Bijlage No. 9. 2 Bijlage tot liet verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1898 de lokale gevolgen of vermoedelijke vruchten van de clandestine prostitutie moeten hier den doorslag geven. De gemeenteraad, ingevolge art. 135 der gemeentewet geroepen, niet alleen de zedelijke, maar ook de gezondheids belangen der ingezetenen te behartigen, heeft, naar onze overtuigingin de onderwerpelijke aangelegenheid het allermeest op deze laatste belangen te letten, en daarom kan hij, onzes inziens, thans niet anders, dan in 1892 en 1894 is geschiedhet verzoek afwijzen. In de adressen is o. a. een beroep gedaan op Araster damwaar, gelijk bekend is, in de maand Juli van het vorige jaar dour den gemeenteraad tot het bedoelde verbod is besloten. Reeds na korten tijd echter is gebleken dat de houders van bordeelen hun bedrijf wel zóó wisten in te richtendat het of door de politie niet werd ontdekt óf niet onder het verbod viel. De voorzitter van den Amsterdamschen gemeenteraaddie van den beginne af een krachtig tegenstander van het vorbod was geweest, verklaarde trouwens bij de behandeling van do gemeente- begrooting voor 1898, „dat nten zich voorshands van de vruchten der nieuwe verordening geen illusion moest maken, daar er metterdaad tot nu toe niet veel was ge wonnen", en later kondigde hij aan„dat hij weldra het op post zetten van politie-agenten voor de verdachte huizen zou moeten staken daar het daarvoor benoodigd groot getal manschappen niet aan den gewonen dienst kon worden onttrokken". Reeds een paar dagen daarna in November, kwam het tot dezen maatregel. Verwondering zullen de woorden van den Amster damschen burgemeester wel niet hebben kunnen wekken. Men hebbe daartoe te letten op art. 1 der wet van 31 Augustus 1853 (Staatsblad no. 83) tot verzekering dei- uitvoering van plaatselijke verordeningen Volgens dit art. toch kan de last tot binnentreden van de woningen dei- ingezetenen, huns ondanks, slechts worden verstrekt, indien het betreft de handhaving van de openbare rust o/ veilig heid o/ de bescherming van hel leven of de gezondheid van personen. Nu wordt van openbare zedelijkheid ge sproken wel in art. 135 der gemeentewet, niet echter in art. 1 der wet van 1853. Evenmin is hier sprake van de uitvoering van een bepaald voorschriftHet uitoefenen van toezicht op de clandestine huizen van ontucht zal daarom steeds aan groote bezwaren zijn onderworpen. De Amsterdamsche gemeenteraad zag dan ook liet aan laatstgenoemd wetsartikel ontleend bezwaar in. Wel werd het voorstel van de meerderheid der commissie tot het ontwerpen van strafverordeningen, om het houden van een openlijk huis van ontucht te verbieden bij meerderheid van stemmen aangenomen, doch evenzeer verworpen bet op voormeld wetsartikel gegrond voorstel. In een der adressen wordt gewezen op de verklaring van een geneeskundige, „dat het al of niet bestaan van bordeelen, uit een sanitair oogpunt, minst genomen, on verschillig is", en mede, „dat de geneeskundige zich niet op sanitaire gronden verzetten kan tegen het opheffen van bordeelen en volkomen vrij is, deze zaak alleen uit een zedelijk en maatschappelijk oogpunt te beoordeelen". Ook nog van andere zijden is te dezen aanzien een beroep gedaan op enkele geneeskundigen. Tegenover de verkla ringen van deze zeer weinige geneeskundigen staan echter die van de overgrooto meerderheid der burgerlijke en militaire geneeskundigenniet alleen in Nederlandmaar ook in het buitenland. In het bijzonder nog vestigen wij de aan dacht op het door de Maatschappij ter bevordering der geneeskunst in hare in 1889 te Haarlem gehouden ver gadering, met 77 tegen 2 stemmen, uitgebracht, in