Bijlage l\o. 3 4 Bijlage tot liet verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden. tracht, maar dat het genot, hetwelk bestrating, rioleering, verlichting enz. voor de aan de straat gelegen panden opleveren, in het algemeen de waarde der bewoning er van en hiermede die van de panden zeiven belangrijk verhoogen. De bij dit artikel opgenoemde vrijstellingen gaven tot de volgende vragen en opmerkingen aanleiding sub a. Het in de toelichting aangeduid voornemen ten aanzien van de toepassing van deze vrijstelling met het oog op de laatste woorden „uitsluitend" enz., werd ge acht met den duidelijken tekst van de bepaling in strijd te zijn. Rapporteurs achten deze opmerking niet onge grond en nemen de vrijheid, burgemeester en wethouders in overweging te geven, op die vrijgevige opvatting van de betrokken bepaling, wordt ze aangenomen, by het uitvoeren van de verordening terug te komen. sub c. Werd gevraagd, of hier niet liever van „hooger-, middelbaar-, lager- of voorbereidend onderwijs" moet wor den gesproken, en of, bij de moeielijkheid van de bepaling ten aanzien van sommige inrichtingen, b. v. die, welke van kerkelijke vereenigingen uitgaan, of het al dan niet particuliere inrichtingen zijn, het niet de voorkeur zou verdienen, deze vrijstelling te beperken tot de gebouwen, waarin scholen zijn gevestigd, die voor rijksbijdrage in aanmerking komen. Rapporteurs zijn genegen, beide vragen toestemmend te beantwoorden. sub d. Werd, naar aanleiding van de toelichting in de voorlaatste alinea der memorie, die, het zij in het voorbijgaan opgemerkt, aan eene niet zeer zuivere opvat ting van den aard der heffing doet denken, gevraagd, of het oud Sint Anthonv-Gasthuis in dezen wel kan worden gelijk gesteld met de instellingen van weldadigheid. Het ontwerp van de verordening op de invordering gaf in de tweede sectie bij de behandeling van art. 6 aanleiding tot de opmerking, dat de tweede alinea zou behooren te vervallen. De hiervoor bijgebrachte gronden komen overeen met die, waarmee de gelijke bepaling in het ontwerp van de verordening op de invordering van den hoofdelijken omslag werd bestreden. Rapporteurs stellen zich voor, het niet aannemen ook van deze alinea in overweging te geven. Het in handen van de commissie gestelde adres van ingezetenen tegen de heffing van eene straatbelasting ver meldt vele bezwaren, die in dit verslag reeds zijn behan deld. De ongunstige verhouding, waarin de draagkracht van industrieelen en neringdoenden staat tot de gevel breedte, waarmede zij genoodzaakt zijn te bouwen, strookt weinig met de in de afdeelingen gemaakte opmerking,1 dat de straat eigenlijk in hoofdzaak voor neringdoenden en industrieelen nut heeftbeide voorstellingen echter zijn eenzijdig. Dat stabiliteit van heffing een nadeel zou zijn, omdat iedere wijziging zeer veel omslag zou mede brengen, is zeker eene in den grond onjuiste opmerking, wijl, naar de ontwerpen, de heffing zeer eenvoudig is. Dat de straatbelasting mede zou zijn begrepen in de op centen op de rijks personeele belasting, is eene opmer king, die meer nieuw dan juist kan worden genoemd, maar, bij de nieuwe redactie van art. 240 der gemeente wet, hare onwettigheid toch niet medebrengt. De verma ning, dat de uitgaven der gemeente in overeenstemming behooren te worden gebracht met hare inkomsten, ver dient zeker ernstige overweging, maar zoolang de eischen zoo van rijkswege als van de zijde van het publiek, tot steeds meerdere uitgaven en bevrediging van nieuwe be hoeften ongestoord, ja in klimmende mate worden ver nomen, moet het betrachten van zuinigheid door een be stuur, waaraan die eischen worden gesteld, maar de mid delen zooveel mogelijk worden onthouden of betwist tamelijk illusoir blijven. Als resumtie van het vorenstaando hebben rapporteurs do eer, bij meerderheid van stemmen den raad voor te stellen a. vast te stellen eene verordening tot het heffen van eene belasting onder den naam van straatgeld en eene op de invordering biervan, overeenkomstig de door bur gemeester en wethouders onder dagteekening van 27 Augustus 1898 aangeboden ontwerpen, met dien ver stande dat 1°. artikel 9 sub c van het heffings-besluit worde ge lezen als volgt„gebouwen, uitsluitend