2
Bijlage-tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden.
en dat ze meer dan voldoende zijn om te staven, dat in
art. 41 Gemeentewet het woord „belegd" twee zeer ver
schillende beteekenissen heeft, en wel: 1° die van bijeen
roepen van de leden voor wat aangaat de gewone ver
gaderingen wier dag en uur bij het reglement van orde
zijn vastgesteld en 2°. de grammaticale beteekenis n. 1.
het door den Burgemeester bepalen dat er, op een te
voren aan de leden nog onbekend tijdstip, eene verga
dering zal worden gehouden en het bijeenroepen der leden
tot eene dergelijke buitengewone vergadering. In beide
gevallen behoort dan nog tot het „beleggen" het door
publicatie van dag en uur als 't ware ter vergadering
oproepen van het publiek (art. 41 in fine.)
Niet echter alzoo. Op ééne uitzondering na (Gemeente
blad no. 1732) zijn allen, die over dit onderwerp geschreven
hebben, hierboven genoemd, van oordeeldat het bepalen
van dag en uur van elke raadsvergadering, gewoon of
buitengewoon, uitsluitend aan den Burgemeester toekomt
en dat dienaangaande door den Raad niets in het reglement
van orde mag worden vastgesteld. Die alle beroepen
zich daartoe op enkele woorden des Ministers, bij de
behandeling van art. 41 gebezigd, als1° „De bepaling
„van den dag, waarop de raadsvergadering zal worden
„gehouden, moet van den Burgemeester blijven afhangen.
^,De Burgemeester moet nooit gedwongen kunnen worden
„om op een bepaalden dag eene raadsvergadering te
„houden". 2°. „Het artikel zegthet beleggen tegelijk
„ter openbare kennis gebracht worde. Wat is beleggen
„Beleggen eener vergadering is niet het bloot in het
„algemeen bepalen, dat er eene vergadering zal worden
„gehouden, maar het vaststellen op welken dag, op welk
„uur die zal plaats hebben. Het beleggen is juist in
„die bepaling van tijd gelegen, en dat beleggen zal ter
„algemeene kennis gebracht worden." (Handelingen als-
boven. Bijblad blz. 780.)
Dit beroep gaat echter niet op. De sub 10 aange
haalde woorden des Ministers werden gebezigd bij de
behandeling van het amendement van den heer Jongstra,
strekkende, om te voorzien in mogelijke weigering of ver
zuim van den Burgemeester, om eene vergadering te be
leggen, en raken blijkens het redeverband en hetgeen
mr. Thorbecke bij de behandeling van hetzelfde artikel
even te voren en onmiddellijk daarop heeft gezegd en ik
zoo even aanhaalde kennelijk alleen de buitengewone
vergaderingen. Ook is het duidelijk, als men nagaat dat
de sub 2° aangehaalde woorden des Ministers als ant
woord dienden op een vraag van den heer van Golstein,
„of onder het woord beleggenin het slot van artikel 41,
„ook begrepen is dat dag en uur worden bekend gemankt
dat toen ook de heer Thorbecke, waar bij over de bepaling
van den tijd der vergaderingen sprak, enkel de buitenge
wone op het oog had, terwijl hij daarbij de vraag zelve
van den heer van Golstein bevestigend beantwoordde, door te
verklaren dat het de bedoeling was, dat onder het beleggen
der vergadering ook het, in het belang dor publiciteit,
ter openbare kennisbrengen van dag en uur daarvan, be
grepen is.
De Minister kwam dan ook bij de behandeling van de
artt. 40 en 41 Gemeentewet in geen enkel opzicht met
zich zeiven in tegenspraak, zooals wel beweerd is. Wat
hij in zijne Memorie van beantwoording op art. 40 schreef,
en boven is opgenomen, schijnt echter door geer. der ge
noemde schrijvers met de uitlegging van art. 41 in ver
band te zijn gebracht, althans wordt door hen daarvan
niet gerept, terwijl het daarvoor toch van zoo groot belang
is. Waar toch, in de aan de openbare behandeling eener
wet tusschen de vertegenwoordiging en den Minister
voorafgegane gewisselde stukken, in casu in die Memorie
van beantwoording, zoo duidelijk gezegd is, dat de wet,
wat betreft het bepalen van den tijd der raadsvergade
ringen, voorzoover dit de gewone aangaat, alle bevoegd
heid aan den Raad geeft en dienaangaande in het Regl.
van Orde behoort te worden beslist, doch dat de bevoegd
heid tot die tijdsbepaling wat de buitengewone vergade
ringen betreft, enkel en alleen aan den Burgemeester staat,
daar gaat het niet aan, nu de wetgevende vergadering
zich daarbij door woord en daad aansloot, uit een paar
in den loop der discussie gesproken woorden, die dan nog
buiten het verband met het behandelde punt worden ge
citeerd, iets anders af te leiden dan de Minister zoo pas
als de eenige bedoeling heeft ter neer geschreven en dit
te minder, indien, zooals ik heb aangetoond, blijkt, dat die
woorden, gelezen in den gedachtengang van hem die ze
uitte, geenszins met het in destukken door hem geschrevene
en door hem van te voren of later gesprokene in tegen
spraak, maar juist daarmede in harmonie blijken te zijn.
