2 Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden. Art. 5. Indien er tusschen den belastingschuldige en den pachter of den gaarder verschil bestaat over de toepassing van het heflingsbesluit, is de eerstgenoemde bevoegd, de beslissing van burgemeester en wethouders in te roepen, mits vooraf het recht, zooals dat door den pachter of den gaarder is berekend, te hebben voldaan. In geval burgemeester cn wethouders ten gunste van den belastingschuldige beslissen, wordt het te veel betaalde aan hem terug gegeven. Art. 6. Indien de belastingschuldige op de aanvraag van den pachter of den gaarder niet dadelijk het verschuldigde voldoet, geeft de pachter of de gaarder daarvan onmiddellijk ken nis aan den ambtenaar, bedoeld bij art. 261 der Gemeen tewet, die de vordering herhaalt en bij niet betaling van het recht terstond proces-verbaal opmaakt en aan den gemeente-ontvanger zendt, ten einde de invordering te doen plaats hebben overeenkomstig de artt. 258—261 der Gemeentewet. Art. Deze verordening treedt in werking op den len Januari 1901. MEMORIE VAN TOELICHTING. De verordening tot het heffen van marktgeld, vastgesteld den 10 October 1899 (Gemeenteblad no. -1 van 1900) is slechts tot 1 Januari 1901 goedgekeurd. Teneinde dit recht voortdurend te kunnen heffen zal het dus noodig zijn die verordening op nieuw vast te stellen. Wij hebben geen aanleiding gevonden wijzigingen daarin voor te stellen. Ter motiveering van het voorgestelde recht, met het oog op art. 254 der gemeentewet, wordt ook nu weder medegedeeld, dat de uitgaven voor het gewoon onder houd van straten, pleinen, kaden, enz hebben bedragen als volgt 'in 1894 6256.384 1895 5107.134 1896 4700.704 1897 5503.45 1898 6558.52 1899 7434.63 Totaal ƒ35,560.824 Gemiddeld alzoo 5926.80 Deze uitgaven zijn niet uitsluitend aangewend voor onderhoud van afzonderlijk voor marktplaats aangewezen terreinen, maar voor het onderhoud der bestratingen in het algemeen. Bijna alle straten, pleinen, kaden enz. worden als markt in den zin der verordening gebruikt en nu is men van meening, dat de opbrengst van het marktgeld eenig verband moet houden met de kosten van het onderhoud der straten enz. althans is te beschouwen als eene kleine tegemoetkoming voor de instandhouding der gemaakte bevloeringen. Hierbij moet nog in aanmerking worden genomen, dat eenige jaren geleden successievelijk eene som van ruim 100.000 is besteed voor den aankoop van keien en dat voor het dempen, bestraten enz. van de gracht langs den Eewal en het Heerenwaltje en van die langs de Twee- baksmarkt en het Zwitserswaltje is besteed eene som van 143,088.46, alle welke buitengewone uitgaven zijn opge nomen in verschillende leeningen, die nog op verre na niet zijn afgelost, hoewel later in eene algemeene con- versieleening begrepen. De invordering van het recht is steeds verpacht. De zuivere pachtsom heeft bedragen in 1894 2825.— 1895 2325.— 1896 2227.10 1897 2135.30 1898 2081.80 1899 2098.10 Totaal 13692.30 Gemiddeld alzoo 2282.05 Het behoeft dus geen nader betoog, dat het voorgestelde recht, in verhouding tot de uitgaven, uiterst matig is. Weliswaar wordt sedert een viertal jaren voor den duur der kermis een gedeelte van het Wilhelminaplein verpacht voor het plaatsen van stoomcarousselshippodromes, maneges of dergelijke ondernemingen, van draaimolens en van beignet-, wafel-, zuur- of dergelijke kramen of tenten waarin gelegenheid tot consumptie bestaat, doch de opbrengst hiervan is moeielijk als gewoon marktgeld te beschouwen, omdat zij zich niet uitsluitend regelt naar de ingenomen oppervlakte, maar naar den aard en don omvang van het bedrijf en de te verwachten winst. De opbrengst dezer verpachtingen is geweest in 1896 961.504 1897 1708.12 1898 1708.94 1899 5492.60 Totaal 7/ 9871.164 Gemiddeld alzoo 2467.79 Doch zelfs al meende men deze opbrengst na aftrek- natuurlijk der rente van het kapitaal, dat voor de orde ning van het bedoelde terrein is besteed, berekend naar 4 °/0 op ongeveer ƒ1500.