Bijlage No. 32.
V
;v"
«y
AMt jf"
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden.
MEMORIE van burgemeester en wethouders
naar aanleiding van het voorstel van
den heer W. J. OosterhofTen zes andere
raadsleden tot vaststelling van eene
nieuwe pensioenregeling voor gemeente
ambtenaren. bedienden en werklieden.
Aa n den raad der gemeente
Leeuwarden.
Mijne Heeren
Den 27 September j.l. is door den heer W. J. OosterhofT
en zes andere raadsleden het volgend voorstel aan u
ingediend
dan den raad der gemeente
Leeuwarden.
„Ondergeteekenden hebben de eer voor te stellen
burgemeester en wethouders uit te noodigen in den
„loop van dit jaar, den raad ter behandeling en vaststelling
„aan te biedeneene nieuwe verordening omtrent het
„vorleenen van pensioen aan ambtenarenbedienden en
mededeelingen en opgaven te doendie van nut kunnen
zijn bij de beoordeeling van het voorstel.
Den 24 Januari 1878 werd door burgemeester en
wethouders een tweede ontwerp-verordenmg tot regeling der
pensioenen van gemeente-ambtenaren en bedienden ingodiend.
Het begeleidend schrijven vangt aan met de volgende
mededeeling
„Den 23 November 1875 werd door burgemeester en
wethouders ter goedkeuring aan uwe vergadering aange
beden eene concept-verordeninghoudende bepalingen
aangaande het verleenen van pensioen of wachtgeld aan
gemeentelijke ambtenaren en bedienden.
„Dit voorstel, waarbij ons college van het beginsel was
uitgegaan, dat het onderwerp der pensioenen uitsluitend be
hoorde geregeld te woiden om alle ambtenaren en be
dienden voor het vervolg zooveel mogelijk naar den zelfden
maatstaf te behandelendoch geenszins om eenig recht
aan die ambtenaren tegenover de gemeente te verleenen.
het mocht, zooals bekend is, geen voldoenden bijval ver
werven, daar uw vergadering, zij het ook met eene kleine
meerderheid besloot dat niet aan te nemen en burge
meester en wethouders uitnoodigde, aan 's raads onder
zoek en goedkeuring te onderwerpen eene conceptveror-
„werklieden in dienst der gemeente of van gemeentelijke Jening waarbijonder bepaalde voorwaarden, aanspraak
„instellingen, waarin als basis worde opgenomen, dat de °P pensioen en wachtgeld aan ^gemeen te-ambten aren en
„voor deze pensioneering in de termen vallende personen bedienden zou worden verleend.
„op billijke wijze bijdragen voor het hun eventueel toe te Burgemeester en wethouders voldeden eemgszins noode
„kennen pensioen. j aan J'e opdracht.
„Ons voorstel grondt zich op navolgende motieven 1 «Nog steeds' zoo schreven zij, „blijven wij de meening
„a. dat de pensioenregeling, vastgesteld bij verordening toegedaan, dat het scheppen van nieuwe aanspraken voor
„van 27 Juni 1893, een zware, klimmende lastpost voor J° ambtenaren waardoor als het ware een vorderings
recht tegenover de gemeente wordt erkend, zonder daar
mede gepaard gaande verplichtingen hunnerzijdseen
ongemotiveerd en gevaarlijk gunstbewijs meet worden
geacht. Het tot stand brengen van een pensioenfonds
uit de bijdragen van de belanghebbendendie zoodoende
een recht op uitkeering der bijeengebrachte fondsen zouden
erlangen is, bij het beperkt getal onzer ambtenaren, eene
zaak, die ongetwijfeld schipbreuk zoude lijden, zooals ook
door uwe vergadering zelve is erkend. De eenige moge
lijke weg, die derhalve schijnt te kunnen worden ingeslagen
is dezeom bij de erkenning van het recht op pensioen,
eene geringe geldelijke bijdrage van de ambtenaren te
vorderen die, hoezeer onvoldoende om de financieele be
zwaren der verplichte pensioneering te kunnen dekken,
„de gemeente zal worden. Immers, waar op de begrooting
„van 1894 voor pensioenen, wachtgelden enz. eene som van
„ƒ4233 was uitgetrokken, daar wijst de ontwerp-begrooting
„voor 1899 reeds een bedrag aan van 7372in de
„eerste 5 jaren dus eene meerdere uitgaaf van 3139.
