2 Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden. wet van 24 Mei 1897 daarin kwam voorzien. Terwijl de minderheid in de boven uiteengezette bezwa ren de hare tegen de heffing van straatgeld in hoofdzaak omschreven acht, deelt de meerderheid van rapporteurs de laatstvermelde gunstige beschouwingen omtrent de voordrachten van burgemeester en wethouderszij voegt hieraan nog toe dat het bezwaar tegen de voorgestelde straatgeld-belasting, als zou hare opbrengst nevens de in komsten-belasting een tweede sluitpost op de begrooting uitmaken, haar onjuist en niet gegrond voorkomtonjuist, omdat tegen het hebben van meer dan één zoogenaamden sluitpost op de begrooting in het algemeen geen bezwaar bestaat, en ongegrond, omdat het voorstel sfrekt tot het heffen van een vast recht en waaraan dus de rekbaarheid, het eigenaardige van een zoogenaamden sluitpost ontbreekt aan de tegenwerping, dat de heffing dan toch voor uit zetting vatbaar is, ontvalt in dit verband allo grond, om dat ze hierin met alle andere belastingen gelijk staat en wijziging van de verordening voor iedere verhooging nood zakelijk is. Op het kostbare der toepassing van de voor gestelde heffing wordt, naar haar oordeel, te veel nadruk gelegd de eenmaal gedane meting toch is, behoudens de gevallen van splitsing of vereeniging van perceelen, een blijvende grondslag, terwijl nieuwe stichting hier op be trekkelijk kleine schaal plaats vindt. Dat de heffing den dat de aftrek wegens kinderen, in de 4e, 5e, 6e en 7e alinea van dit art. omschreven, geheel behoort te verval len en subsidiair, dat ook de aftrek, in alinea 4 bedoeld, moet worden beperkt tot die wegens de kinderen die eene inrichting van onderwijs bezoeken en die van alinea 4 en 5 tot die wegens kinderen enz., die geen eigene inkomsten hebben. De reden, waarom rapporteurs den aftrek in dit art. bedoeld afkeuren, ligt hierin, dat voor het weder in voeren van het in 1890 door den raad opzettelijk verlaten systeem geen voldoende gronden door burgemeester en wethouders zijn aangevoerd. Toen werd het sedert den aanvang der heffing geldend beginsel van aftrek- wegens het bezit van meer dan drie kinderen afgeschaft in verband met de nieuwe vastgestelde tabel, waarbij degressieve percentsgewijze aftrek van het middencijfor der eerste vijftien klassen werd aangenomen. Daarbij gold toen tevens het argument, dat in den beginne aftrek wegens kinderen had moeten dienen tot verzoening van de ingezetenen met de nieuwe heffing, een middel, door de kracht der gewoonte nu als afgediend te be schouwen. En ook was van niet geringe beteekenis de opmerking, dat die aftrek inderdaad misplaatst was, dewijl zij, die er door begunstigd werdentevens naar het getal hunner kinderen genot hadden van het zeer lage cijfer eigenaar zou treffen, is zeker als bezwaar nog al dubbel- van de schoolgelden aan de openbare scholen. En thans, zinnig, nu er vrij wel algemeen gezocht wordt naar mid delen, om den uitwonenden eigenaar althans eenigszins te doen deelen in de kosten van bestuur, mede ten zijnen behoeve besteed. Dat de heffing allicht voorbeelden zal opleveren van voor draagkracht onevenredigen druk, wien zou dit bevreemden want het verschijnsel doet zich bij iedere belasting niet het minst bij die naar het in komen voor; maar zou nu om die toch altijd slechts bij uitzondering waargenomen min billijke werking de ge- heele heffing achterwege moeten blijven? of zou die waar neming niet veeleer moeten leiden tot vermeerdering van de soorten van heffing, opdat de onbillijke werking van allen eene zoo groot mogelijke verscheidenheid van per il u de bovenvermelde degressieve aftrek naar den eiseh der wet moet wegvallen, zoeken burgemeester en wet houders voor hen, die beneden j 3000.zijn aangesla gen vergoeding door het opnieuw invoeren van aftrek- wegens kinderen in ruimere mate dan vroeger en wijzen hierbij tevens op de sedert 1 Januari 1898 ingevoerde verhooging van de schoolgelden voor lager- en voorbe reidend onderwijs. Deze motieren komen aan rapporteurs zeer zwak voor: in 1890 werd terecht door burgemeester en