Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden. van tractement en reiskosten van den keurmeester der botervaten worden ingevorderd. Art. 7. Voor het bewaren van boter in de daarvoor bestemde bewaarplaats bedraagt het recht 0.05 per vat, doch voor elke partij niet minder dan 0.25, voor elk tijdvak, vallende tusschen den eenen en den andoren dag voor den verkoop van boter aan de waag bestemd. Art. 8. Voor het gebruik van standplaatsen in de waag be draagt het recht voor het geheele belastingjaar 50 cent per centiare. Indien tusschentijds een standplaats in gebruik wordt genomen, wordt het recht over het loopende belastingjaar naar tijdsgelang berekend. De aanwijzing der standplaatsen geschiedt door de waagcoramissie, zoo noodig bij loting, op de wijze, door haar te bepalen. Art. 9. Voor hot gebruik van aanplakborden en muurvlakten bedraagt het recht als volgt: voor een week voor de eerste 50 vierkante decimeter, per dM!. 1 cent, voor de volgende 50 vierkante decimeter, per dM2. 3/4 cent, voor elke dM2. boven de 100 vierkante decimeter cent: voor drie maanden voor de eerste 50 vierkante decimeter, per dM2. 2i/i cent, voor de volgende 50 vierkante decimeter, per dM2. 1 7, cent, voor elke dM2. boven de 100 vierkante decimeter lct. voor langer tijdvak tot het einde van het belastingjaar: voor de eerste 50 vierkante decimeter, per dM2. 5 cent, voor de volgende 50 vierkante decimeter, per dM3. •°>7% cent, voor elke dM2. boven de 100 vierkante decimeter 21/i ct. De aanplakborden moeten door den huurder worden geleverd. De plaats voor het aanhechten der borden en van de in gebruik te nemen muurvlakten wordt door de waag- commissie aangewezen. Art. 10. Het recht van gebruik volgens de artt. 8 en 9 is geheel persoonlijk en mag niet duurzaam of tijdelijk aan een ander worden overgedragen of afgestaan. Indien dit plaats heeft, vervalt het recht van gebruik onmiddellijk, buiten en behalve de bepalingen van art. 271 der gemeentewet. Art. 11. Het recht van gebruik volgens de artikelen 8 en 9 eindigt in elk geval met het einde van het belastingjaar, waarin het is ontstaan. In geen geval wordt restitutie van betaalde rechten verleend. Art. 12. De rechten in artikel 2 vermeld, zijn verschuldigd dooi den eigenaar der ter waag gebrachte goederen ot door hem, die de weging heeft verlangd. Zij zijn dadelijk na de weging of verwerking der goederen invorderbaar. De rechten, in art. 7 vermeld, zijn verschuldigd door den eigenaar der boter, of die hem vervangt. Zij zijn invorderbaar telkens na het eindigen van een tijdvak al- in gemeld artikel is bepaald. Geene goederen mogen uit de waag worden weggevoerd, zonder dat de daarvoor verschuldigde rechten zijn betaald. Overtreding dezer bepaling wordt als ontduiking van belasting beschouwd. De rechten, in de artt. 8 en 9 vastgesteld, zijn ver schuldigd door hen, die aanvrage om een standplaats of een aanplakbord of muurvlakte hebben gedaan. Zij zijn dadelijk na de aanwijzing door de waagcommissie voor het volle bedrag invorderbaar. Art. 13. Het belastingjaar loopt van 1 Januari tot en met ultimo December. Art. 14. Dit besluit treedt in werking den lsten Januari 1900. VERORDENING op de invordening der waag- rechten. Art. 1. De invordering der waagrechten geschiedt door den waagmeester. Art. 2. Ingeval van verschil over het bedrag der verschuldigde rechten, is de schuldenaar niettemin verplicht, het dooi den waagmeester gevorderde bedrag dadelijk te voldoen, behoudens beroep op de waagcommissie, die ten deze in hét hoogste ressort beslist, en, indien zij het beroep ge grond acht, den waagmeester gelast het te veel gevorderde terug te betalen. Art. 3. De waagrechten, die, om welke reden ook, niet aan den waagmeester op diens vordering worden betaald worden ingevorderd overeenkomstig de voorschriften van de artt. 258 261 der gemeentewet. Art. 4. Deze verordening treedt in werking den lsten Januari 1900. MEMORIE