— te moeten rekenen tot die van het gewone marktgeld, dan nog blijkt, dat het vaste, bij de ontwerp-verordening voorgestelde recht, in verhouding- tot de gewone en buitengewone uitgaven voor straten, pleinen, kaden enz., voldoet aan het voorschrift van art. 254 der Gemeentewet. B De Baad der gemeente Leeuwarden Overwegendedat de verordening tot het heffen van een recht wegens het tijdelijk in gebruik nemen van de openbare straat der gemeente voor particuliere doeleinden vastgesteld den 12 December 1899 slechts tot 1 Januari 1901 is goedgekeurd en het wenschelijk is, ook na dien datum met genoemde heffing voort te gaan Gelet op art. 238 der Gemeentewet Besluitvast te stellen het navolgende BESLUIT tot het heffen van een recht wegens TIJDELIJK STRAATGEBRUIK. Art. 1. Ten behoeve der gemeente wordt een recht geheven wegens hetkrachtens verleende vergunning of onthef fing tijdelijk in gebruik nemen van de openbare straat der gemeente voor de volgende doeleinden a. het afschutten of om kasten van gebouwen muren of erven zoomede het plaatsen van steigers of schoren met of zonder omtimmering b don opslaggedurende langer dan een etmaal, van zand of bouwmaterialen met of zonder schuttingen daar omheen buiten afschuttingen of steigerwerken als bedoeld sub a c. het plaatsen van timmer-, kalk- of bergloodsen, ten behoeve van het stichten of veranderen van gebouwen d. het plaatsen van loodsen, geheel of gedeeltelijk die nende tot tijdelijke bewoning of voortzetting van bedrijf of nering. Onder openbare straat worden verstaan alle aan de gemeente toebehoorende straten, bruggen, grachten, slooten, trottoirs, goten, stegen, pleinen, wallen, wegen, wandel plaatsen, plantsoenen, open plaatsen of sloppen. Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden. 3 Art. 2. Het recht bedraagt één cent per dag voor eiken vier kanten meter oppervlakte, die in gebruik wordt genomen, gedeelten voor vol gerekend. Art. 3. De opmeting der ingenomen oppervlakte geschiedt door daartoe door of van wege burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren die van de ingenomen opper vlakte terstond schriftelijk kennis geven aan belanghebbenden. Bij steigers of schoren zonder omtimmering wordt de door de palen ingenomen oppervlakte berekend alsof zij van omtimmering waren voorzien. Is slechts een enkele paal geplaatst, dan wordt als opper vlakte aangenomen het vierkant van den afstand tusschen die paal en het particuliere eigendom. Indien planken uitsteken buiten de door de steigerpalen ingenomen oppervlakte, wordt dit meerdere bij de bepaling daarvan in rekening gebracht. Art. 4. Het recht is verschuldigd door dengene, ten wiens name de in art. 1 bedoelde vergunning of ontheffing is gesteld, van den dag af, waarop met het in gebruik nemen der openbare straat een aanvang is gemaakt tot en met dien, waarop de ontruiming daarvan van gemeentewege is ge constateerd. Deze constateering moet geschieden op den dag, waarop aan den Directeur der Gemeentewerken schriftelijk van de ontruiming is kennis gegeven. Art. 5. Het recht is niet verschuldigd voor die gedeelten van tot tijdelijke voortzetting van bedrijf of nering dienende loodsen, welke bestemd zijn voor den verkoop of het ten verkoop uitstallen van goederen en waarvan derhalve marktgeld wordt geheven. Art. 6. Dit besluit treedt in werking op den len Januari 1901. VERORDENING op de invordering van het recht wegens tijdelijk straatgebruik. Art. 1. Het recht wegens tijdelijk straatgebiuik is verschuldigd in één termijn binnen ééne maand, nadat de ontruiming van de openbare straat overeenkomstig het bepaalde bij artikel 4 van het heflingsbesluit van gemeentewege is geconstateerd. Art. 2. De Directeur der Gemeentewerken zendt wekelijks aan burgemeester en wethouders een staat in van de gecon stateerde ontruimingen, met vermelding van het door ieder verschuldigde recht, ingericht overeenkomstig