dienende als „in richtingen voor hooger-, middelbaar-, lager- of voorbereidend „onderwijs, die voor rijksbijdrage in aanmerking komen" 2°. de tweede alinea van art. 6 van de verordening op de invordering wegvalle en 3°. in artikel 13 van het heffings-besluit en in artikel 8 van de verordening op de invordering het jaartal 1899 worde vervangen door 1900 en eenstemmig: b. vast te stellen eene verordening tot het heffen van een hoofdelijken omslag naar het inkomen en van eene op de invordering hiervan, overeenkomstig de door bur gemeester en wethouders onder dagteekening van 27 Augus tus 1898 aangeboden ontwerpen, met dien verstande, dat le ran artikel 4 van het heffings-besluit de laatste vier alinea's wegvallen en, bij nict-aanneming hiervan I. in alinea 4 achter het woord ,xjaar" volge„die „inrichtingen van lager-, middelbaar- of gymnasiaal onder- „wijs bezoeken." II. in alinea 4 en 5 op het woord „bezoeken" volge en geen eigene inkomsten hebben." 2°. in de slot-alinea van artikel 6 van hetzelfde besluit de woorden „de twee laatst voorafgaande jaren" worden vervangen door„de drie laatst voorafgaande jaren." 3°. de tweede alinea van artikel 7 van hetzelfde besluit wegvalle." 4°. de tweede alinea van artikel 6 van de verordening op de invordering wegvalle en 5°. in artikel 14 van het heffingsbesluit en in artikel 8 van de verordening op de invordering het jaartal 1899 worde vervangen door 1900. Leeuwarden 5 Januari 1899. J. L. van SLOTKRDIJCK, Rapport, le sectie, alg. rapp. VLASKAMP, Rapport. 2e sectie. W. J. OOSTERHOFF, Rapp. 3e sectie. Stoom Boek- en Steendrukkerij van N. Miedema Co., Leeuwarden. Bijlage tot het verslag der handelingen van don gemeenteraad van Leeuwarden. 1 NADERE TOELICHTING van de heeren W. J. Oosterhoff en zes andore raads leden, op hun voorstel tot vaststelling van eene nieuwe pensioen-regeling voor gemeenteambtenaren, bedienden en werk lieden. Aan den road der gemeente Leeuwarden. Den 27 September j.l. richtten wij tot den Raad het verzoek „burgemeester en wethouders uit te noodigen, „in den loop van dit jaar den raad ter behandeling en ^vaststelling aan te bieden eene nieuwe verordening, om trent het verleenon van pensioen aan ambtenaren, be dienden en werklieden in dienst der gemeente of van „gemeentelijke instellingen, waarin als basis worde opge komen, dat de voor deze pensioneering in de termen „vallende personen op billijke wijze bijdragen voor het „hun eventueel toe te kennen pensioen". De raad besloot in de zitting van 27 September j.l., dit voorstel in eene volgende vergadering te behandelen. Burgemeester en wethouders „hebben gemeend (den „raad) geen ondienst te doen, alvorens dat dit punt aan „de orde werd gesteld, eenige mededeelingen en opgaven j ,,te doen, die van nut kunnen zijn bij de behandeling van „het voorstel." Die mededeelingen en opgaven zijn in de vergadering van 27 December j.l. bij den raad aangebracht en opge nomen in bijlage no. 32 van 's raads handelingen. Van die door vele cijfers toegelichte „memorie" hebben wij met groote belangstelling kennis genomen. Geleid door die belangstelling hebben wij die cijfers aan een bijzonder onderzoek onderworpen en op grond van dat onderzoek wil het ons voorkomen, dat, reeds uit een wetenschappelijk oogpunt beschouwd, burgemeester en wet houders, door het bij die berekeningen aannemen van eene verouderde formule voor de sterfletafe), den pens;- i oenlast, die op grond van de bestaande verordening op de gemeente rust, te gunstig hebben voorgesteld. Op pag. 2 (2e kolom) van bijlage no. 32 lezen wij „Volgens de sterftetafel voor mannen, die gevoegd is „bij het rapport der staatscommissie nopens het verleenen „van pensioen aan weduwen en weezen van 's rijks bur gerlijke ambtenaren, is de sterftekans, enz. Bij de berekeningen van burgemeester en wethouders is dus gevolgd de formule, in der tijd gebezigd door de staatscommissie, maar nu door de uitkomsten der latere statistiek is aangetoond, dat de menschehjke levensduur langer is, dan bij die formule was aangenomen, zoo volgt daaruit, dat een grooter aantal ambtenaren nu den pen- sioensouderdom bereikt en dat de leeftijd van de gepen sioneerden hooger klimt, bijgevolg