Bijlage No. 31.
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1898.
In de considerans is niet aangehaald art. 254 dei-
gemeentewet. Na de nieuwe redactie van dit artikel
achten wij het niet meer op het heffen van veergeld
binnen de gemeente van toepassing.
Het bestaande recht van cent voor elke overvaart
met het recht van een wekelijksch abonnement van 5 cent
kan naar onze meening gehandhaafd worden.
Een lager recht kan niet gevorderd worden en voor het
heffen van een hooger recht bestaat geen aanleiding.
Het pontveer tegenover de Schoolstraat en het Wagen
plein is thans verpacht voor 23.— per jaar; dat,
tegenover den Nieuweweg en den Grachtswal voor ƒ650.
en dat, tegenover de Oosterstraat en den Grachtswal voor
ƒ131. te zamen uitmakende een bedrag van ƒ804.
eene som, die ruimschoots voldoende is voor het gewoon
en buitengewoon onderhoud der ponten.
Eerstgemeld pontveer is verpacht tot 1 Mei 1900 en
en de beide andere tot 12 Mei 1901. De nieuwe ver
ordening kan dus in werking treden met 1 Januari 1900.
Dit wordt voorgestelden daarom is in art. 3 ook geen
melding gemaakt van intrekking der bestaande verorde
ningenaangezien deze, zooals reeds is opgemerkt, met
dat tijdstip van rechtswege vervallen.
Stoom Boek- en Steendrukkerij van N. Miedema Co., Leeuwarden.
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden 1898.
1
VERSLAG van de rapporteurs uit de sectiën
van den raad omtrent het onderzoek van
het voorstel van burgemeester en wet
houders tot het leggen van een dam
in de Potmarge.
In de vergadering van den raad der gemeente Leeu
warden van Zaterdag 9 Juli 1898, werd bij de behandeling
van het voorstel van burgemeester en wethouders naar
aanleiding van een verzoek van Mr. T. van llettinga
Tromp e. a. tot het leggen van een dam in de Potmarge
(punt 14 van de agenda) door de heeren Vlaskamp,
Beekhuis, Hijlkema en Wilhelmij eene motie ingediend,
strekkende om dat voorstel tot nader onderzoek naar de
sectiën te verzenden. Die motie werd na eenige discussie
zonder stemming aangenomen de heer Dupare verklaarde
zich daartegen. (Zie verslag der handelingen van den
gemeenteraad van Zaterdag 9 Juli 1898, blz. 70 en 81.)
Het hierboven bedoelde onderzoek heeft in de maand
October in de verschillende sectiën plaats gehad en is
door den burgemeester, de wethouders en nagenoeg alle
leden van den gemeenteraad bijgewoond.
Bij de algemeene beschouwingen bleek in de eerste
sectie een lid van oordeel te zijn dataangenomen de
bevoegdheid der gemeente tot het afdammen van de Pot
marge, in dien zin, dat daartegen geen rechtsaanspraken
van particulieren te duchten zouden zijnhet gebruik
maken van die bevoegdheid toch geen aanbeveling verdient.
Evenzeer als niet alles geoorloofd iswat niet door een
stellig verbod wordt weerhoudenvindt bovengenoemd
gebruik zijne grenzen in het belang van anderen tenzij
het eigenbelang den maatregel gebiedend vordert. En
juist dit wordt in dezen door hem ontkend. Waar het
onaangenamehet lastige van kwalijkriekende grachten
moet worden toegestemd, daar is het voor de volksgezond
heid gevaarlijke daarvan niet aannemelijk gemaaktveel
min bewezen. En enkel in het belang der openbare
gezondheid zou de maatregel verdedigbaar moeten wezen
om aannemelijk te zijn.
Voorts is niet bewezen, dat de gemelde overlast enkel,
of ook maar grootendeels aan de papierfabriek moet worden
geweten, en evenmin aannemelijk gemaakt, dat bij afdam
ming van de Potmarge het waterbederf niet langs anderen
weg onze grachten zou bereiken. En nu staan tegen
over den twijfel, of de maatregel voor deze gemeente wel
noodzakelijk is en doeltreffend zal zijnde zekerheid van
overlast van de bewoners der Schrans onder Huizura, en
het ongerief, het nadeel van allen, voor wie de Potmarge
nog de communicatie te water met de stad is. Op al deze
gronden zou dat lid zich met het voorstel niet kunnen
vereenigen.
In de tweede sectic wordt door een lid vooral de twijfel
uitgesproken, hierboven vermeld. Ook hij is niet overtuigd,
dat do stroocartonfabriek de eenige en voorname oorzaak
van de verontreiniging onzer grachten is. Hij noemt de
aardappelmeelfabriek te Huizum, die daaraan ook schuld
kan hebben, en wijst op soortgelijke toestanden in andere
plaatsen van ons land, zooals den Haag en de Groningsche
veenkoloniën. Bovendien is ook voor hem het nadeel voor
de gezondheid niet bewezen. Een ander lid wijst nog
op de andere oorzaken van waterbederf in de binnenstad,
zooals het menagewaterdat in de riolen en grachten
vloeit. Bovendien ziet hij in de verkleining van den water
boezem der binnenstad door het dempen van sommige
grachten eene aanleiding tot meerdere verontreiniging van
de nog bestaande wateren.