het advies van do Vereeniging ter bevordering van volks gezondheid alhier, van 22 Mei 1894, in herinnering ge bracht votum, waarbij als het onveranderd gevoelen dier Maatschappij werd uitgesproken, „dat de beteugeling der syphilis streng sanitair toezicht op de prostitutie nood zakelijk maakt". Zoo nu dit sanitair toezicht niet voldoende mocht blijken te zijn, dan zou dit een reden moeten wezen, het te verbeteren, doch aan de waarde van het preventief middel op zichzelf geenszins te kort kunnen doen, evenmin als bijv. de soms falende voorbehoedende kracht van de koepokinenting iets zou kunnen bewijzen tegen de hooge waarde van deze kunstbewerking of de minder gunstige werking van oenig ander specifiek voorbehoed- of genees middel by sommige personon van het gebruik van dit middel bij andere personen zou moeten doen afzien. Krachtig moeten wij opkomen tegen de ook nu weder gedane bewering„dat het bedrijf in het bordeel op het Schavernek wordt uitgeoefend onder sanctie en bescherming van de stedelijke overheid". In de verste verte is hier noch van het eonenóch van het andere sprake. Het betreft hier eenig en alleen het houden van politie-toezicht op de huizen van ontucht en de publieke vrouwenbe houdens de aan den burgemeester volgens de wet toe komende politie-zorg (art. 1 der verordening). Met even veel recht, liever onrecht, zou men dan kunnen zeggen, dat, vermits art. 188 der gemeentewet de politie over de openlijke huizen van ontucht aan den burgemeester op draagt, de wet deze huizon sanctioneert en beschermt. Laten wij ook wijzen op de drankwet, die het verkoopen van sterken drank in het klein aan tal van voorwaarden verbindt. Doch zelfs bij de heftigste bestrijders van het gebruik van sterken drank is het nooit opgekomente beweren, dat de wet hierdoor do horbergen en tapperijen sanctioneert en beschermt. Nog meer voorbeelden zouden er zijn aan te voeren dat de overheid, onmachtig om het kwaad zelf uit te roeien, den verstandigen maatregel neemt, het onder haar toezicht te stellen en daardoorzooveel mogelijkte temperen. Wij zouden bijna moeten aannemen, dat de adressanten de Leeuwarder verordening niet kennen. Anders toch zouden zij niet hebben geschreven„dat vrouwen en meisjes in het bordeel op het Schavernek gevangen ge houden en gedwongen worden zich op te offeren aan de gruwelijke zonde der ontucht". Niets is minder waar. Wij wijzen op art. 21 der verordening, letterlijk luidende „De publieke vrouwen kunnen ten allen tijde de door haar bewoonde huizen van ontucht verlaten. De commissaris van politie is verplichtden inhoud van dit artikel ter kennis te brengen van elke publieke vrouw, die zich ter inschrijving vervoegt aan het bureau van politie." Bovendien ontvangtvolgens art. 17 iedere publieke vrouw een zakboekje, waarin een extract der verordening, voor zoover de publioke vrouwen betreftis afgedrukt. Men ziet hieruit dusdat elke vrouw ten allen tijde even vrij een huis van ontucht kan verlatenals zij het vrij is binnengetreden. Ook onder de adressanten zal wel niemand worden gevondendie zich met de hoop zou durven vleiendat eenmaal het oogenblik zal aanbrekenwaarop aan alle ontucht een einde zal komen. Noch wet, noch verordening zal dit ooit kunnen bewerken. Men zal nu wel de bordeelen kunnen verbieden, doch hierdoor allerminst de prostitutie zelve treffen. Daarom zal het eenige middel om de vreese- lyke gevolgen die uit de prostitutie kunnen ontstaan zooveel mogelijk, te keeren, niet ongebruikt mogen worden gelaten. Met volle waardeering van de goede en lofwaardige bedoelingen der adressanten hebben wijop de aange voerde gronden de eer u te adviseerenhet door hen gedaan verzoek af te wijzen. Gerapporteerd ter raadsvergadering van 8 Maart 1898. De commissie tot het ontwerpen van strafverordeningen VAN HARINXMA. A. DUPARC. J. L. VAN SLOTERDIJCK. VAN KETWICII VERSCHUUR. W. KOLFF. N. M1EDEMA Co. Bijlage tot het verslag dor handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden 1898. 