f 374 worden verhoogd. INKOMSTEN. Volgno. 9. Opbrengst van bruggelden. Nu door den raad nog zoo kort geleden herhaaldelijk is besloten, geen nachttarief in te voeren, bestaat er ook naar onze meening in 't geheel geen aanleiding om reeds nu in overweging te nemen, daarop terug te komen. Volgno. 14. Opbrengst van de vischmarkt. Nadat de intrekking der verordening omtrent de visch- marktgelden de koninklijke goedkeuring heeft verworven, kan dit artikel uit de begrooting worden genomen. In verband daarmede, dienen dan de volgende artikelen van hoofdstuk II, afdeeiing IV, onderscheidenlijk genommerd te worden artt. 7 8 9 en 10. Volgno. 25. Huur van huizen. Reeds meermalen is de vraag gedaan of de gemeente zich niet van eenige huizen zou kunnen ontdoen. Nog weinige jaren geleden is aan den raad een volledige staat overgelegd van bedoelde eigendommen mei aanwijzing van den toestand waarin zij verkeerden en opgave van redenenwaarom behoud dier panden meer of minder wen schel ijk werd geacht. Die staat is destijds voor kennisgeving aangenomen en heeft althans geen enkel raadslid aanleiding gegeven tot voorstellen tot verkoop van eenig pand. Wij zullen in het volgend jaar dien staat, voor zooveel noodig nader aangevuld opnieuw overleggen. Volgno. 26. Pacht van terreinen voor het plaatsen van carroussels enz. Wij weten geen middel om uit de bedoelde verpachting meer inkomsten voor de gemeente te verkrijgen. Meermalen zijn opmerkingen gemaakt over het groot aantal disschen van allerlei aard bij de ingangen der stad en ook omtrent het groot aantal hondekarren op verschil lende plaatsen in de gemeente. Wij achten het moeilijk, daarin verandering te brengen, omdat door die kleine koopmanschap nog menig arme, naar het schijnt, den kost verdient. Verbood men het plaatsen van disschen dan zou dit het venten van die kleine koopwaren in de hand werkenen men zou dus weinig verder komen. Het getal hondekarren staat in verband met het be trekken van allerlei winkelwaren uit de gemeente. Be perkende bepalingen te dezen aanzien zouden dus allicht tot financieel nadeel van vele ingezetenen kunnen strekken. Volgno. 27. Pacht van den Prinsentuin. De geuite klacht over het overschrijden van het tarief voor ververschingen zal worden onderzocht. Volgno. 34. Opbrengst van grondpachten, eeuwige renten en erfpachtrechten. Zooals is opgemerkt kan deze post met f 148.16 worden verhoogd. Volgno. 41. Opbrengst van de exploitatie der gasfa briek. Den leden, die van meening zijn, dat de geraamde op brengt met „enkele duizende guldens" zou kunnen worden verhoogd, deelen wij mede, dat de opbrengst der gasfa briek was van 1 Januari 1897 tot 1 October d.a.v. 77,155.75 en in 1898 over dat tijdvak 78,495.63, gevende een verschil van f 1,359.88. Welk verschil de drie laatste maanden van 1898 zullen geven moet nog worden afgewacht. De geheele opbrengst over 1897 is geweest f 167,168.95, terwijl over 1899 is gerekend op eene opbrengst van 168.000. Het zal dus wel duidelijk zijndat er geen enkele reden bestaat om aan te nemen, dat de geraamde opbrengst „met enkele duizende guldens" zal worden overtroffen. Volgno. 42. Opbrengst der exploitatie van de gemeente reiniging. Voorshands lacht ook ons niet toe eene retributie to heffen voor het gebruik van wisseltonnen. Wij merken intusschen bij deze gelegenheid op, dat er in den laatsten tijd verschijnselen zijn, die wijzen op een nog verminderde opbrengst van ier en compost zoodat het volstrekt niet onwaarschijnlijk mag worden geacht, dat de gemeentereiniging in vervolg van tijd nog meer de gemeentefinanciën zal drukken dan thans reeds het ge val is. Daar geen enkel motief wordt aangevoerd voor de raeeningdat de opbrengst van diverse vuilnis te laag geraamd zou zijn, gaan we die opmerking verder voorbij. Het aantal werkelijk gemaakte lasten compost is sedert 1883 met nagenoeg 300 last verminderd. Dit moet hieraan worden toegeschreven dat in de laatste jaren het stoken met turf zeer is afgenomen. Turfasch wordt er dus al zeer weinig meer ingezamelden dit was juist vroeger een groote factor voor de compost. Het verbod van uit - loozing der faecaliën in de openbare wateren heeft niet tegen het verlies van de turfasch kunnen opwegen. Wel heeft dat verbod, in verband met de toenemende bevolkingzijn invloed doen gelden op de verzameling van ier, daar deze in 1893 bedroeg 2367 last en in 1897 3138 last. Het ware misschien beterdat die iervermeerdering maar niet plaats had. Dit geeft juist aanleiding tot het geuit vermoedendat de directeur der stadsreiniging opzettelijk ier zou laten wegvloeienvan welke beschuldiging de juistheid ons niet is gebleken. Leeuwarden den 2 November 1898. Burgemeester en Wethouders A. RÖELL, Burgemeester. P. A. BEROSMA Secretaris. Stoom Hoek- cn Steendrukkerij van N. Miedema Co.Lecnwardcn. Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1898. T Bijlaf/e No. '29. VOORSTEL van burgemeester en wethouders tot vaststelling van eene verordening tot het heffen van bruggelden voor het draaien of ophalen van de Vlietsterbrug, de Boombrug. de IJzeren ophaalbrug, de Blauwebrug en de Poppebrugen van eene verordening op de invordering van die bruggelden. Aan den raad der gemeente Leeuwarden. Mijne ffeeren In onze missive van den llden Januari j.l., waarbij wij 11 ter vaststelling aanboden een ontwerp-besluit tot het heffen van bruggelden voor het afdraaien van de Wirdumer- poorts-, Vrouwenpoorts-, Noorder- en Verwersbruggen (zie bijlage no. 3 tot het verslag van 's raads handelingen) gaven wij o. a. te kennen dat u later een voorstel zou bereiken tot het opnieuw vaststellen der hefüngsbesluiten voor de Vlietsterbrug en de bruggen over het vaarwater het Vliet. Ingevolge art. 14, 3e alinea, der wet van 24 Mei 1897 (Staatsblad no. 156) zal dit in elk geval zoo tijdig moeten geschieden, dat het nieuwe heffingsbesluit met 1 Januari 1900 in werking kan worden gesteld. Daar echter de invordering der bruggelden voor be doelde bruggen is verpacht tot 12 Mei 1899 is het wenschelijk, dat reeds nu tot de herziening der betrekkelijke verordeningen worde overgegaan. De heffing geschiedt thans voor de Vlietsterbrugkrachtens raadsbesluit van 21 Februari 1856 voor de Hoornbrugkrachtens raadsbesluit van dezelfde dagteekening voor de IJzeren ophaalbrugkrachtens raadsbesluit van den 31 October 1861 voor de Blauwebrugkrachtens raadsbesluit van den 15 April 1858en voor de Poppebrugkrachtens raadsbesluit van den 24 Juli 1856. Wij achten het doelmatigdat ook voor deze bruggen één heffingsbesluit met eene daarbij behoorende verordening op de invordering der bruggelden door u worde vastgesteld. De door ons ontworpen verordeningen komen, behoudens de noodige afwijkingen, overeen met de laatstelijk door u goedgekeurde, zoodat wij het onnoodig achten opnieuw te motiveerenwaarom zij op sommige punten zooals o. a. door het niet opnemen van een nachttarief van de bestaande verordeningen afwijken. Voor zooveel noodig verwijzen wij te dien aanzien naar bijlage no 5 van 's raads handelingen van 1895 en bijlage no. 3 van 's raads handelingen van dit jaar. Naar aanleiding van het vorenstaande, stellen wij u voor, vast te stellen de hierbij gevoegde ontwerp-verordening tot het heffen van bruggelden voor het afdraaien of ophalen van de Vlietsterbrugde Boombrugde IJzeren ophaalbrug de Blauwebrug en de Poppebrug en de daarbij behoorende ontwerp-verordening tot invordering dier gelden, alsmede om goed te keuren de memorie van toelichting op deze voorstellendie u mede hierbij wordt aangeboden. Leeuwarden den 12 October 1898. Burgemeester en Wethouders A. RÖELL, Burgemeester. P. A. BERGSMASecretaris. ONTWERP-VERORDENING. De raad der gemeente Leeuwarden, Gezien art. 14, 3e alinea, der wet van 24 Mei 1897 (Staatsblad no. 156) Gelet op de artt. 238 240 en 254 der gemeentewet Besluit vast te stellen de volgende VERORDENING tot het heffen van bruggeld voor het afdraaien of ophalen van de Vlietsterbrug, de Boombrug, de IJzeren ophaalbrugde Blauwebrug en de Poppebrug. Art. 1. Ten behoeve der gemeente Leeuwarden wordt een bruggeld geheven voor het afdraaien der Vlietsterbrug ophalen Boombrug IJzeren ophaalbrug afdraaien Blauwebrugen Poppebrug zijnde de eerstgenoemde brug gelegen over de gracht, tusschen de Tuinen en het Zuid vliet en de overige bruggen over het vaarwater het Vliet. Art. 2. Het bruggeld bedraagt, telkens wanneer een der in het vorig artikel genoemde bruggen moet worden afgedraaid of opgehaald voor ieder vaartuig voor de Vlietster- en de Boombrug 5 cent. overige bruggen2'/j Art. 3. Het recht is verschuldigd door de gezagvoerders schippers of eigenaars der vaartuigen, en bij afwezigheid van een dezer, door hen die in hunne plaats optreden. Art. 4. Vrijstelling van bruggeld wordt verleend voor vaar tuigen rechtstreeks in gebruik voor den gemeentedienst. Art. 5. Deze verordening treedt in werking op den 12 Mei 1899. Met dit tijdstip vervallen alle bestaande verordeningen omtrent het heffen en invorderen van bruggeld voor het afdraaien of ophalen der in art. 1 vermelde bruggen. ONTWERP-VERORDENING voor het invorderen van het bruggeld voor het afdraaien of ophalen van de Vlietsterbrugde Boombrug de IJzeren ophaalbrug de Blauwebrug en de Poppebrug. Art. 1. De invordering van het bij heffingsbesluit van heden vastgestelde bruggeld geschiedt door middel van openbare verpachting, volgens voorwaarden door den raad vastgesteld. De namen der pachters worden door burgemeester en wethouders door openbare afkondiging en mededeeling in een of meer in de gemeente uitkomende nieuwsbladen bekend gemaakt.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1898 | | pagina 103