de pensioenlast zwaar der en langer de gemeente drukt, dan burgemeester en wethouders bij de „verzameling" op pag. 4 hebben op gesomd. Teneinde dit nader aan te toonen, laten wij eene be rekening volgen, waarbij de „memorie" van burgemeester en wethouders op den voet is gevolgd, met dit verschil echter, dat daarbij is gebruik gemaakt van de thans door alle deskundigen als deugdelijk aangenomen steiftetafel von Pesch. Wanneer men nu de totalen van onze bere keningen vergelijke met de totalen volgens de „verzame ling" op pag. 4, dan blijkt, dat burgermeester en wethou ders den pensioenlast voor de eerstvolgende 25 jaren on geveer 1000 per jaar te laag hebben gesteld. Pensioen in totaal. Pensioen in totaal. Volgens burgm en weth. Volgens formule von Pesch. V olgens burgm. en weth. Volgens formule von Pesch. 1899 7596 7671 1912 9370 10390 1900 8001 8179 1913 9348 10362 1901 8355 8631 1914 9287 10328 1902 8632 - 9032 1915 9263 10290 1903 8860 9383 1916 9239 10252 1904 9061 9688 1917 9225 10224 1900 9201 9926 1918 9208 10197 1906 9295, 10111 1919 9194 10174 1907 9360 10248 1920 9198 10153 1908 9394 10349 1921 9174 10136 1909 9412' 10404 1922 9174 10122 1910 9410 10418 1923 10100 1911 9398 10409 1924 10102 Maar nog afgescheiden van dc bedenkingen, die naar onze bescheiden meeniug tegen de door burgemeester en wethoudeis bijeengebrachte cijfers moeten worden inge bracht, reeds door die cijfers vinden wij bevestigd, wat eene eenvoudige berekening ons had geleerd, eene bereke ning waarvan liet gevolg was het den 27 September j.l. den raad aangeboden voorstel. Bij de begrooting voor 1894 was voor pensioenen, wachtgelden enz. uitgetrokken f 4233thans bedraagt dat cijfer 7388, alzoo in 5 jaren eene vermeerdering van ƒ3155. Waar nu 307 ambtenaren, beambten, bedien den en werklieden te zaraen 180.500 per jaar aan loon ontvangen, daar legt de verordening aan de gemeente een pensioenlast op, die door sommige bevoegden op 6a 7 °/o> door anderen op 5 a 51/, wordt berekend. Bij onze berekeningen namen wij aan 6 °/0, dat geeft voor/180.500 loon f 10.800 pensioen per jaar. Bij de berekening van den pensioenlast moet immers ook in aanmerking worden genomen het bepaalde bij het laatste lid van artikel 6 «•ongeacht diensttijd kan maximum pensioen worden toege kend." Burgemeester en wethouders hebben echter dit zeer denkbare, vroeger bij herhaling voorkomende geval niet onder cijfers gebracht. Maar al zou ook de onder vinding aan toonen, dat de in bijlage no. 32 aangegeven cijfers juist zijn naar onze overtuiging is die som hetzij dan 9 10 of 11 mille, in elk geval veel te hoog om jaar op jaar als don gratuit weg te schenken en ernstig meenen wij het te mogen betwijfelen, of de concept verordening in 1893 eene meerderheid zou hebben gevon den wanneer het toen bekend was geweest, dat die ver ordening een pensioenlast op de gemeentekas legt 3 maal zoo groot als in het tijdvak 1865 1892. De noodzakelijkheid tot het heffen van eene bijdrage van de direct belanghebbenden treedt helderder in het licht naar mate men de lasten, die der gemeente zijn en worden opgelegd, onder sprekende cijfers brengt. Dat> zal die bijdrage eenige beteekenis hebben, daardoor een te zware druk op de ambtenaren, beambten, bedienden en werklieden wordt gelegd, ontkennen wij met nadruk. In vele gemeenten wordt eene dergelijke heffing toegepast en al geschiedt ook die heffing door eenvoudige inhouding of korting op het tractement of het loon, nergens ontmoet die heffing eenig bezwaar. Tegenover elke heffing, zoo is en zal worden beweerd moet staan het recht, de aanspraak op pensioen en dat recht, die aanspraak erkent onze verordening niet. Ons wil het voorkomen, dat de praktijk hier op geheel andere wijze uitspraak heeft gedaan. Gedurende dc laatste 5 jaren kwamen bij den raad in 25 voorstellen tot het toekennen van pensioen. In 19 van die gevallen was het ontslag reeds door burgemeester en wethouders verleend en had de raad niet anders te doen, dan het bedrag te bepalen van dat pensioen. Al de 25 voorstellen zijn dan ook zonder debat en zonder eenig voorbehoud aangenomen. De feitelijke toestand is,

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1899 | | pagina 25