rt Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden. -."■V X: ft' 2°. Het stellen vun regels voor het eventueel toekennen van pensioen is wenschelijltdoch het verleenen van aan spraak op pensioen is af te raden, hoofdzakelijk om de financiecle bezwaren daaraan verbonden. Dit was de zienswijze van burgemeester en wethouders, die door de meeste leden der eerste en door eenige leden der derde sectie werd gedeeld. 3°. Aanspraak op pensioen behoort te worden verleend dit is in het belang der gemeentedoch de ambtenaren brhoorrn aan eene geringe jaarlijksche bydrage te worden onderworpen om er het karakter van liefdadigheid aan te onthouden. Zes leden deelden deze zienswijze. 4-°. De ambtenaren hebben recht op pensioenhet toe te kennen is tevens in het belang der gemeentede pen sioenen moeten dus geheel komen ten laste der gemeente. Drie leden waren deze meening toegedaan. De commissie van rapporteurs stelde een nieuw ontwerp voor. waarin in art. I werd bepaald, dat pensioen verleend zou worden, wanneer de ambtenaar of bediende tengevolge van ouderdom of ziels- of lichaamsgebreken, waardoor hij voor de verdere behoorlijke waarneming zijner betrekking ongeschikt werd geoordeeld, eervol zou zijn ontslagen. De bijdrage werd in dat ontwerp bepaald op 2 van de bezoldiging. Deze voorstellen waren dus gunstiger voor de gemeen tekas, dan die van burgemeester en wethouders. Art. 1 werd in de zitting van 12 December 1878 aan genomen, doch slechts met eene meerderheid van één stem (10 tegen 9). De verdere behandeling van het ontwerp had plaats in de vergaderingen van den raad van 9 Januari en 13 Maart 1879, in welke vergaderingen zeer uitvoerige debatten plaats hadden. De uitslag was, dat bij eindstemming de ontwerp-ver- ordening werd verworpen met 10 tegen 9 stemmen. Zoo bleef de pensioenzaak opnieuw ongeregeld. Intusschen ging de raad voort met het verleenen van pensioenen en gratificatiën. Gedurende de jaren 1865 tot en met 1892 werd daarvoor uitgegeven f 100,547.70 of gemiddeld per jaar f 3.591. De toekenning van pensioen of van eene gratificatie was, vooral in vroegere jarenzeer willekeurig. Vele verzoeken werden afgewezen. Politiedienaren werden gepensioneerd met f 52 in het jaarvan het pensioneeren van werklieden was geen sprake. Men hield ze tot hun dood toe in dienst. Misschien herinneren velen zich nog een wegwerker, die men langs den weg werkzaam kon zien, ofschoon hij nauwelijks meer schuifel en hark hanteeren kon. De man is in 1894, onder de vigeerende verordening, gepensioneerd met f 108. Hij is thans 87 jaar. De ambtenarenniet het minst zijdie de hoogste bezoldigingen hadden, werden in den regel het best bedacht. Redenen genoeg voor een groot deel van den raad, om met dergelijken ongeregelden toestand geen vrede te hebben. Aanhoudend werd dan ook aangedrongen op het in liet leven roepen eenor verordening. Burgemeester en wethouders hebben lang geaarzeld, eer zij aan dien aandrang gehoor gaven. Men zie daarom trent de memorie van toelichting op de