„Onwillekeurig dringen zich hierbij op den voorgrond
„de vragen
„1°. Waar zal dat eindigen
„2". Kan en moet de gemeente op dezen grondslag
„blijven doorgaan
„Wij zijn van oordeel, dat, vooral ook met het oog op
„de reeds zoo hooge lastenhet antwoord op de laatste
„vraag beslist ontkennend moet zijn
,,b. dat, ofschoon de gevolgen van het op 27 Juni 1893 i -
„genomen besluit nog geruimen tijd zullen nawerken toch eemgermate tegemoet komt m den last, die ten bate
„(daar het niet in onze bedoeling ligt ten opzichte der ('ter ambtenaren op de gemeentekas wordt gelegd
„reeds aangestelde ambtenaren enz. op dit besluit terug I" verband hiermede werd in art. 3 der concept-ver-
„te komen)", het met het oog op nieuwe aan te stellen ordening bepaald, dat na ontslag, recht op pensioen uit
„ambtenaren enz. beter is „ten halve gekeerd, dan geheel Je gemeentekas ontstond in de volgende gevallen,
„gedwaald" en wij het in 't belang der gemeente hoog, 1"- als J® ambtenaar den leeftijd van 65 jaar bereikt
„noodig achten, dat met het stelsel van „vrijstelling van had, na minstens 15 jaar onafgebroken in dienst der
„bijdrage" ten allerspoedigste worde gebroken; gemeente te zijn werkzaam geweest,
„e. dat wijinplaats van zelf eene nieuwe pensioen- 2 als een ambtenaar gedurende 40 jaren binnen do
„regeling te ontwerpen en aan te biedenburgemeester gemeente een of meer ambten of bedieningen had waar-
„en wethouders daartoe wenschen uit te noodigen, omdut genomen
„dezen uit den aard der zaak en met behulp der hun 3 als hij tengevolge van de uitoefening zijner functie
„ten dienste staande secretarie-beambten zich gemakkelijker wonden of gebreken had bekomen, waardoor hij voor den
„en spoediger dan wij op de hoogte kunnen stellen van gemeentedienst ongeschikt was geworden,
„hetgeen daaromtrent in andere gemeenten is verordend." 4"- als hij na tienjarigen dienst, uithoofde van zie s-
of lichaamsgebreken, niet meer in staat was zijne betrek
king waar te nemen.
De bijdrage zou zijn 1 °/0 van de bezoldiging. Het
pensioen zou bedragen yan de bezoldiging por jaar
dienst, tot een maximum van V, Jar bezoldiging (zie
i 's raads handelingen van 1878, bijlage 3).
Op dit ontwerp volgde een zeer uitvoerig verslag uit
de sectiën. Daarin werd gememoreerd, dat in den boezem
den raad vier verschillende principiëele zienswijzen
Leeuwarden, 27 September 1898.
W. J. OOSTERHOFF Jz.
R. H. DIJKSTRA.
J. F. H. BEKHUIS.
S. H. HIJLKEMA.
W. KOLFF.
W. C. G. van EIJSINGA.
A. VLASKAMP.
Door u is beslotendit voorstel in eene volgende ver
gadering te behandelen.
Wij hebben gemeend u geen ondienst te doen, met u,
alvorens dat dit punt aan de orde werd gesteld, eenige
omtrent de pensioenqusestie bestonden, en wel de volgende
1 Het verleenen van pensioen als regel is af te keuren
het vaststellen eener verordening omtrent dit onderwerp
behoort niet plaats te hebben.
Deze zienswijze werd door twee leden gedeeld.