1 VOORSTEL van burgemeester en wethouders naar aanleiding van adressen van R. Steensma e. a.om de nieuwe verordeningregelende het meten en wegen van granen enz., in te trekken en de vroegere meet- en weegwijze weder in te voeren. Aan den raad der gemeente Leeuwarden. Mijne Heeren Bij u werden ingediend twee adressen t. w. óén van den heer Jlomke Steensma Thz.. graanhandelaar te Franeker en één van de heeren VV. Feemtra en G. II. IJ. Pel beide handelaars in binnenlandsch koren te Leeuwarden houdende verzoek, om de nieuwe verordening, regelende het meten en wegen van granenzaden en peulvruchten (Gemeenteblad van 1897, no. 24) in te trekken en de vroegere moet- en weegwijze weder in te voeren. Deze adressenin onze handen gesteld ton fine van prae-advies, hebben wij verzonden aan de beurscommissie, met verzoek ons te dezer zake wel te willen dienen van bericht en raad. Do beurscommissie voldeed hieraan bij schrijven van den 24 Maart j.l.hetwelk wij hierbij overleggen. Zij geeft hierin te kennen, dat de praktijk heeft geleerd, dat de verordening op zeer enkele punten dient te worden gewijzigd en zij voornemens is, daartoe binnen korten tijd het vooi-stel te doen, maar dat, wat de hoofdzaak betreft: de wijze van meten en wegenvan haar geen voorstel tot wijziging is te verwachten omdatnaar hare over tuiging, de thans gevolgde wijze van meten en wegen de werkelijkheid het meest nabij komt en daarvoor geene betere methode is aan te wijzen. De beurscommissio treedt verder in eene breedvoerige weerlegging dor bezwaren, die vooral door oerstgenoemden adressant tegen de vigcerende verordening worden aan gevoerd. Ons refereerende aan het rapport der beurscommissie wenschen ook wij toch op eenige punten uwe aandacht te vestigen. Wij herinneren, hoe een paar jaar geleden van de zijde van den landbouw in het openbaar luide, hoewel bepaald overdreven klachten werden geuit over de wijze van meten en wegen van granen en zaden te dezer stede en hoe het hoofdbestuur der Friesche maatschappij van landbouw zich later meer bepaald die zaak aantrok. De beurscommissie, reeds vroeger overtuigd, dat de toen vigeorende verordening op dit punt en ook ten aanzien van andere daarmede in verband staande bepalingen verbetering eischte, vond hierin te meer aanleiding, de quaestie omtrent het meten en wegen van granen zeer nauwkeurig te onderzoeken en met zorg te overwegen welke veranderingen behoorden te worden aangebracht om tot het resultaat te komendat kooper en verkooper beide don meesten waarborg erlangden voor het verkrijgen van juist gewicht en maat. Van de zijde van den landbouw nu zijn geene bezwaren tegen de nieuwe verordening ingekomen. Zijn orgaan de Friesche Maatschappij van Landbouwschrijft zelfs in de Mededeelingen en berichtenvan 15 Maart j.l.