wethouders er op gewezendat het bezit van kinderen de ouders in klimmende mate doet profiteeren van het lage peil van heffing van schoolgelden in deze gemeente; en zou nu de laatste aangebrachte verhooging hiervan sonen treffe De bedenking, dat de gevel-breedte van reeds den ouders aanspraak geven op tegemoetkoming in een pand geen jnisten maatstaf zou opleveren voor het den vorm van aftrek zooals nu wordt voorgesteld? ofzou genot, dat zijne bewoners hebben van de straat, waarvan juist door anderen ten behoeve van nering en bedrijf het meest gebruik wordt gemaakt, is zeker niet vrij van een zijdigheid, omdat daarbij op het genot enkel van de op pervlakte der straat, van de bestrating, het oog wordt ge slagen, maar de verlichting, de rioleering worden voorbij gezien voor bedoeld gebruik nu van de bestrating kan geene retributie worden geheven en zou men nu hierom eene heffing, die de wet uitdrukkelijk toelaat, afwijzen De artikelsgewijze behandeling van de ontwerp-veror dening tot het heffen van een hoofdelyken omslag naar het inkomen, gaf aanleiding tot de volgende opmerkingen Art. 1. Een lid der 2e sectie wenschte het hierbij ge noemde maximum op f 250.000 bepaald te zien, ten einde den raad de gelegenheid te geven, de behoefte aan vermeerdering van inkomsten door verhooging van de heffing van den hoofdelijken omslag te bevredigen. Dit verlangen was het gevolg van voorkeur, aan verhooging van den hoofdelijken omslag boven de heffing van straat geld toe te kennen. De meerderheid van rapporteurs, deze voorkeur niet deelende, gaat in deze met het voorstel van burgemeester en wethouders mede. Art. 4. De aftrek, in de laatste vier alinea's van dit het wegvallen van den degressieven aftrek die aanspraak- steunen Rapporteurs zijn van oordeeldat noch bet een, noch het ander kan wordon volgehouden. Voor wie meent, dat het schoolgeld, geheven voor het openbaar lager- en voorbereidend onderwijs in behoorlijke verhou ding staat tot de waarde hiervankan kennisneming van den inhoud der bijlagen no. 14 van het raadsverslag over 1897 en van gelijk nummer van dat over 1898 dienstig zijn voor de overtuiging, dat de kwalificatie van tegemoet koming in de kosten eenvoudig eene fictie is geworden. Dat een gelijk oordeel op de heffing aan de school voor middelbaar onderwijs en ofschoon in mindere mate ook op die aan het gymnasium past, kan veilig worden aangenomen. Op zich zelf verdient het streven sedert tal van jaren van het bestuur dezer gemeente tot volmaking van het openbaar onderwijs en tot het toegankelijk stellen er van voor zoovelen mogelijk, instemming en waardeering, dochwaar de eischen steeds toenemen en de kosten op drijven, daar leidt de zucht naar het laag houden van de schoolgelden tot overdrijving, tot bederf van het geloof van hem, die van het onderwijs gebruik maakt, dat hij tot de kosten hiervan zou bijdragen, tot teleurstelling over, tot weerzin in iedere betaling, die den aard van tege moetkoming ook maar van verre nadert. Verwijzing naar art. voorgesteld, werd in twee sectiën besproken: in de de Wage no. 14 over 1897, waaruit blgkt, dat de scheel eerste werd de wensch vernomen, dat ook in alinea 4 de ?elfn blJ 1hKe'la„fr on<lfw,Js *«r de toen vastgestelde aftrek wegens kinderen van het bezoeken ioor dezen van verhooging 15 3 van de gewone kosten - d. i bui en eene inrichting van onderwijs afhankelijk zou worden ge- de rente van d.e van stichting - bedroegen, moge duidelijk J i r. mnlron ilnf wasir ,lo wat o.i i oo_7 steld en ook de TT „„-"TIT maken, dat, waar de wet van 24 Mei 1897 nieuwe bronnen raid™ zou bebooren ie vervallen; van inkomst voor de gemeente heeft geopend de oude niet vergeten, allerminst aan opdroging prijs t eldende heffing van schoolgel den aan dit gevaar bloot staat en datalzoo aan verhooging hiervan ernstig moet worden gedacht. door dit art. bedoeld. tweede sectie achtte in de 4e en 5e alinea's wenschelijk niocten morden beperking van den aftrek tot de gevallen, dat de kinderen ^e?even' dat de thai?