VAN TOELICHTING, behoorende bij het besluit van den Raad der gemeente Leeuwarden van den tot heffing van rechten aan de Waag aldaar. De verordening tot heffing van waagrechten, vastgesteld den 28 Juli 1891 (gemeenteblad no. 19) behoort tot die, welke krachtens art. 14, 3e alinea van de wet van 24 Mei 1897 (Staatsblad no. 156) met l Januari 1900 van rechtswege vervallen. Er dient dus eene nieuwe verordening te worden vastgesteld. In het ontwerp, dat den Raad wordt aangeboden, zal men nog al eenige afwijkingen van de bestaande verordening aantreffen. Voor zoover die zich bepalen tot eene andere rang schikking van verschillende bepalingen en tot redactie wijzigingen, meenen wij dat toelichting overbodig is. Doch er worden enkele veranderingen voorgesteld waarvoor wij de redenen moeten opgeven. In de eerste plaats wat betreft de bepalingen omtrent het recht voor het wegen en verwerken van boter. In de vigeerende verordening is in art. 1 voor boter het volgende recht vastgesteld voor elk lji vat0.16 V8 0.08 7ir 0.04 Bijlage tot het verslag, der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden. 3 terwijl volgens de 2e alinea van art. 3 voor het plaatsen en verwerken der aan de waag aangevoerde vaten boter, die elders aan eene waag zijn gewogen en van het ver- eischte biljet zijn voorzien, is verschuldigd voor elk 7% vat 5 cent en voor elk l/H vat 3 cent. Met deze bepaling staat in verband de 2e alinea van art. 4, waarin wordt bepaald, dat de plaatsing der goederen in de waag wordt geacht het verzoek tot weging in te sluitenmet uitzondering van de vaten boter, bedoeld in de 2e alinea van art. 3. Deze bepalingen dienen te worden gewijzigd. Zooals bekend is, is de aanvoer van boter aan do waag sedert het toenemend getal zuivelfabrieken aanmerkelijk verminderd. De vaten boter, die de fabrieken opleveren, worden in de fabrieken zelve gewogen en op het daar geconstateerde gewicht verhandeld. In den regel pas- seeren zij dus niet een gemeentelijke waag. Intusschen komt het voor, dat dergelijke vaten boter aan de waag worden gebracht om ze aldaar te verkoopen, zonder dat weging wordt verlangd, of wel, dat men wenscht, dat van eene partij een enkel vat gewogen wordt. Dergelijke partijen nu vallen niet in de uitzondering, bij art. 4 alinea 2 gemaakt, omdat zij niet „aan eene waag" zijn gewogen en ze ook niet „van het vereischte biljet" zijn voorzien. De gedienstigheid der praktijk is hieraan echter tege moet gekomen, door van de vaten, die gewogen worden, het gewone recht in te vorderen en voor de overige te doen betalen het verminderde recht van 5 en 3 cent. Ofschoon in strijd met den letter der verordening, kan niet gezegd worden, dat deze handelwijze is in strijd met hare bedoeling. De verordening heeft voor het wegen en verwerken van boter een hooger recht willen vorderen dan voor het verwerken alleen. Wordt dus geen weging verlangd en ook niet gedaan, dan is het rationeel, dat het lagere tarief wordt toegepast. Om nu echter de verordening in dit opzicht in over eenstemming te brengen met den feitelijken toestand, zijn in het ontwerp de noodige wijzigingen aangebracht (zie art. 2, wat boter betreft, en art. 4). De fabrieksboter wordt in vaten van andere afmetingen afgeleverd dan de boter, die op de oude wijze wordt gemaakt. De vaten waarin de laatste wordt afgeleverd, worden onderscheiden in 7»i V8 en 7i« vaten. Die waarin de fabrieksboter wordt verzonden, worden onderscheiden in 73, Vg en 7u vaten. De 745 7s en 7i 6 vaten bevatten onderscheidenlijk een gewicht aan boter van nagenoeg 40, 20 en 10 kilogram de 7j? V6 en Vu vaten van nagenoeg 50, 25 en 12 7, kilogram. Het is ons daarom wenschelijk voorgekomen om de omschrijving te wijzigen en, in plaats van een gebruike lijke benaming van een vat boter, het bruto-gewicht als maatstaf van heffing aan te wijzen. Wat het bedrag van het recht betreft, meende men geen afzonderlijk tarief te moeten