Ook in de derde sectie wordt door enkele leden gewezen
op deze en andere oorzaken van waterbederf, zooals het
stoombootverkeerwaardoor de bezonken stoffen worden
losgewoeld. Maar bovendien wordt ook hier twijfel uitge
sproken tegen de doelmatigheid van de afdamming der
Potmarge, wegens de groote verspreiding van het kwaad,
en het langdurig zwevende blijven der rottende stoffen,
die langs een omwegdoor het Tijnjekanaal toch weer
de stad zullen bereiken.
Bovengenoemde beschouwingentwijfel en bezwaren
door enkele leden zoo sterk geürgeerd dat ze voor hen
inderdaad principieel zijn, worden door alle andere leden
in meerdere of mindere mate toegestemd en gedeeld
evenwel zoodat ze niet overwegend geacht worden en
althans geen pogingen tot verbetering in den weg staan.
De stank der grachten is een ramp voor de stad onzer
inwoning; ze komt daardoor als woonplaats in slechten
naam. Men heeft alle oorzaken, die daarop van invloed
kunnen zijn nagegaan en allerlei maatregelen om daar
aan te gemoet te komenoverwogen. Men heeft gezien
en door cijfers aangetoond, welk een overwegenden invloed
de stoomcartonfabriek door haar afvalwater op de veront
reiniging onzer openbare wateren uitoefent. Men heeft
overwogen of mendoor nieuwe voorwaarden aan de
fabriek op te leggen, daaraan zou kunnen tegemoet komen.
Maar het tegenwoordig dagelijksch bestuur der gemeente
is evenals dat van 1896 overtuigd, dat voorwaarden, die
werkelijk doel zouden treffenhet bestaan der fabriek
onmogelijk zouden maken. Zoo is men gekomen tot het
denkbeeld om het kwaad dat onze stad van de fabriek
ondervindt te verminderen door afdamming van de Pot
marge. En hiermede wenscht men de billijkheid te betrachten,
waarbij zoo velen mogelijk gebaat, en zoo tveinirjen moge
lijk geschaad worden.
Het voorstel van burgemeester en wethoudersdaartoe
strekkende, wordt nu in de verschillende sectiën aan de
orde gesteld. De drie ontwerpen van den directeur der
gemeentewerken van een dam, beginnende aan het ooste
lijk landhoofd der spoorbrug, in schuinsche richting in
het zuidelijk deel der Potmarge gelegden eindigende
aan de overzijde, blijven buiten beschouwing. Daarentegen
wordt de dam op 170 meter afstand van de spoorbrug
en 70 meter voorbij de bocht in de Potmargetusschen
het terrein der fabriek en het tegenover liggende perceel
weilandin het voorstel van burgemeester en wethou
ders vermeld, waarmede natuurlijk de verlegging van de
uitmondingen van het afvalwater der fabriek naar de
oostzijde van den dam gepaard moet zijn in de sectiën
besproken.
Een enkel lid der tweede sectie vereenigt zich al aan
stonds met dit voorstel, als gegrond op 't advies van des
kundigen. In de eerste sectie wordt door een lid op 't
voordeel van dezen dam gewezen voor de bewoners van
de Schrans, omdat hunne slooten dan aansluiten aan
water, dat niet door de fabriek wordt verontreinigd ook
in de derde sectie wordt op dat voordeel van dezen dam
gewezen en betoogd dat deze dam bij de directie van
de fabriek de minste bezwaren zal ontmoeten (zie even
wel missive van de directeuren d.d. 8 Juli 1898 aange
bracht in de raadsvergadering van 9 Juli). Deze omstan
digheid zal naar men meent, van gunstigen invloed zijn
op de beslissing van Gedeputeerde Staten ten opzichte
der aanvraag tot wijziging van den staat van waterstaat-
werken.
Intusschen worden in allo sectiën door de meeste leden
bezwaren tegen dezen geprojecteerden dam geopperd.
Vooral in de tweede sectie vindt hij bij een der leden
krachtige bestrijding. Dat lid ziet groot bezwaar tegen
een dam, welke dan ook, die contact heeft met het terrein
der fabriek. Deze dam in 't bijzonder is hem een doorn
in 't oog, omdat dan verre het grootste deel van 't fabrieks
terrein ligt aan het niet atgedamde vaarwater. Ook komt
het hem voor, dat men niet voldoende is ingelicht om
trent de opinie van den directeur der gemeentewerken
over dezen dam. En zoo mogelijk nog heeft hij grooter
bezwaar tegen het sluiten van een contract met de eige
naren der fabriek. Hij wenscht, dat de gemeente volkomen