2 Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden. dat dus de plaatsing op de lijst terecht is geweigerd Gezien de wet van 16 April 1896 (Staatsblad no. 72); Hebben goedgevonden en verstaan met handhaving van de bestreden beslissing het daar tegen ingesteld beroep ongegrond te verklaren. Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoe ring van dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezon den aan den Raad van State, afdeeling voor de geschillen van bestuur. Lipburg, den 27 April 1899. (get.)WILHELMINA. De Minister van Financiën, (get.): PIERSON. Voor gelijkluidend afschrift De Secretaris-Generaal, (get.)RANDWIJCK. AFSCHRIFT. No. 324. HERZIENING REGLEMENT. Aan heeren burgemeester en wethouders van Leeuwarden. Naar aanleiding van onze missive d.d. 21 Juni 1899 no. 312, werd ons van wege uw college te kennen ge geven, dat eene tusscbentijdsche wijziging van art. 18 van het reglement voor de Stads Dank van leening geene aanbeveling verdiende, nu de termijnwaarvoor dit is goedgekeurd, op 1 Juli e.k. afloopt en derhalve in den loop van dit jaar het geheele reglement opnieuw moet worden vastgesteld en aan de Koninklijke goedkeuring onderworpen. Daarbij werd ons in overweging gegeven om, wanneer de herziening van het reglement bij onze commissie aan de orde kwam, eene wijziging van artikel 18 voor te bereiden en aan het oordeel van uw college te onder werpen. Aan dezen wenk gevolg gevende, hebben wij ons in de laatst gehouden bijeenkomst met deze herziening bezig gehouden en zijn tot de slotsom gekomen, dat het regle ment geene andere wijziging behoeft, dan de reeds vroe ger door ons ter sprake gebrachte van art. 18 in dier voege, dat voor het vervolg het reglement geen beletsel zij tegen de plaatsing van het gebouw der bank op de lijst, bedoeld bij art. 4 der wet op de Personeele belastina. Zooals wij reeds in onze aangehaalde missive deden opmerken, wordt door de Bank al sedert eene reeks van jaren geene winst behaald en kan derhalve de tegenwoor dige redactie van art. 18 zonder bezwaar plaats maken voor eene bepaling, waarbij elke bedenking wordt opgeheven, die, blijkens de overwegingen van het Koninklijk Besluit van 27 April 1899 no. 25 aan de plaatsing van het gebouw der Bank op bovengenoemde lijst in den weg stond. Het wil ons voorkomen, dat de navolgende ledactie hiervoor in aanmerking kan komen. Artikel 18. „De Bank beoogt geene winst. „Mocht over eenig jaar winst zijn gemaakt en deze „niet moeten worden aangewend overeenkomstig het be haalde bij art. 20 van het Koninklijk Besluit van 31 „October 1826, dan bepaalt de gemeenteraad, ten zij de om standigheden toepassing mochten vorderen van art. 19 „2de lid van genoemd besluit, welke bestemming daaraan „zal worden gegeven ten bate der instelling." De ontworpen wijziging kan naar ons gevoelen binnen een afzienbaar tijdperk en althans binnen den termijn, waarvoor het reglement pleegt te worden goedgekeurd, geen invloed uitoefenen op den feitelijken finantieelen toestand der Bank, terwijl zij eenerzijds geheel voldoet aan de bepalingen van het Koninklijk Besluit van 1826 zoodat niet behoeft te worden gevreesd, dat uit dien hoofde tegen de goedkeuring bezwaar zal worden go- maakt en zij aan den anderen kant allen twijfel opheft omtrent de niet-belastbaarheid van het gebouw der Bank ingevolge art. 4 1 letter d der wet tot regeling der personeele belasting. Met verwijzing naar onze meergenoemde missive en naar het daarbij overgelegde afschrift van het Koninklijk Besluit van 27 April 1899 no. 25 heeft onze commissie de eer uw college te verzoeken, aan den gemeenteraad vorenstaande wijziging van art 18 voor te stellen. De overige artikelen van het reglement kunnen, zooals gezegd, wat ons aangaat, ongewijzigd in het opnieuw vast te stellen reglement worden overgenomen. Leeuwarden, 26 Januari 1900. De commissie van administratie der Stads Dank van Leening. (get) A. OTTEMA, Vice-Voorzitter. (get.) C. J. PRAKKEN, Lid en Secretaris. UITTREKSEL. Koninklijk Besluit van 31 October 1826. Art. 19. De interessen, door de beleeners te betalen, worden