voorstellen voor de fabrieks boter, ofschoon de daarvoor gebruikt wordende vaten van grooteren inhoud zijn dan die, waarin de boter, op de oude wijze gemaakt, wordt afgeleverd. De waagcommissie, door ons gevraagd, of zij ook voorstel len meende te moeten doen tot wijziging der verordening, richtte, onder dagteekening van 29 Juli jl., no. 112, tot ons het volgende schrijven „In antwoord op Uwe missive ten opzichte van voor dstellen voor te heffen waagrechten over het tijdvak, aan hangende in 1900, heeft de waagcommissie de eer „UEd.Achtb. mede te deelen „dat deze voorstellen eerst thans worden ingediend „nadat zij de proefneming met het houden eener kaas- „markt of kaasbeurs op Woensdag heeft gezien, „dat het resultaat hare verwachtingen heeft teleurgesteld, „dat echter, door deze op Viijdag te brengen, die kaas markt wellicht zal toonen levensvatbaarheid te bezitten, en „dat de waagcommissie, om aan te moedigen, dat niet „alleen monsters, doch geheele partijen worden aangevoerd, „aan UEd.achtb. voorstelt, de volgende wijziging in de „te heffen waagrechten voor kaas aan te brengen „Van eene partij kaas (model Edammer) van 1000 „1999 stuks, (model Goudsche) van 500 999 stuks, van „nagelkaas van 500 -999 stuks, worden de waagrechten „verminderd met 10 °/0 (tien ten honderd) en van par tijen kaas (model Edammer) van 2000 of meer, en van „partijen kaas (model Goudsche) of nagel kaas van 1000 „stuks of meer worden die kosten verminderd met 20 °/0 „(twintig ten honderd)." Aan de bedoeling der waagcommissie, ofschoon dan in een anderen vorm dan zij voorstelt, is door ons voldaan. Wij hebben voor de eerstvermelde partijen kaas een tarief voorgesteld, dat vrijwel overeenkomt met de voor gestelde korting van 10 °/0. Naar de bedoeling der com missie is voor nog grootere partijen een lager tarief op genomen, doch alleen voor het meerdere gewicht, omdat anders reeds bij partijen, respectievelijk van 2000 en 1000 kazen, en dus van een enkele kaas meer, over de geheele partij het nog lagere tarief zou worden toegepast. Het bestaande gewone tarief voor het wegen en ver werken van kaas is door ons ook eenigszins gewijzigd. Zooals het thans is, wordt naar evenredigheid voor grootere partijen meer betaald dan voor kleinere. Dat is niet ratio neel. Het omgekeerdo is beter te verdedigen. Daarom stellen wij voor, het recht voor 12 72 kilogram of minder te bepalen op 3 cent (nu 2 cent) en dat voor 12 7j 25 kilogram op 5 cent (nu 3 cent). Laat ons er bijvoegen, dat dergelijke kleine partijen slechts zelden ter waag worden aangevoerd. Tot dusver zijn nog nimmer aanvragen voor het plaatsen van aanplakborden of het in gebruik nemen van muur vlakten in de waag gedaan. Ook omdat art. 20 van de verordening, regelende het gebruik van de waag (gemeenteblad van 1894 no. 5), voorschrijft, dat o. a. ook het recht van aankondiging bij afzonderlijke verordening zal worden geregeld, hebben wij gemeend, opnieuw bepalingen dienaangaande te moeten voorstellen, doch wij hebben daarvoor het tarief overge nomen, dat is vastgesteld bij art. 6 der verordening tot het heffen van beursrechten (gemeenteblad van 1899 no. 2), daar er o. i. geen enkele reden bestaat om die rechten voor de waag anders te regelen dan voor de beurs. Na de opmerking, dat, althans in de eerste tijden, de gewijzigde tarieven van zeer weinig invloed zullen zijn op de zuivere opbrengst der waagrechten, laten wij hier volgen een overzicht van de financiëele uitkomsten dei- heffing over de laatste vijf jaren. ONTVANGSTEN. In 1894 5727.67s 1895 - 5619.35 1896 - 4996.97s 1897 - 4345.34 1898 - 3649.64s Totaal /24338.98s Gemiddeld - 4867.79s GEWONE UITGAVEN. In 1S943410.01' 1895 - 3323.09 1896 - 3067.34 1897 - 2904.46 s 1898 - 2781.08s Totaal 15485.99s Gemiddeld - 3097.20 Gemiddelde ontvangsten 4867.79s uitgaven - 3097.20 Voordeelig saldo1770.59s

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1899 | | pagina 66