I
Bijlage No. 7.
Bijlage tot liet verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden.
1
VOORSTEL tot wijziging en opnieuw vaststel
ling van het Reglement voor de Stads
Bank van Leening te Leeuwarden.
Aan den Raad.
Bij Koninklijk Besluit van den 3 Juni 1805, no. 7,
is voor den tijd van vijfjaren, ingaande op 1 Juli '895,
goedgekeurd het Reglement voor de Stads Bank van Lee
ning te Leeuwarden.
De termijn, waarvoor dit reglement is goedgekeurd,
loopt derhalve op I Juli e.k. af, zoodat het opnieuw moet
worden vastgesteld en aan de koninklijke goedkeuring
onderworpen.
Reeds onder dagteekening van 21 Juni 1899 no. 312
ontvingen wij van de commissie van administratie het
verzoek om eene "wijziging van art. 18 te bevorderen,
welke missive met het daarbij overgelegde afschrift van
het Koninklijk Besluit van 27 April 1899, no. 25, als
bijlagen hiernevens zijn gevoegd.
Het kwam ons college evenwel gewenscht voor, met
de voldoening aan dit verzoek te wachten tot de aan
staande periodieke herziening van het reglement, omdat
dan misschien ook andere artikelen daarvan zouden blijken
wijziging te behoeven.
Wij gaven van deze zienswijze kennis aan de commissie
van administratie, die ons bij het mede hierbij overgelegde
schrijven van 26 Januari I960 no. 324 haar oordeel omtrent
eventueele wijzigingen in het Reglement te kennen gaf.
Daaruit blijkt, dat door de commissie geene andere wij
zigingen worden noodig geacht dan de door haar voorge
stelde vervanging van het 18de reglements-artikel door
de aangegeven bepaling.
Ons college kan zich met het voorstel der commissie
en met de daarvan gegeven toelichting geheel vereenigen,
terwijl ook, naar ons gevoelen, de overige artikelen van
het reglement onveranderd kunnen worden overgenomen.
Met verwijzing naar de hiernevens afgedrukte bescheiden,
waaronder gemakshalve ook zijn opgenomen de artikelen
19 en 20 van het Koninklijk Besluit van 31 October 1826
en artikel 4 der wet tot regeling der Personeele belasting,
hebben wij de eer uwe vergadering voor te stellen
I. In het reglement voor de Stads Bank van Leening
te Leeuwarden (gemeenteblad no. 12 van 1895) de vol
gende wijziging aan te brengen
artikel 18 wordt gelezen als volgt
,,De bank beoogt geen winst.
„Mocht over eenig jaar winst zijn gemaakt en deze niet
„moeten worden aangewend overeenkomstig het bepaalde
„bij art. 20 van het koninklijk besluit van 31 October
„1826, dan bepaalt de gemeenteraad, tenzij de omstandig
heden toepassing mochten vorderen van artikel 19, 2de
„lid van genoemd besluit, welke bestemming daaraan zal
„worden gegeven ten bate der instelling."
II. Het aldus gewijzigd reglement opnieuw vast te
stellen overeenkomstig nevensgaand ontwerp.
Leeuwarden, 27 Maart !90(>.
Burgemeester en wethouders van Leeuwarden
A. RÖELL, Burgemeester.
P. A. BERGSMA, Secretaris.
Aan
No. 312. heeren burgemeester en wethouders
van Leeuwarden
Hoewel het ons bekend is, dat de hierbijgaande af
wijzende beschikking op het beroep, door ons bij H. M.
de Koningin ingesteld tegen de beslissing van den
directeur der directe belastingen enz. op ons verzoek om
plaatsing van het gebouw der Bank op de lijst, bedoeld
in art. 4 der wet op de Personeele belasting aan uw
college niet onbekend is gebleven, nemen wij de vrijheid
haar u alsnog officiéél toe te zenden met beleefd verzoek
te willen overwegen, of er ook voor uw college termen
bestaan om een voorstel bij den gemeenteraad in te die
nen tot wijziging van art. 18 van het reglement voor de
stads bank van leening in dier voege, dat in het ver
volg het gebouw der bank op de bovengenoemde lijst
zoude kunnen worden gebracht.
Het wil ons n.l. voorkomen, dat het 'e lid van ver
meld art. 18 louter eene academische waarde heeft, waar
de bank sinds eene reeks van jaren geene winst behaald
en met een aanzienlijk bedrijfskapitaal, waarvoor interest
wordt betaald, moet werken.
Mocht de instelling vrijstelling van de Personeele be
lasting kunnen verkrijgen, dan zoude het jaarlijksch verlies
met 33.49 worden verminderd.
Leeuwarden, den 21 Juni 1899.
lie. commissie, van administratie der
Stads Bank van leening.
(get.) A, OTTEMA, Vice- Voorzitter.
(get.) C. ,1' PRAKKEN, Lid en Secretaris.
AFSCHRIFT.
27 April 1899 No. 25.
Wij WUhelmina bij de gratie Gods, Koningin der
Nederlanden Prinses van Oranje-Nassau, enz enz. enz.
Beschikkende op het beroep, ingesteld door de commissie
van administratie der Stads Bank van Leening te Leeu-
u arden tegen de beslissing van den directeur der directe
belastingen, invoerrechten en accijnzen aldaar d.d. 7 De
cember 1898, op baar verzoek om plaatsing van het ge
bouw der Bank op de lijst bedoeld in art. 4 der wet van
16 April 1896 (Staatsblad no. 72) tot regeling van de
Personeele belasting.
Den Raad van State, afdeeling voor de geschillen van
bestuur, gehoord advies van 29 Maart 1899 no. 74.
Op de voordracht van onzen Minister van Financiën
van 22 April 1898 no. 69 Directe belastingen
Overwegende, dat het verzoek is afgewezen, eenerzijds
uit overweging dat art. 4, Iletter b der wet hier niet
kan worden ingeroepen, anderzijds op grond, dat eene Bank
van Leening wel kan worden gerangschikt onder de
inrichtingen genoemd in art. 4, I, letter d, maar dat
niet wordt voldaan aan de daarbij gestelde voorwaarde
om vrijstelling van belasting te kunnen erlangen, aange
zien volgens art. 18 van het Reglement de zuivere winsten
der Bank ten bate der gemeente komen
dat de commissie van die beslissing bij Ons in beroep
is gekomen, en heeft te kennen gegeven, dat deze Bank
geene winst beoogt, wat in strijd ware met het Koninklijk
besluit van 31 October 1826 no. 182, en dat, mocht er
winst worden gemaakt, wat sinds jaren niet het geval is
geweest, die winst, ingevolge art 18, tweede lid, van het
Reglement, in de eerste plaats ten voordeele van de instel
ling zal komen
overwegende, dat, alsnog volgens art. 18, tweede lid,
van het Reglement voor de Stads Bank van Leening te Leeu
warden uitkeeringen der zuivere winsten aan de gemeente
niet plaats hebben zoolang de Bank moet werken met
bedrijfskapitaal, waarvoor rente wordt betaald, en is het
uit dien hoofde, alsmede wegens de omstandigheid dat er
in de laatste jaren geene winst is gemaakt niet te ver
wachten, dat de gemeente, althans in den eersten tijd, gel
delijke voordeelen van deze instelling zal trekken, des al
niettemin hier niet voldaan wordt aan den eisch der wet,
dat geene winst worde beoogd anders dan ten bate der
inrichting, nu in art. 18, eerste lid van het Reglement,
uitdrukkelijk wordt bepaald, dat de zuivere winsten der
Bank ten bate komen van de gemeente