Bijlage No. 10. 2 Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden 1898. „werd, en een woord van lof mag niet onthouden worden „aan de ontwerpers van het nieuwe plande toenmalige „beurscommissie. Natuurlijk is die onbillijkheid niet op zettelijk geschied, maar met de beste bedoeling, bij gebrek „aan beter. „Vergunt mij dat ik in het kort de nieuwe methode „tegenover de oude plaats. „De onbillijkheid van de oude methode bestond hierin, „dat bij levering eener partij granen en zaden er twee „zakken op een kleed werden omgestort, waarvan de eerste „halve hektoliter opgeschept en aan kant gezet werd „waarna de meting der twee overige halve hektoliter „volgde, waarvan één geschept en de andere uit het kleed „in de maat geledigd werd, en kreeg men door het laten „inloopen der laatste halve hektoliter minder gewicht als „door twee geschepte maten wat voor den leverancier „schadelijk was. „De billijkheid der nieuwe methode bestaat hierindat „er nu vier zakken op oen kleed worden omgestort, en „krijgt men vijf geschepte maten en één gestort, en niet „één maar drie wegers, waardoor het natura-gewicht beter „wordt geconstateerd. „Bij de aflevering door de handelaars geschiedt de „meting altijd door twee geschepte maten, en dient weder- „keerig zooveel mogelijk in denzelfden geest te worden „ontvangen." De heer Pars deelt verder mede, dat in de vergadering van de Friesche maatschappij van landbouwden 30 Maart j.l. te St. Anna-parochie gehouden, met algemeene stemmen is besloten om zich te houden aan de nieuwe methode cn dat bovendien de wensch werd uitgesproken, om die zooveel mogelijk uniform te doen invoeren. Hij verklaart voorts, voornemens te zijn, om in de eerstvolgende vergadering van de Kamer van Koophandel te Franeker het voorstel te doen, om zich te dezer zake bij Leeuwarden aan te sluiten. Na dit krachtig pleidooi voor de nieuwe wijze van meten en wegen mag het overbodig heetenverder nog iets ter harer verdediging aan te voeren te meer omdat dit pleidooi wordt geleverd deor een zaakkundige, die bij den graanhandel in hooge mate betrokken is. Intusschen komen in het adres van den heer Slcensma nog enkele punten voor, die ook de beurscom missie heeft gemeend niet stilzwijgend voorbij te moeten gaan. Zoo het wegen in open lucht met een balansdat volgens adressant nooit eerlijk geschieden kan. De beurscommissie merkt terecht op, dat dit nergens wordt voorgeschreven. Integendeel, er wordt naar gestreefd dit zooveel mogelijk te vermijden. Waar het niet in de weeghuisjes kan geschiedentracht men het te doen in een of ander pakhuisen hoewel enkele factors dit niet willen toelaten zijn er anderezooals de heeren Bijkerk en Huizingadie dit gaarne toestaan en zoo een loffelijk voorbeeld geven van medewerking. Wij verwijzen verder naar hetgeen hieromtrent door de beurscommissie wordt medegedeeld. Aan de le en 2e alinea van art. 16 der verordening zou de hand niet worden gehouden. Daarop zal slaan de volgende opmerking der beurs commissie„Dat er in het begin door de meters-wegers „een enkele maal van de nieuwe verordening is afgeweken, „bracht de beurscommissie reeds ter uwer kennisen is „dit, nadat zij hen op het onregelmatige daarvan heeft „gewezen niet weer voorgekomen." Eindelijk het bezwaar tegen art. 18 der verordening. Dit is in zooverre gegrond, dat het in vele gevallen niet wel mogelijk is, dat de kommandeur of een meter-weger zich kan overtuigen van de hoegrootheid der partij, o. a. wanneer die zich in een vaartuig bevindt. Daarop is reeds de aandacht gevestigd en het is te verwachten dat de beurscommissie eene wijziging van dit artikel zal voorstellen. De nieuwe verordening vordert eenig meer werk en moeite dan de vroegere. Ook dit zal tegenwerking hebben uitgelokt en misschien voorshands zelfs landbouwers hebben kunnen doen bewegen om hunne granen naar elders te zenden. Maar, waar als vaststaand kan worden aangenomendat zij zoo goed mogelijk voldoet aan de eischen, die