4 Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden1898. eene nieuwe regeling van dien omslag zal volgen, dat, bij een totale heffing als in de begrooting voor 1899 wordt voorgesteldvoor hen die geen aftrek voor kinders in rekening kunnen brengen, de percentage zal worden 5.71 Nu achten wij het zeer wenschelijkdat bij de invoe ring van die nieuwe regeling voor evenbedoelde belasting schuldigen de percentage ten minste niet hooger zij dan de voorgestelde 5.3 en dit zal kunnen geschieden bij invoering van de voorgestelde straatbelasting, daar deze ongeveer f 10000 zal opbrengen, een bedrag, nagenoeg gelijkstaande met 0.41 °/0 van den hoofdelijken omslag. Eene belasting naar het inkomen moge in theorie de voorkeur verdienen boven menig andere; toch heeft zij hare gebreken. In de eerste plaats mist zij een zekere stabiliteit, althans in gemeentenwaar enkelen meer dan middelmatige for tuinen bezitten, zooals in deze gemeente het geval is. Indien men de „specificatie van het kohier der directe belasting op het inkomen dienst 1897", voorkomende in het gemeenteverslag over dat jaar bladz. 20raadpleegt dan ziet men, dat van de 3513 aangeslagenendie op het primitief kohier voorkomen, 50 worden aangetroffen met een gezamenlijk belastbaar inkomen van 1,131.000, terwijl het geheele belastbaar inkomen van dat kohier was f 4,131.484. Die 50 personen, die een 70s,c deel uitmaken van het geheele getal aangeslagenenbetalen meer dan van den geheelen omslag. Elk sterfgeval en ieder vertrek van een dier aangeslagenen zal in den regel noodzaken tot verhooging der percentage. In de tweede plaats geeft een zoo hooge hoofdelijke omslag aanleiding tot vertrek uit de gemeente en houdt vestiging van vermogenden tegen. In hoever dit reeds voor deze gemeente geconstateerd moet worden is niet bepaald te bewijzen, doch een feit is het, dat het belastbaar inkomen vermindert. Het primitief kohier over 1892 gaf aan f 4,219,715; dat over 1893 4,233,349; dat over 1894 4,248,504; dat over 1895 f 4,140,259; dat over 1896 4,074,340; dat over 1897 f 4,131,48 en dat over 1898 4,073.567, terwijl het belastbaar inkomen over 1899 is geraamd op 4,000,000. Over het geheel genomen is er dus achteruitgang. In de derde plaats moet worden opgemerkt, dat eene belasting naar het inkomen nog in geenen deele is eene belasting naar draagkracht. Van zeer velen is het inko men niet nauwkeurig genoeg bekend, waardoor reeds on evenredigheid ontstaat in den aanslag bij een werkelijk gelijk inkomenen bij een gelijk inkomen zaldoor tal van omstandighedende werkelijke draagkracht van den een veel grooter zijn dan van den ander. Op enkele omstandigheden, zooals op het getal kinders, zal kunnen worden gelet, maar ook nog maar in betrekkelijk geringe mate; maar dan zijn er vaak nog zoo vele andere, waar mede in het geheel geen rekening kan worden gehouden, En al de opgenoemde bezwaren treden te sterker in het licht en wegen te zwaarder naarmate de percentage voor de heffing eener inkomstenbelasting hooger is. Er zijn ook gronden van billijkheid die er voor pleiten, in eene gemeente als Leeuwarden eene belasting als thans wordt voorgesteld in te voeren. Bij eene belasting naar het inkomen en bij het heffen van opcenten op de grondbelasting wordt ieder belasting schuldige naar dezelfde grondslagen belast, onverschillig welk genot of voordeel hij heeft van de werkendie de gemeente uitvoert en onderhoudt. Maar nu zal liet wel geen betoog behoeven, dat iemand die in de kom der stad woont veel meer genot heeft van bestrating, rioleering, verlichting, politie, brandweer, enz., dan