® hier enz. geen eigen inkomsten hebben. Het eenstemmig gevoelen van rapporteurs is in dezen Intusschen, voor Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden. 3 het tegenwoordige is deze zaak niet aan de orde en zy die van de lage schoolgelden genot hebben, blijven dit voorrecht ook boven hendie van het openbaar onderwijs geen gebruik maken, behouden, maar hebben dan ook waarlijk geen tegemoetkoming noodig wegens het weg vallen van den degressieven aftrek. Dat in ieder geval de aftrek, in alinea 4 aangeduid, dient af te hangen hiervan, dat de belastingschuldige voor do kinderen, die daarbij in berekening worden gebracht, schoolgeld betaalt, volgt uit de toelichting van burgemeester en wethouders hieromtrent. En dat voorts in die en de eerstvolgende alinea aftrek wegens kinderen enz, die eigen inkomsten hebben moot worden uitgesloten, ligt zonder nadere adstructie voor de hand. Rapporteurs vestigen nog de aandacht hierop, dat de algemeene aftrek van ƒ400, waarmede in alle afdeelingen genoegen werd genomen volgens de memorie van toe lichting voor burgemeester en wethouders afhankelijk is van den aftrek wegens kinderen. Duidelijk is dit verband niet, ten ware het hierin ligt, dat, waar naar de nieuwe verordening de belastbaarheid bij een inkomen van ƒ400 zal aanvangen terwijl ze nu bij een inkomen van ƒ450 ontstaatde nieuwe belastingschuldigen een tegemoetko ming noodig hebben en, indien zij kinderen hebben, deze in aftrek deswege zullen kunnen vinden eene weinig gangbare redenering voorzeker en op lang niet allen toe passelijk, maar die, ware ze juist, aan iedere nieuwe hef fing in den weg zou staan en den rijkswetgever dan ook nimmer belemmerd heeft bij de exploiratie van nieuwe bronnen van inkomst. En dit, terwijl een gezonde reden onder bereik lag en door burgemeester en wethouders, zij het dan ook als in het voorbijgaan wordt genoemd n.l. dat. hij, die ƒ400 inkomen heeft, hier, als voldoende aan den eisch van welstand kiezer ism.a.w. uithoofde van zijn belang invloed op den gang van zaken heeft d£t belang moet hem brengen in de rij der belastingschul digen, omdat het algemeen belang, waarvan voortaan ook het zijne deel uitmaakt, op gemeenschappelijke kosten dient te worden bevorderd. Bovendien is er nog eene reden voor verlaging van het cijfer van algemeene aftrek te vin den in do behoefte om zij het slechts ten deele terug te komen op den in 1890 zonder voldoende reden genomen maatregel, die de laagste twee klassen door ver hooging van dat cijfer van de tabel deed wegvallen die ver hooging tot op ./450, omdat de inning van aanslagen van gering bedrag moeielijkheid opleverde heeft bijna 1400 van de 4137 aangeslagenen als niet-belanghebbende bij de instandhouding van de gemeente afgevoerd een gevolg hetwelk, zoo al niet onvoorzien, toch stellig nadeelig voor het algemeen belang mag worden genoemd. Rapporteurs wenschen dan ook, ondanks hun afwijkend advies omtrent' de laatste vier alinea's van art. 4, de in dit art. vooraf gaande tabel onveranderd te zien aangenomen. Op de slot-alinea van art. 6 werd in de derde sectie de aan merking gemaaktdat de berekening van de inkomsten, onder 2e bedoeldnaar hun gemiddeld bedrag over de laatst voorafgaande twee jaren niet juist kan worden ge noemd en dat met het oog op de wisselvalligheden van b.v, de handels-inkomsten het gemiddeld van meer b.v. vijf jaren zou moeten worden aangenomen. Rapporteurs kunnen tot op zekere hoogte die opmerking deelen, maar zijn van oordeel, dat aanneming van het gemiddelde over drie jaar voldoenden waarborg van juistheid verschaft. Bij art. 7 werd in de tweede sectie de wenschelijkheid uitgesproken en gedeeld van alinea 2 te doen vervallen, op grond, dat deze bepaling in de toepassing velerlei moeielijkheid zou kunnen doen ontstaan Rapporteurs zijn van gelijk oordeel dat fluctuatie in de waarde van hel kapitaal buiten aanmerking blijft bij de berekening van het inkomenis in het algemeen juist, maar dat de aard der belegging teruggang van rente, dus verlies (van in komst) enkel uit belegging kan tengevolge hebben, is zeker even wa&r, en volgens het ontwerp zou ook dil verlies niet in aanmerking mogen