een door dat college vast te stellen model. Art. 3. Deze staat wordt door burgemeester en wethouders vastgesteld en aan den gemeente-ontvanger ter invorde ring verzonden. Art. 4. De gemeente-ontvanger doet onmiddellijk een extract uit dien staat uitreiken aan elk der daarin genoemde personen, voor zooveel hem aangaat, met uitnoodiging om het verschuldigde vóór of op den vervaldag ten zijnen kantore te voldoen. Bij weigering of nalatigheid geschiedt de invordering overeenkomstig de bepalingen der artt. 258 tot en met 261 der gemeentewet. Art. 5. Deze verordening treedt in werking op den len Januari 1901. MEMORIE VAN TOELICHTING, behoorende bij het Ontwerp-Besluit tot het heffen van een recht wegens TIJDELIJK STRAAT- GEBRUIK en bij de Ontwerp-Verordening op de invordering van dat recht. De verordening tot het heffen van een recht wegens tijdelijk straatgebruik, vastgesteld 12 December 1899, is slechts goedgekeurd tot 1 Januari 1901. Ten einde dit recht bij voortduring te kunnen heffen is het noodig de verordening opnieuw vast te stellen. Over de werking der verordening, die eerst sedert 1 April j.l. van kracht is, kan nog geen oordeel worden uitgesproken, zoodat moet worden verwezen naar de in December 1899 gegeven toelichting, waarin werd opge merkt dat herhaaldelijk bij de behandeling van vroegere gemeente-begrootingen is aan- gedrongen op de indiening van een voorstel tot heffing van rechten in den geest van het hierbij aangeboden ontwerp-besluit. Met nadruk werd voorts op de noodzakelijkheid van zoodanige heffing gewezen bij de behandeling van de ver ordeningen op de heffing en invordering van marktgeld. (Vgl. Handelingen 1890 blz. 60 en 61). Door burgemeester on wethouders werden toen daarte gen verschillende bezwaren ingebracht, zoodat hunnerzijds geen voorstel weid ingediend en de Raad, uit wiens boezem evenmin voorstellen tot heffing van rechten op het gebruik van de openbare straat voor particuliere doeleinden zijn uit gegaan, heeft blijkbaar in die bezwaren berust. Sedert heeft genoemde heffing bij het college van Dage- lijksch Bestuur opnieuw een punt van overweging uit gemaakt, waarvan de uitslag in de aangeboden ontwerpen is neergelegd. Burgemeester en wethouders zijn namelijk tot de slotsom gekomen, dat de heffing van een recht wegens tijdelijk straatgebruik, zooals het in den titel van het ontwerp-hef- fingsbesluit kortelijk wordt genoemd, billijk on met de Gemeentewet in overeenstemming moest worden geacht, om het veelvuldig en langdurig gebruik, hetwelk van de openbare straat der gemeente door particulieren voor hunne bijzondere belangen pleegt te worden gemaakt, niet langer geheel kosteloos te doen zijn, maar de gemeente daarvoor eenigermate schadeloos te stellen. Eene matige heffing, waarbij de ingenomen oppervlakte als maatstaf wordt aangenomen, zal wijders het gebruik der openbare straat voor particuliere doeleinden, dat ge stadig toeneemt, niet onbelangrijk beperken en de ingeze tenen zullen zoodoende niet meer dan strikt noodig den last ondervinden van de voortdurende aanwezigheid van allerlei tijdelijke gebouwen en getimmerten, die de open bare straat ontsieren en het uitzicht,, niet zelden ook het verkeer, belemmeren. Het Waagsplein b.v. is gedurende een paar jaren achtereen nagenoeg nooit zonder loods of loodsen geweest. In artikel 1 van het heffingsbesluit worden de verschil lende particuliere doeleinden genoemd waarvoor, naar het oordeel van burgemeester en wethouders, de heffing zou behooren te worden toegepast. Het zijn de geregeld voor komende gevallen waarin, na ingewonnen advies van den Directeur der Gemeentewerken, krachtens gunstige beschik king op daartoe strekkende adressen, een gedeelte der openbare straat tijdelijk wordt afgestaan. Voor al deze gevallen wordt in artikel 2 een uniform recht bepaald van l cent per vierkanten meter ingenomen

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1900 | | pagina 36