door hen in 1893 ingediende ontwerp-verordening (bijlage 2 van 's raads handelingen). Bij dit ontwerp trad men feitelijk terug op het standpunt, dat burgemeester en wethouders in 1875 hadden inge nomen, met dit onderscheid, dat het maximum-pensioen in evenredigheid lager werd gesteld naarmate de be zoldiging hooger was. Het zal den voorstellers uit de toelichtingen op de ontwerp-verordeningen van 1878 en 1893 niet onbekend zijn, dat van de aanneming van laatstgenoemd ontwerp, waarin ook de pensioneering van werklieden is opgenomen, niet onbelangrijke geldelijke offers werden tegemoet gezien, hoe zeer daarin voor de gemeentekas minder bezwarende bepalin gen voorkwamen, dan in het oorspronkelijkeontwerpvan 1878. Immers, in de toelichting op het ontwerp van 1893 wordt, op grond van in 1878 gemaakte berekeningen, de pensioenslast volgens het ontwerp van laatstbedoeld jaar geschat op 6 a 7 van de bezoldigingen. Hierbij moet niet uit het oog worden verloren, dat de berekening alleen was gemaakt over het getal ambtenaren en bediendendus met uitsluiting van de werklieden, die het grootste contingent voor pensioneering leveren. Waren die destijds in het ontwerp begrepen, dan zou men vrij zeker gekomen zijn tot een cijfer van 7 a 8 °/0. Het ontwerp van 1893 werd in do sectiën vrij gunstig beoordeeld en de meerderheid van rapporteurs adviseerde dan ook tot aanneming (zie bijlage 13 van 's raads han delingen van 1893). In de raadsvergadering van 27 Juni 1893 kwam het ontwerp in beraadslaging en werd het met enkele geringe wijzigingen aangenomen met 14 tegen 8 stemmen. Na deze mededeelingen, of, wil men, herinneringen, zullen we uitrekenen, welk bedrag jaarlijks op de begroo ting voor pensioenen zal moeten worden uitgetrokken. Daartoe laten wij in de eerste plaats volgen een staat van de personen, die thans pensioen genieten. S-E Bedrag E ÖC E 1 tü Sb t-d Aanmer NAMEN. S* o van het 2 -3 5; '5\2 o c: H pensioen. 5 ai NJ cl. JU ÖO~~ kingen. Sb 0) -ri Oj 4) "T3 H Dr. D. C. Pleijte 1878 f 1200.— 81 Is wegens J. Sartorius 1892 - 310.— 35 75 81 bijzondere omstandig heden ge J. de Graaf 1894 - 240.— 50 79 83 J. Spanhouwer 1894 - 108.— 21 83 87 pensioneerd R. Plaat 1894 - 1500.— 35 65 69 W. Aalderink 1894 - 626.- 40 55 59 Th. Munniks 1895 - 172.— 30 72 75 1.. Hoekstra 1895 - 120. 25 76 79 M. Lingré 1895 - 86.— 18 61 64 M. Kroes 1897 - 20.— 18 70 71 O. M. G. de Wijs 1897 - 400.— 16 46 47 M. de Jong 1897 - 94.— 16 73 74 A.M.v.d.Meulen 1898 - 47.— 18 72 72 B. v. Bateles 1898 - 610. 45 61 61 A. E. S. Stoett— Schaafsma. 1898 - 220 22 59 59 C. Habekottee 1898 - 374.— 31 72 72 Gasfabriek 1896 J. Meijer - 334.— 41 70 72 Gemeen te- reiniging F. Vogel 1893 - 215.- 40 85 90 E. de Rooij 1894 - 187. 40 74 78 D. Wever 1896 - 214.— 45 72 74 P. Bommerson 1897 - 137. 20 50 51 M. v. d. Berg 1898 - 174.— 27 59 59 Totaa f 7388.— 633 1429 1558 Gemiddeld - 336.