voor onderscheidene klassen van beleeningen bij de afzonderlijke reglementen vastgesteld. Deze bepaling zal nogtans voor vermindering vat baar zijn, wanneer de omstandigheden zulks binnen den voorschreven termijn zouden mogen vorderen, en daarbij zal tevens moeten worden in het oog gehouden, dat de zelve voor elk der klassen, waarin de panden volgens hunne waarde verdeeld kunnen worden, moeten worden berekend dag voor dag tot dien der lossing, en tot die laagte, als de finantieële gesteldheid der Bank maar eenigszins kan gedoogen. Art. 2i'. De Banken van leening, welke met kapitalen, loopende tegen bezwarende interessen, belast zijn, zullen de winsten, door dezelve Banken behaald, jaarlijks tot geheele of gedeeltelijke aflossing van zoodanige kapitalen in de eerste plaats moeten aanwenden. UITTREKSEL. Wet van 16 April 1896. (Staatsblad No. 72.) Artikel 4. 1. Geene belasting naar den eersten, tweeden en derden grondslag wordt geheven wegens het gebruik van perceelen en gedeelten van perceelen uitsluitend a. tot. openbaren eeredienst b. voor den dienst van het Rijk of andere publiek rechtelijke lichamen c. als inrichting van onderwijs of tot opleiding voor een ambt, beioep of bedrijf: als kostschool; d. als inrichting van weldadigheid, of tot genezing of verpleging van zieken of gebrekkigen als inrichting tot algemeen nut door zedelijke lichamen, vereenigingen in het bezit van rechtspersoonlijkheid, stich tingen mits niet gebezigd voor uitvoeringen, voorstellingen of bijeenkomsten waarbij aan het publiek tegen betaling van meer dan 20 cent per persoon toegang wordt verleend een en ander voor zoover daarbij geene winst wordt beoogd of gemaakt anders dan ten bate der inrichting e. tot fabriek of werkplaats, lokalen tot uitstalling niet daaronder begrepen tot stalling van runderen of ander vee, behalve paaiden tot stalling van paarden, bergplaats of broeikas voor de uitoefening van een beroep of bedrijf. Het gebruik, vallende onder ab, c of e, is echter alleen dan niet belastbaar, wanneer het perceel of gedeelte van een perceel kennelijk daarvoor is ingericht. Indien de stallen en bergplaatsen bestemd zijn voor een beroep of bedrijf, blijven zij ook dan onbelast, als zij tevens dienen voor paarden in gemengd gebruik en vooi rijtuigen. 2. Van de inrichtingen, bedoeld onder 1 d, worden door de directeurs der directe belastingen, invoerrechten en accijnzen, ieder in zijn dienstkring, lijsten opgemaakt en zooveel noodig aangevuld en gewijzigd. Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad- van Leeuwarden. 3 Besturen van inrichtingen, welke niet op die lijsten voorkomen of daarvan zijn afgevoerd, kunnen, wanneer hun verzoek om plaatsing is afgewezen, bij Ons in beroep komen. Door ons wordt beslist, den Raad van State gehoord. Bij algemeenen maatregel van bestuur worden geregeld de wijze, waarop de lijsten en hare aanvullingen en wij zigingen worden bekend gemaakt, de wijze waarop, en de termijn binnen welken het beroep kan worden ingesteld, zoomede de herziening van den aanslag ten gevolge van de plaatsing of herplaatsing op de lijsten. 3. De bepalingen van 1 gelden niet voor de ge deelten, dienende tot woning van bestuurders, leeraren, beambten en bedienden. ONTWERP-REGLEMENT voor de stadsbank van leening te Leeuwarden. Art. 1. De stads-bank van leening te Leeuwarden, bestaande uit een hoofd- en hulpkantoor, is eene gemeentelijke instelling ter voorkoming van armoede, welke onder toe zicht van burgemeester en wethouders wordt beheerd door eene commissie van administratie. Art. 2. De commissie van administratie bestaat uit vijf leden. De burgemeester of het daartoe door hem aan te wijzen lid van het dagelijksch bestuur heeft in de vergaderingen der commissie eene adviseerende stem. Art. 3. De leden worden benoemd door den gemeenteraad, voor den tijd van vijf jaren. Met 1 Januari van elk jaar treedt een lid, volgens daarvan op te maken rooster, af. Jaarlijks vóór 1 November zendt de commissie aan den Raad eene aanbeveleng van minstens twee personen, welke door burgemeester en wethouders met een gelijk