worden genomen. De tweede alinea van art. 6 der ontwerp-verordening op de invordering gaf in do tweede sectie aanleiding tot de opmerking, dat ze met de eerste alinea van dat artikel in strijd iswat zoo werd betoogd eenmaal bij raadsbesluit ondoenlijk is verklaard, kan niet meer op den weg van den ontvanger worden gelegd hij is door dat besluit, het welk een goedkeurend einde maakt aan al zijne pogingen om het bedrag van den aanslag voor de gemeente machtig te worden, gedéchargeerdbestaat er kans op ver betering van positie voor den nalatige, niets belet, de on- invorderbaar-verklaring uit te stellen, maar, is ze eenmaal uitgesprokendan dient hiermee de zaak afgeloopen te zijn en bestaan er geene termen do invordering alsnog zonder verplichting aan de diligentie van den ontvan ger op te dragen. Rapporteurs zien de juistheid van deze aanmerking in en zullen niet-aanneming van deze tweede alinea voorstellen. Ten opzichte van de onderdeden van de ontwerp-ver- ordening op hot heffen van straatgeld kan nog worden medegedeeld, dat in de eerste sectie als grief tegen de voorgestelde heffing is aangevoerd, dat zij op alle, ook de kleinste panden wordt toegepast, in strijd met een bij heffingen algemeen aangenomen beginsel, dat de laagsten worden vrijgesteld, en in overweging gegeven, woningen van f 52 en hier beneden huur in het jaar, vrij te stellen. Rapporteurs deelen dit bezwaar niet, terwijl zij betwijfelen, of het besproken beginsel van vrijstelling algemeen en ook bij reëele lasten is aangenomen, zijn zij van oordeel, dat er in dezen voor die vrijstelling geen reden is, omdat de beperkte ruimte eener woning wei meestal het gehalte van den gebruiker, maar niet dat van den eigenaar, en deze wordt voor het straatgeld aangeslagen, aangeeft. Bij art. 5 gaf een lid der tweede sectie te kennen, de voorkeur te geven aan eene enkelvoudige berekening, nl. hetzij naar de oppervlakte, hetzij naar de belastbare op brengst van het gebouw. In de eerste sectie werd de vraag gedaan, of do slot woorden der eerste alinea van onderdeel,,der gemeente'' insluit, dat, indien de weg of straat, naar welke een gevel i gekeerd is, aan het rijk, of aan bijzondere personen be hoort, de breedte van dien gevel voor de berekening van de belasting niet medewerkt Rapporteurs brengen deze vraag ter beantwoording aan burgemeester en wethouders over. De tweede alinea van onderdeel a van hetzelfde artikel gaf in diezelfde sectie aanleiding tot de opmerking, dat zich daaruit allicht verschil van opvatting zou ontwikke len, waarom de voorkeur zou toekomen aan het tot maat staf aannemen enkel van den langsten gevel. Op rapporteurs hebben de voormelde bedenkingen geen afdoenden invloed uitgeoefend, zoodat zij, in afwachting van het antwoord van burgemeester en wethouders op de boven gestelde vraag, geene wijziging van dit artikel zul- i len voorstellen. Naar aanleiding van art. 9 werd in de derde afdeeling I gevraagd, of hier geen rekening moet worden gehouden met de vroeger wegens sommige perceelen verstrekte bij- dragen voor rioleering en bestrating. Op die vraag werd I geen stellig antwoord vernomen. Uit den staat van uit- J gaven voor onderhoud van straten en riolen van 1878 1897, die aan de memorie van toelichting op het voor stel is toegevoegd, blijkt, dat voor sommige nieuwe wer ken bijdragen door eigenaren zijn verstrekt geworden. Of nu die bijdragen met het oog hetzij op hare verhouding tot het geheel der kosten, hetzij op den reeds langen duur van het daarvoor verworven genot, nog van invloed zouden verdienen te zijn op deze heffing, kan door rap porteurs bezwaarlijk worden uitgemaakt. Zij doen hierom een beroep op de voorlichting van burgemeester en wethouders omtrent dit punt. Intusschen vermelden zij met instemming de opmerking van den voorzitter der derde sectie, dat bij deze, even zeer als bij iedere andere heffing, onmogelijk alle bezwaren kunnen worden weggenomen, de juiste verhouding van eiken aan slag tot het belang van iederen contribuabele worden be-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1899 | | pagina 24