- 30 68 71 Volgens de sterftetafel voor mannen, die gevoegd is bij het rapport der staatscommissie nopens het verleenen van pensioen aan weduwen en weezen van 's Rijks bur gerlijke ambtenaren, is de sterftekans in ronde cijfers van honderdste deelen, als volgt op 68 jarigen leeftijd f 0.06 op 84 jarigen leeftijd f 0.20 69 0.06 85 0.21 70 0.07 86 0.23 71 0.08 87 6 0.25 72 0.08 88 0.26 73 0.09 89 0.28 74 0.10 90 0.30 75 0.10 91 0.32 76 0.11 92 0.34 77 0.12 I> 93 0.37 Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden. 3 op 78 jarigen leeftijd f 0.13 i op 94 jarigen leeftijd 0.39 79 80 81 82 83 Daar 0.14 0.15 0.16 0.17 0.19 95 96 97 98 99 0.44 0.50 0.58 0.69 0.80 de gemiddelde leeftijd van de gepensioneerden is 71 jaar, zal, volgens bovenstaande tafel, de waarschijnlijke afsterving zijn als volgt in 1899 22 X 0.08 1.76, blijft 22 1.76 20.24 1900 20.24X0.08 1.62, 20.24 1.62 18.62 1901 18.62 X 0.09 1.68, 18.62 1.68 16.94 1902 16.94 X 0.10 1.69, 16.94 1.69 15.25 1903 15.25 X 0.10 1.53, 15.25 1.53 13.72 1904 13.72 X 0:11 1.51, 13.72 1.51 12.21 i 1905 12.21 X 0.12 1.47, 12.21 1.47 10.74 1906 10.74 X 0.13 1.40, 10.74 1.40 9.34 1907 9.34 X 0.14 1.31, 9.34 1.31 8.03 1908 8.03 X 0.15 1.20, 8.03 1.20 6.83 1909 6.83 X 0.16 1.09, 6.83 1.09 5.74 1910 5.74 X 0.17 0.98, 5.47 0.98 4.76 1911 4.76 X 0.19 0.90, 4.76 0.90 3.86 1912 3.86 X 0.20 0.77, 3.86 0.77 - 3.09 1913 3.09 X 0.21 0.65, 3.09 0.65 2.34 1914 2.34 X 0.23 0.54, 2.34 0.54 1.80 1915 1.80 X 0.25 0.45, 1.80 0.45 1.35 J> 1916 1.35 X 0.26 0.35, 1.35 0.35 1 1917 1 X 0.28 0.28, 1 0.28 0.72 1918 0.72 X 0.30 - 0.22, 0.72 0.22 0.50 1919 0.50 X 0.32 0.16, 0.50 0.16 0.34 1920 0.34 X 0.34 0.12, 0.34 0.12 0.22 1921 0.22 X 0.37 0.08, 0.22 0.08 0.14 1922 stel 0.14 0.14 nihil Aangenomen, dat ieder jaar de helft der pensioenen van de in dat jaar overledenen moet worden uitgekeerd, dan komen we tot de volgende uitgaven Middencijfer f 336. in 1899 22. 0.88 21.12 X 336 - 7096 1900 20.24 0.81 19.43 X 336 6528 1901 18.62 0.84 17.78 X 336 5974 1902 16.94 0.84 - 16.10 X 336 5409 1903 15.25 0.77 14.48 X 336 4865 1904 13.72 0.75 12.97 X 336 4358 1905 12.21 0.73 11.48 X 336 3857 1906 10.74 0.70 10.04 X 336 3373 1907 9.34 0.65 8.69 X 336 2920 1908 8.03 0.60 -■ 7.43 X 336 2496 1909 6.83 0.54 6.29 X 336 211.3 1910 5.74 0.49 5.25 X 336 1764 1911 4.76 0.45 4.31 X 336 1448 1912 3.86 0.39 3.47 X 336 1166 1913 3.09 0.32 2.77 X 336 930 1914 2.34 0.27 2.07 X 336 695 1915 1.80 0.22 1.58 X 336 531 1916 1.35 0.18 1.17 X 336 393 1917 1.— 0.14 - 0.86 X 336 289 1918 0.72 0.11 0.61 X 336 205 1919 0.50 0.08 0.42 X 336 141 1920 0.34 0.06 0.28 X 336 J> 94 1921 0.22 0.04 0.18 X 336 i= 60 1922 0.14 50 Wij zullen thans eene berekening maken van de toe komstige pensioenen. Daartoe diene in de eerste plaats de hierna afgedruk te staat getrokken uit een nominatieven staat van de amb tenaren, vallende onder de pensioenregeling van 1893, die voor de leden van den raad op de secretarie ter inzage is nedergelegd. Uit dezen staat blijkt, dat, wanneer de vacatures zijn vervuld, er zijn 307 ambtenaren, bedienden en werklieden, die vallen onder de pensioenregeling, met een grondslag van f 180,496 en