„dat „bij de verordening van 12 October 1897 de zaak zóó „geregeld isdat enkele misbruiken die voorkwamon „niet meer voor kunnen komen en ook het meten en „wegen zóó geregeld is, dat ieder, landbouwer en koopman, „het zijne krijgt". Nu echter de landbouw bevredigd schijnt te zijn, treedt de handel als opposant op. In de Leeuwarder Courant van 17 Januari j.l., toen dus de nieuwo verordening nog nauwelijks in werking was, verklaarden reeds 30 graanhandelaren zich tegen de nieuwe wijze van meten en wegen, en enkele weken later bereikten de hiervoren genoemde adressen uwe vergadering. Een .Ja mort sans phrase!" word over de nieuwe verordening uitgesproken. En de adressanten doen weinig meer. Geen enkel bezwaar op zich zelf en evenmin alle ingebrachte bezwaren te zamen zijn toch van dien aard dat men eenigszins aan de levensvatbaarheid der nieuwe verordening behoeft te twijfelen. De adressanten Feenstra en Pel luiden de alarmklok. „De nieuwe verordening heeft den handel in binnenlandsch „koren en verschillende daarbij betrokken personen groote „schade toegebracht en zal waarschijnlijk aanleiding geven, „dat die handel naar elders wordt verplaatst. Reeds bij „hare inwerkingtreding waren zij overtuigd dat de ver schillende bepalingen daarvan den handel en den aankleve „van dien zouden schaden." „Vele landbouwers en plattelands-graanhandelaren zijn „de nieuwe verordening ook niet goed gezind en wenschen „hunne goederen niet te Leeuwardenmaar te Franeker „en te Harlingen af te leveren waar de oude meet- en „weegwijze van kracht is." Waarom „Omdat het uit— „rekenen der nieuwe meetceduls voor velen rekenkunstige „moeilijkheden oplevert." De zaak is deze, dat thans een paar gegevens meer dan vroeger in aanmerking komen voor de berekening van het gemiddelde. De beurscommissie betwijfelt, of dit bezwaar ernstig gemeend isen zeer ter snede merkt zij op„datindien dit inderdaad het geval mocht zijn de „nieuwe verordeningbij het vele goede dat zij heett „nog de groote verdienste bezitdat zij aan het licht „heeft gebracht, dat de resultaten \an het lager onderwijs „ten platten lande niet evenredig zijn aan de zorgdie „aan dat onderwijs wordt besteed". Het eenige bezwaar, dat in dit adres als feit wordt voorgesteld ofschoon het niet bewezen wordt is dat de op het meetcedul vermelde kilogrammen niet zijn te verkrijgen bij geheelo naweging. En op zulke zwakke gronden wordt nu niets meer of minder gevraagd intrekking der nieuwe verordening en wederinvoering van de oude meet- en weegwijze die tot zulke luide en niet ongegronde klachten aanleiding heeft gegeven. De adressant Steensma voert meer bepaalde grieven aan. Volgens hem is de nieuwe melhodo voordeelig voor de handolaars, die speciaal zaken doen in erwten en boonen en granen of peulvruchten die niet op gewicht verkocht wordendoch en hierin stemt hij met de andere adressanten overeen nadeelig voor hen, die op gewicht koopen. De bedoeling zal wel zijnnadeelig in vergelijking met de vroegere wijze van meten en wegen. Trouwensde beurscommissie beweert nietdat de nieuwe methode altijd precies de juiste maat of hetjuiste gewicht van de partij zou aangeven, maar zij is overtuigd, dat die het naast de werkelijkheid aangeeft en zij meent, dat dit nog meer het geval zou ziju indien de aanvoer plaats had in zakken van één hektoliter in plaats van in zakken van 75 liter inhoud. En die overtuiging wordt krachtig gesteund door het adres van den heer J. Pars graanhandelaar te Franekerdat den 12den dezer bij u is ingekomen. Daarin leest men o. a. het volgende „ln tegenstelling met adressantendie opkomen tegen „de nieuwe methode op het moten en wegen van granen „en zaden en u verzoekende oude methode weer in „toepassing te brengen, heb ik de eer u mede te deelen, „dat ik gaarne mijne sympathie betuig met bovengenoemde „nieuwe methodein zooverre wat het meten en wegen „betreft, en ik geef u wel -in overweging, daaraan krachtig „de hand te houdenomdat zij billijk en rechtvaardig is. „Reeds jaren her is er eene onbillijke methode gevolgd „en het werd meer dan tijd, dat hierin verandering gebracht

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1898 | | pagina 34