iemand die buiten de kom der gemeente, vaak wel op een afgelegen boereplaats is gevestigd. Billijk is het dus dat er ook eene belasting besta, waarin evenbedoelde ingezetenen niet of slechts tot een gering bedrag bijdragen, en die hoofdzakelijk drukt op hen, die het meeste genot of voordeel hebben van de werken die de gemeente tot stand brengt en onderhoudt. Deze overweging heeft de Regeering er dan ook toe- geleid, bij de wet van 24 Mei 1897 (Staatsbl. no. 156) in het nieuwe art. 240 o.a. de bepaling op te nemen, dat eene bijzondere belasting kan worden geheven wegens gebouwde eigendommen, die zelve of wier aanhoorigheden aan de openbare straten of wegen der gemeente belenden. Men leest in de memorie van toelichting op gemelde wet „Er doen zich echter bij de regeling der bijdrage die „de gemeente van vaste goederen heft (de gemeente- „opeenten op de grondbelasting)twee andere gevallen „voor, in welke noch billijk noch voldoende door heffing „van opcenten op de grondbelasting kan worden voorzien. „De aard der uitgaven die de gemeente doetbrengt „mededat de eigenaren in de verschillende gedeelten „der gemeente daarvan in zeer ongelijke mate voordeel „trekken. Bestaat b.v. eene gemeente uit een stads- of „dorpsgemeente en een landelijk gedeelte en wordt voor „bestrating, verlichting en dergelijke zaken in de bebouwde „kom goed gezorgd, dan is het niet alleen niet onbillijk, „maar een eisch der rechtvaardigheid dat van de bewoners „in dit gedeelte eene bijzondere bijdrage worde geheven „althans wanneer de algemeene lasten reeds zwaar „drukken" (wat in deze gemeente het geval is). Tot welk bedrag mag de bedoelde, bij de wet toegelaten bijzondere belasting geheven worden De wet geeft in art. 240 het volgende antwoord „naar grondslagen volgens welke van de belastingschuldigen „in billijke evenredigheid eene bijdrage gevorderd wordt „in de kosten ten laste der gemeente komende voor aanleg „en onderhoud der straten of wegenvoor hunne ver dichting en voor afvoer van water en vuil van in de „belasting vallende eigendommen." Het vuile bedrag dier kosten mag dus niet door de bijzondere belasting worden gedekt. Dit zou trouwens evenzeer onbillijk zijn. Want, hoewel de regeering, naar onze meening terecht, in de memorie van antwoord op het voorloopig verslag der Tweede Kamer opmerkte „dat het hier uitgaven betreft, die in den regel meer dan „opgewogen worden door de meerdere waarde der perceelen „zelveuitgaven voor behoeften waarin de eigenaars of „bewoners, althans nu zij ze eenmaal hebben loeren kennen, „indien de gemeente verzuimde ze te bevredigen onge twijfeld zeiven op eigen kosten zouden hebben te voorzien „om de waarde hunner perceelen op de bestaande hoogte „te houden" zoo laat zij, even terecht, later daarop volgen „dat bij de toepassing van het algemeen beginsel, „dat zij, die van speciale diensten genieten, naar de mate „van hun genot betalen ten deze niet uit het oog moet „worden verlorendat de werken en inrichtingen der „gemeente niet enkel voor de aangewezen perceelen, maar „ook voor algemeen nut en verkeer dienen en de bijzondere „heffing dus slechts eene billijke bijdrage in de totale „kosten behoort op te leveren." Op welk bedrag moeten nu de jaarlijksche kosten „voor „aanleg en onderhoud der straten of wegen voor hunne „verlichting en voor afvoer van water en vuil", waarvoor, volgens art. 24(3 eene bijdrage van de betrekkelijke be lastingschuldigen mag worden gevorderd, worden geschat V De hierbij gevoegde staat geeft een overzicht van de gewone en buitengewone uitgaven in de laatste 20 jaren voor genoemde werken gedaan alsmede van de kosten van straatverlichting. Het middencijfer daarvan kan gesteld worden op 52,051.50. Indien nu nagenoeg l/9 van dit bedrag aan straat belasting wordt geheven dan zal dit zeker wel niet als een overdreven bijdrage kunnen worden beschouwd. En nu hebben wij uitgerekend, dat wanneer de ontwerp verordening met het in art. 6 voorgestelde tarief wordt aangenomen, de jaarlijksche opbrengst de som van 16,000 niet zal te boven gaan. Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1898. Bij voorloopige opneming is gebleken, dat, ruim 4100 perceelen met eene gezamenlijke belastbare gevellengte van ruim 36,000 meter, in de belasting zouden vallen en dat de belastbare opbrengst van die perceelen kan geschat worden op nagenoeg f 900,000. Rekent men, dat de belasting gemiddeld 1 °/0 van de belastbare opbrengst zal bedragendan komt men tot een cijfer van f 15,750. Bij al hetgeen tot aanbeveling dezer heffing is aange voerd, kan nog dit gevoegd worden, dat men zal hebben eene stabiele belastingdie ongetwijfeld ieder jaar iets meer zal opbrengenterwijl zij ook de eenige heffing zal zijnwaarin uitwonende eigenaren van perceelen zeer naar billijkheid, mede zullen bijdragen. Enkele opmerkingen omtrent een paar artikelen van het ontwerp-heffingsbesluit laten wij hier nog volgen. Het tarief volgens art. 6 wijkt zeer weinig af van de tarieven, die in de gemeenten Utrecht en Alkmaar zijn ingevoerd. In die gemeenten is verder als maximum gesteld P/j van de belastbare opbrengsten l */0 als minimum. In Maastricht is liet maximum 2 zonder minimum in Amsterdam is het maximum 23/» °0 en het minimum 2 Wij hebben gemeend, het maximum van belasting op 2 en het minimum van belasting op 1va» de belastbare opbrengst te moeten stellen, met uitzondering van die gedeelten der gemeentewaar deze niet voor straatverlichting zorgt. Dit is o.a. het geval ten aanzien van het grootste gedeelte van den Stienserweg en van den Harlingertrekweg. Het is zeer moeilijk, in verdere splitsingen te treden. Dit schijnt ook minder noodzakelijk, nu een matige be lasting wordt voorgesteld. Overigens is natuurlijk de belastbare opbrengst, in verband met de samenstelling van het tarief, mede een correctief. In meer afgelegen straten is de belastbare opbrengst van een overigens gelijk perceel lager dan in het midden gedeelte der stad, en bij eene lagere kadastrale opbrengst is ook het tarief per strekkende meter lager. Ten aanzien van art 9 wordt opgemerktdat het de bedoeling niet is, het woord „uitsluitend", in dien be perkten zin op te vatten, dat de vrijstelling zou verloren gaan indien bijv. in een daar bedoeld gebouw een con cierge is gevestigd of indien in bijzondereoverigens vrijgestelde scholen leeraren of leeraressen zijn gehuisvest. Ofschoon het Old Burger weeshuis en het St. Anthonij- gasthuis instellingen zijn, die, wat hun financieelcn toestand betreftzeer wel in staat zouden zijn do straatbelasting te betalenzoo hebben wij toch gemeendte hunnen opzichte geen uitzondering te moeten maken omdat het toch zijn en blijven instellingen van weldadigheid die bijdragen tot de vermindering van de kosten van armenzorg. Het „Harmoniegebouw" is onder de vrijstellingen op genomen, omdat voor dit gebouw, krachtens overeenkomst met de gemeente, jaarlijks reeds 100 wordt betaald wegens door de gemeente ten behoeve van dat gebouw uitgevoerde werken. Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden J. TROELSTRA, waarn. Burgemeester. P. A. BERGSMA Secretaris.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1898 | | pagina 95