men tot constateering van een juiste maat en gewicht kan stellen daar twijfelen wij er niet aandat de aanvankelijke tegenstand spoedig zal verdwijnen en dit te eerder, wanneer, zooals de beurscommissie zich voorstelt, enkele bepalingen, die nu zonder bepaalde noodzakelijkheid eenigszins belemmerend schijnen te werken, zullen zijn gewijzigd. Wij deelen dan ook de overtuiging, die de beurscom missie aan 't slot van haar schrijven uitspreekt„dat „binnen niet zeer langen tijd zal blijkendat zoowel de „handelaar als de landbouwer heeft ingezien, dat de nieuwe „verordeningbeter dan de vroegereeene wijze van „meten en wegen voorschrijftwaarbij aan ieder wordt „gegeven wat hom toekomt". In die overtuiging hebben wij de eer u voor te stellen, het verzoek van de adressanten SteensmaFeemtra en Pel voornoemd te wijzen van de hand. Aldus voorgesteld tor raadsvergadering van 26 April 1898door Burgemeester en Wethouders van Leeu warden VAN HARINXMA, Burgemeester. P. A. BERGSMASecretaris. Stoom Boek- en Steendrukkerij van N. Miedema Co., Leeuwarden. Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden1898. 1 VOORSTEL van burgemeester en wethouders tot vaststelling van een adres, aan de Provinciale Staten te richten, om het onderhoud van den Dokkumertrekweg en van de daarin gelegen bruggen te nemen ten laste der provincie. Mijne Heeren Naar aanleiding van uw besluit van 22 Febiuari j.l., om tot de Staten dezer provincie een adres te richten met het verzoekte willen besluiten het onderhoud van den Dokkumertrekweg en van de daarin gelegen bruggen te nemen ten laste der provinciehebben wij de eeru hierbij een ontwerp-adres ter vaststelling aan te bieden. Leeuwarden 14 Mei 1898. Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden VAN HARINXMA Burgemeester. P. A. BERGSMA Secretaris. ONTWERP. Aan de Staten der provincie Friesland. Geeft met eerbied te kennen de raad der gemeente Leeuwarden dat de Dokkumertrekweg en de daarin liggende bruggen sedert eenige jaren in een zeer onvoldoenden toestand verkeeren dat deze toestand echter in het najaar van 1897 zoo danig is verergerd dat de instandhouding en de bruik baarheid van den trekweg ernstig werden bedreigd dat het gemeentebestuur dan ook ter voorkoming van ongelukken genoodzaakt is geweest, op onderscheidene ge deelten van den weg borden te plaatsen met het opschrift, dat de passage langs den weg en over de bruggen ge vaarlijk was datblijkens de rapporten van den directeur der ge meentewerken de trekweg op onderscheidene gedeelten grootendeels is weggeslagendat er vóór en aan de zijden der bruggen gaten zijn en de bruggen in die mate defectdat ze geen waarborg opleveren voor een veilig verkeer dat die toestand onderscheidene eigenaars en gebruikers van vastigheden binnen deze gemeentebevoorrecht met het recht van weg en pad langs den Dokkumertrekweg aanleiding heeft gegeven, zich tot adressant te wenden met het verzoek het daarheen te leiden, dat die weg, voor zoover in deze gemeente gelegen, met de daarin aanwezige bruggen in zoodanigen toestand worde gebracht en onder houden dat een en ander aan de bestemming kan beant woorden en ongelukken worden voorkomen dat burgemeester en wethouders in hun advies omtrent dit verzoek den raad hebben te kennen gegevendat de eigendom van nagenoeg het geheele gedeelte van den trekweg van Camstraburen tot de grens dezer gemeente in 1897 in andere handen is overgegaan en in verband daarmede de legger van onderhoudplichtigen van den weg en van de daarin gelegen bruggen moest worden herzienopnieuw opgemaakt en vastgesteld alvorens het gemeentebestuur tegenover de onderhoudplichtigen konde optreden, om te trachten de zoozeer noodige herstellingen te doen aanbrengen. Zij deelden echter daarbij mede, dat het te verwachten was, dat de nieuwe eigenaar niet bij machte zal zijn de belangrijke kosten te dragendie noodig zullen zijn om den trekweg en de bruggen in goeden staat van onderhoud te brengen en