dus met een gemiddelden grondslag van f 588. Verder blijkt daaruit, dat de gemiddelde leeftijd, waarop deze ambtenaren enz. in dienst zijn getreden, is 31 jaar. Volgens den hiorvoren opgenomen staat van de gepen sioneerden, is de gemiddeldo leeftijd, waarop pensioen is verloond, 68 jaar. De vraag is nu in de eerste plaats, hoeveel personen van een gemiddelden leeftijd van 31 jaar, den leeftijd van 68 jaar bereiken. De hiervoren vermelde sterftetafel geeft aan, dat van de 54,777 personen van 31 jaar op 68-jarigen leeftijd nog 23,272 in leven zijn. Naar die verhouding zullen van de 307 personen van 31 jaar 130 den ouderdom van 68 jaar bereiken. Van dit getal kan nog worden afgetrokken het getal personen, dat tusschen 31 en 68 jaar den gemeentedienst verlaat en dat we meenen op 20 te kunnen stellen. Daar nu de gemiddelde diensttijd op 37 jaar kan wor den gesteld, zullen elk jaar van de 110 personen 3 den leeftijd van 68 jaar bereiken. Volgens deze berekening zullen dus ieder jaar 3 per sonen gepensioneerd worden en dit stemt overeen met de opgedane ervaring. Volgens den hiervoren opgenomen staat van gepen sioneerden zijn op pensioen gesteld in 1892 1893 1894 1895 1896 1897 1898 Totaal 21 of gemiddeld 3. Blijkens dienzelfden staat was het gemiddeld getal dienstjaren van de gepensioneerden 30, doch volgens de zoooven gemaakte berekening moet dit gesteld worden op 68 31 37. Dit cijfer komt ongetwijfeld de werkelijk heid meer nabijomdat bij benoemingen de leeftijd zeer in aanmerking genomen wordt. Ter bepaling van hot gemiddeld toekomstig pensioen van ieder te pensioneeren persoonzou volgens de ver ordening, de berekening aldus zijn: van ƒ588 X 37, indien n.l. allen naar gelijken maatstaf werden gepensioneerd. Maar volgens art. 6 kunnen reeds ambtenaren met/1000 bezoldiging geen volle 37 dienstjaren in rekening brengen, terwijl de verhouding voor hen ongunstiger wordtnaar mate hot tractement hooger is. Zijdie eene bezoldiging genieten van 2000 en hooger, kunnen slechts hoogstens 30 dienstjaren doen gelden. Hiermede rekening houdende, meenen wij het gemiddeld getal diensljaren bij pensioneering op 34 te kunnen stellen, zoodat dan het gemiddeld pensioen zou bedragen van 588 X 34 333.20stel 334. Volgens hiervoren opgenomen sterfte-tafel zal de afsterving van 3 personen, op 68-jarigen leeftijd gepensio neerd, zijn 69 jaar 3 afst. 3 X O-O6 0.18 blijft 2.82 70 2.82 2.82 X 0.07 0.20 2.62 71 2.62 2.62 X 0.08 0.21 2.41 72 2.41 2.41 X 0.08 0.19 2.22 73 2.22 2.22 X 0.09 0.20 2.02 74 2.02 2.02 X 0.10 0.20 1.82 75 1.82 1.82 X 0.10 0.18 1.64 76 1.64 1.64 X 0.11 0.18 1.46 77 1.46 1.46 X 0.12 0.18 1.28 78 1.28 1.28 X 0.13 0.17 1.11 79 1.11 1.11 X 0.14 z= 0.13 0.98 80 0.98 0.98 X 0.15 0.15 0.83 81 0.83 0.83 X 0.16 0.13 0.70 82 0.70 0.70 X 0.17 0.12 0.58 83 0.58 0.58 X 0.19 0.11 0.47 84 0.47 0.47 X 0.20 0.09 0.38 85 0.38 0.38 X 0.21 0.08 0.30 86 0.30 0.30 X 0.23 -- 0.07 0.23 87 0.23 0.23 X 0.25 0.06 0.17

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1898 | | pagina 108