Tot staving van mijne stelling, dat ook later onder de
werking der Gemeentewet het verschil dat mr. Thorbecke
maakte in de tijdsbepaling van de bij het Regl. van Orde
vast te stellen gewone en de in dit opzicht niet in dat
reglement vallende buitengewone vergadering, zeer juist
door de Regeering in het oog is gehouden, wijs ik op
een bij Koninklijk kabinetschrijven van 3 Maart 1856 no.
72 onder den Minister van Reenen gegeven beslissing,
waarbij een besluit van Gedeputeerde Staten van Zeeland
wordt goedgekeurd, luidende„De Raad is bevoegd, in
„zijn Reglement van Orde het uur te bepalen waarop in
„den regel zijne vergaderingen zullen gehouden worden,
„omdat het beleggen van de vergadering, bij art. 41
„Gemeentewet aan den Burgemeester opgedragen, in strikten
„zin alleen het samenroepen der leden tot het houden
„eener vergadering beteekent, en de bepaling van het uur
„slechts dan met het samenroepen moet gepaard gaan,
„wanneer dat uur niet door eenig wettig voorschrift is vastge
steld." (Cf. mr. van Oosterwijk blz. 287 no. VIII. Mr van Emden
de Rechtspraak enz. op art. 41 Gemeentewet I blz 226.)
Deze beslissing is dus geheel in overeenstemming met
hetgeen vijf jaren te voren bij de behandeling van de artt.
40 en 41 dier wet door de Staten Generaal als de geest
dier bepalingen was aangenomen.
De binnen de grenzen der wet in deze souvereine
gemeenteraad, krachtens art. 143 der Grondwet aan het
hoofd der gemeente staande, heeft dus, blijkens de ge
schiedenis der Gemeentewet en de door de volksvertegen
woordiging geaccepteerden wil van haar auteur, door het
uur zijner gewone vergaderingen bij Reglement van Orde
vast te stellen, die grenzen niet overschreden.
Dat de Raad bij reglement kan bepalen wanneer hij
ter gewone vergadering zal bijeenkomen, is een gevolg
van de natuurlijke vrijheid aan iedere vergadering toeko
mende, tenzij deze door de wet beperkt wordt; dat voor elke
buitengewone vergadering de tijdsbepaling door den voor
zitter geschiedt, ligt in den aard der zaak.
Bovendien, eene bepaling als ons art 10 inhoudt, heeft
sedert 1851, na mededeeling aan Gedeputeerde Staten
(art. 152 der Gemeentewet), in het reglement van orde
bestaan en den raad blijven binden (art. 93 en 290 Ge
meentewet). Ook Mr. Oppenheirn is van mijn gevoelen
waar hij op blz. 138 van zijn werk „het Nederlandsch
Gemeenterecht" zegt: „Ten minste zes malen'sjaars komt,
„volgens art. 40, de raad bijeen op de tijdstippen, die het
„reglement van orde noemt of, voorziet dit niet in de
„zaak, de voorzitter aanwijst". In hetgeen hij verder
schrijft, maakt deze geleerde, wat de bevoegdheid tot be
paling van den tijd eener raadsvergadering betreft, duide
lijk onderscheid tusschen de gewone en buitengewone ver
gaderingen van dien raad.
Het door den Burgemeester „beleggen" eener, bij het
reglement op dag en uur vastgestelde, vergadering, bestaat
dus enkel in het, ter herinnering aan de leden, zenden
van den oproepingsbrief, hetgeen ook daarom eene ver
plichting blijftdewijl deze de te behandelen zaken moet
inhouden (art. 41 en 42 Gem.wet).
Wat de buitengewone vergadering betreft, blijft des
burgemeesters recht om ze te bepalen op den hem het
meest geschikt voorkomenden tijd onverlet. Zoo ook oor
deelde de meerderheid uwer commissie tot herziening van
het reglement van orde in 1868. (Handelingen van den
Gemeenteraad van Leeuwarden van dat jaar, bijlagen blz.
20). Deze volkomen vrijheid van den burgemeester blijkt
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden.
3
o.a. uit de beschikking van den Minister van Binnenlandsche
zaken van 24 Juli 1882, houdende dat die ambtenaar-
niet behoeft te voldoen aan een verzoek van raadsleden
om vóór het einde der loopendo week eene raadsverga
dering te beleggen. (Weekblad van Burgerlijke Admini
stratie no. 1726).
Ik kom alzoo tot het navolgend besluitde wetgever
kent gewone en buitengewone vergaderingen opzichtens
de gewone kan de raad, met inachtneming van het wet
telijk minimum, hetgeen zij echter vermag te overschrij
den, in zijn reglement van orde niet alleen het getal maar
ook den tijd daarvoor bepalen bepaalt het reglement dien
tijd niet, dan is het de burgemeester, die dit telkens doet.
Opzichtens elke andere of buitengewone vergadering,
hetzij dat de burgemeester die noodzakelijk acht, hetzij
dat die is aangevraagd, is des burgemeesters recht tot het
beleggen daarvan op een door hem aan te wijzen dag en
uur onbeperkt.
De raad is derhalve mijns erachtens bevoegd om het
voorstel van de heeren Jansma c.s., dat de strekking
heeft om het reglement van orde in zooverre te wijzigen,
dat de gewone raadsvergaderingen voortaan op een daarin
nader vast te stellen avonduur of op een Zaterdag namid
daguur zullen worden bepaald, in behandeling te nemen.
Leeuwarden, 8 Febr. 1900.
VAN KETWICH VERSCHUUR,
Stoom Boek- en Steendrukkerij van N. Miedema Co., Leeuwarden.