zij voegden daaraan toedat indien dit vermoeden later werd bevestigdvan hen geen besluit kon worden tegemoet gezien om opnieuw, overeenkomstig art. 180 der gemeentewet, over te gaan tot herstelling van den weg en van de bruggenten koste van den onderhoudplichtige. Met de ondervinding in de jaren 189018911892 1893, 1894 en 1895 opgedaan met het doen van her stellingen ten koste van de onderhoudplichtigen van den Dokkumertrekweg c. a.meende adressant geene vrijheid te hebben, in het vervolg op dien weg voort te gaan. De processen-verbaal, tegen den nalatigen onderhoudplich tige, wien de weg voor het grootste gedeelte toebehoort, opgemaakt, werden wel door eene veroordeeling door den kantonrechter gevolgdmaar de herhaalde aanmaningen tot teruggave van de voorgeschoten kosten van onderhoud bleven steeds onbeantwoord. De vraagof het gemeentebestuur bij weigering door de onderhoudplichtigen om de voorgeschoten kosten van onderhoud te restitueerendie kosten met goed gevolg in rechten zoude kunnen terugvorderenis door het gemeentebestuur aan een erkend bekwaam rechtsgeleerde onderworpen. Maar eene toestemmende beantwoording zoude in casu geen effect sorteeren omdat de voornaamste onderhoud plichtige, bij veroordeeling, toch niet in staat zou zijn de kosten te restitueeren zoodat deze kosten met die der procedure, ten laste der gemeente zouden blijven en komen. Het gemeentebestuur staat alzoo in dezen machteloos tegenover de nalatige onderhoudplichtigenvoor zoover die onvermogend zijn. Intusschen heeft het gemeentebestuur met belangstel ling kennis genomen in de eerste plaats van het advies den 12 Juni 1890 door Gedeputeerde Staten uitgebracht omtrent adviezen van de gemeenteraden van Ferwerdera- deel, Dantumadeel en Westdongeradeel, tot overneming bij de provincie van den onderhoudslast van den trekweg van Leeuwarden naar Dokkum. De middelen, door Gedeputeerde Staten in hun advies aan de hand gegeven om tot eene gewenschte verbetering van dien trekweg en de daarbij behoorende kunstwerken te komenzijn onder anderen het doen van een voorstel tot intrekking van het toltarief of de toepassing van art. 180 gemeentewet. Zouden deze middelen doel kunnen treffen Gesteld dat het toltarief werd ingetrokkenzou daar door eenige kans bestaan dat verbetering werd gebracht in den gevaarlijken toestand Dit is zeer zeker te betwijfelen. De eigenaars van de gedeelten trekweg zouden daardoor van elk belang tot het doen van eenig onderhoud verstoken zijn en den weg geheel verwaarloozen. De tolheffing is nu nog het eenig motief voor het doen van herstellingen van gaten in de wegen en in de brug gen ten einde een en anderhoe gebrekkig dan ook eenigszins bruikbaar te houden om daardoor althans nog eenig voordeel van den trekweg te kunnen genieten. Bij gedwongen opheffing van het toltarief, zou toch de eigendom van den trekweg niet verloren gaan. En al ware dit het gevaldan nog zoude intrekking van het toltarief slechts dit gevolg kunnen hebben dat de betrokken gemeenten zich met het onderhoud van den trekweg zouden kunnen belasten zonder daarvoor eenig aequivalent te ontvangen. Zou dan toepassing van art. 180 der gemeentewet de gewenschte verbetering bevorderen Jazeer zekermaar in de bestaande omstandigheden zouden de kosten daarvan voor de gemeenten komen. Aangenomenhetgeen aan twijfel onderhevig isdat art. 180 der gemeentewet in casu kan worden toegepast, dan nog zou er geen sprake zijn om de kosten van herstelling te kunnen terugontvangen. Indien de eigendom van den trekweg nog behoorde aan de gemeente Harlingende familie Vegilin van Claerbergen en anderen, op wie verhaal bestaat, dan zouden de gemeentebesturen in overweging kunnen nemen het aange geven middel toe te passen, maar nadat Gedeputeerde Staten o. a. hunne goedkeuring hebben gehecht aan de besluiten van den raad der gemeente Harlingen .waarbij de scheiding en de

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1898 | | pagina 35