getal wordt vermeerderd. Het aftredend lid is weder benoembaar, doch wordt bij herbenoeming jongste lid". Bij tusschentijds uitvallen van een der leden wordt de aanbeveling ter benoeming ten spoedigste opgemaakt en aan den Raad ingezonden op de wijze, als bij perodieke aftreding is bepaald. De tusschentijds benoemde treedt af op het tijdstip, waarop zijn voorganger zou moeten aftreden. Art. 4. De commissie benoemt uit haar midden een onder voorzitter en een secretaris. De onder-voorzitter of het oudste lid, dat hem bij verhindering vervangt, roept de leden ter vergadering op. Hij is, bij afwezigheid van den burgemeester of het door dezen aangewezen lid van het dagelijksch bestuur, belast met de leiding van de vergaderingen der commissie en met de uitvoering barer besluiten. De burgemeester of het door dezen aangewezen lid van het dagelijksch bestuur roept de leden der commissie ter vergadering op, wanneer hij dit noodig acht. Art 5. De commissie vergadert minstens eenmaal per maand, op tijd en plaats door haar zelve te bepalen. Overigens regelt zij zelve de verdeeling barer werk zaamheden, die in een reglement van orde, door haar vast te stellen en aan den gemeenteraad mede te deelen, worden omschreven. Art. 6. De leden der commissie van administratie nemen hunne functiën waar zonder geldelijke belooning. Voor kosten van vergaderingen wordt jaarlijks eene som op de begrooting uitgetrokken. Art. 7. De commissie levert maandelijks aan burgemeester en wethouders een staat in van den geldelijken toestand en de werkzaamheden der bank. Art. 8. De commissie behoeft de machtiging van den gemeen teraad voor het opnemen van gelden, het aankoopen, vervreemden, verruilen, bezwaren of verpanden van on roerende goederen, inschrijvingen in een der grootboeken der Nederlandsche schuld of andere effecten, actiën en schuldvorderingen, het oprichten van nieuwe of vernieu wen van bestaande gebouwen, het doen van buitengewone met vernieuwing gelijkstaande herstellingen en voor alle andere daden, die buiten het gewone beheer vallen. Art. 9. Alle ambtenaren en beambten der bank zijn aan de commissie van administratie gehoorzaamheid verschuldigd. Het getal, de bezoldigingen en de borgtochten dezer ambtenaren en beambten worden door den gemeenteraad vastgesteld, de commissie gehoord. Art. 10. De eerste ambtenaar der bank voert den titel van directeur. Hij wordt benoemd door den gemeenteraad. De commissie zendt daartoe tijdig eene voordracht van drie personen in. Hij kan ten allen tijde worden geschorst en ontslagen geschorst door burgemeester en wethouders en ontslagen door den gemeenteraad, in beide gevallen de commissie gehoord. Art. II. De benoeming, schorsing en het ontslag van alle overige ambtenaren en beambten geschiedt door de commissie, den directeur gehoord. Van alle te dezer zake genomen besluiten wordt aan burgemeester en wethouders kennis geven. Art. 12. De directeur legt in handen van burgemeester en wet houders, alle andere ambtenaren en beambten in handen van de commissie den eed of de belofte af, dat zij getrouw en naar belmoren hunne bediening zullen waarnemen, geene gelden of giften van d"e pandgevers zullen vorderen, inhouden of aannemen boven hetgeen deze, krachtens dit reglement, verschuldigd zijn, en het geheim bewaren omtrent de werkzaamheden der bank, uitgezonderd tegen over de commissie van administratie en de justitie. Art. 13. Eene instructie, door den gemeenteraad vast te stellen, de commissie gehoord, regelt de werkzaamheden der ambtenaren en beambten der bank. Art. 14. Jaarlijks in de maand Februari levert de commissie aan burgemeester en wethouders een beredeneerd verslag omtrent den staat der bank in. Zij zendt jaarlijks vóór den eersten April aan den gemeenteraad ter goedkeuring de rekening en verantwoording van de ontvangsten en uit gaven van het vorig dienstjaar met de daartoe behoorende bescheiden. Art. 15. Jaarlijks vóór den eersten October wordt door de commis sie aan den gemeenteraad ter goedkeuring aangeboden eene

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1900 | | pagina 32