14 Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden. gedeelte der in het eerste leerjaar toegelaten leerlingen de herhalingsschool geheel doorloopen. Uit dat alles blijkt, dat de resultaten van het herhalings onderwijs, voor zoover betreft het getal der kinderen, die daarvan zouden kunnen profiteeren, niet zeer bevredigend zijn. 2. Tot de herhalingsschool voor meisjes werden, blij kens ons genoemd verslag, voor den nieuwen cursus, die op 1 October 1900 begon, 71 nieuwe leerlingen tot het le leerjaar toegelaten, terwijl van de 50 leerlingen, die in Maart het le leerjaar hadden doorloopen, 43 terug kwa men om het 2e leerjaar te doorloopen. Vergelijkt men die getallen met de in bijlage I vermelde leerlingen uit het hoogste leerjaar van de scholen der 2e klasse b en 3e klasse, die in de huishouding, of naar een naaischool, of in de leer bij eene modiste gaan, of die in een win kel, of als loop- of dienstmeisje iets. trachten te verdienen (samen 90), dan is de gevolgtrekking uit die vergelijking gunstiger dan voor de herhalingsschool voor jongens, al blijven ook gedurende den 2 jarigen cursus der herhaling- school voor meisjes, voor en na, nog al eenigen weg, die dus die school niet geheel doorloopen. Om tot eene bevredigende beantwoording der boven door ons gestelde vraag omtrent eventueele reorganisatie van het herhalingsonderwijs te geraken, achtten wij het gewenscht, te onderzoeken, wat te dien opzichte in andere steden hier te lande gedaan wordt of zal worden. Ons medelid de heer W. Pik belastte zich welwillend met dat onderzoek, door het opstellen en verzenden eener circulaire (zie bijlage IX) naar 20 grootere gemeenten in ons land. De resultaten van het onderzoek waren in de hoogste mate teleurstellend. Uit de ons welwillend verstrekte inlichtingen is ons gebleken, dat in de meeste gemeenten geen scherpe schei ding is gemaakt tusschen voortgezet en herhalingsonderwijs en er, wat dit laatste betreft, tegen wordt opgezien een regeling te treffen, die het in overeenstemming zou brengen met art. 34 der Leerplichtwet. Dikwijls luidt bet antwoord op de door ons gestelde vragen sub II en III, dat over eene reorganisatie van het herhalingsonderwijs nog niet is gedachtmeermalen ook dat zij zal worden ter hand genomen een enkelen keer zelfs, dat er daaromtrent niets zal worden gedaan. Alleen met enkele berichten en opmerkingen konden wij ons voordeel doenwij noemen die o.a. uit Groningen en "Winschoten waarover trouwens boven reeds uitvoerig is gesproken. Op blz. 13, le kolom sub 3 hebben wij medegedeeld, hoe te Groningen, na de oprichting in 1879 der herhalings- en voortzettingsdagschool aldaar, het bezoek der destijds be staande avondscholen voor herhalingsonderwijs zoo sterk begon te verminderen, dat die avondscholen een paar jaar later moesten worden opgeheven. Op grond van die ervaring meenen wij te mogen ver wachten, dat een dergelijk verschijnsel, bij de eventueele oprichting der door ons gewenschte dagschool voor voort- zettingsonderwijs, ook hier zich zal openbaren. Toch durven wij, ingeval tot de oprichting van de laatstbedoelde school besloten werd, in verband met de Leerplichtwet niet tot gelijktijdige opheffing der thans alhier bestaande herhalingsscholen adviseeren, zoolang er kinderen blijken te zijn, die, na het gewoon lager onder wijs geheel te hebben doorloopen, om de eene of andere reden verhinderd zijn langer eene dagschool te bezoeken en die desniettemin nog eenig onderwijs wensehen te ontvangen. Wij zijn dus van meening, dat te dien opzichte eene afwachtende houding dient te worden aangenomen en dat, ingeval de door ons gewenschte school mocht worden opgericht, de thans bestaande herhalingsscholen, zij het dan ook bij wijze van proef, voorloopig moeten worden bestendigd. Tevens meenen wij, dat door de eerste twee leerjaren der door ons gewenschte school, alsook door de, door ons voorgestelde voorloopige bestendiging der alhier bestaande herhalingsscholen, alleszins wordt voldaan aan art. 34 der Leerplichtwet. Om tot eene voorstelling te geraken van het vermoe delijk getal leerlingen, dat de door ons gewenschte her halings- en voortzettingsdagschool zou bevolken, zouden wij, op grond van eene vergelijking der gegevens in bijlagen II en IVb, eene berekening kunnen maken van het ver moedelijk getal van die leerlingen, die, overeenkomstig de in bijlage IVb uiteengezette procentverhouding te Groningen, jaarlijks tot eene dergelijke school alhier zou worden toe gelaten. Bij die vergelijking zou in het oog moeten wor den gehouden, dat de in bijlage IVb vermelde scholen der le klasse te Groningen overeenkomen met de scholen der 3e klasse alhier en de in die bijlage vermelde scholen der 2e en 3e klasse samen met de scholen der 2 kl. b (even tueel 2e klasse) alhier. Wij hebben evenwel gemeend, de verleiding tot eene dergelijke berekening te moeten weerstaan, omdat wij vreezen, dat, buiten de bestaande en de door ons voor ziene factoren, de invloed van ons tot dus ver onbekende factoren op een dergelijke berekening tot verkeerde gevolg trekkingen omtrent die vermoedelijke bevolking zou kunnen leiden. Alleen gelooven wij, dat, waar te Groningen met zijne bevolking van ruim 65.0u0 zielen, tot de aldaar bestaande herhalings- en voortzettingsdagschool jaarlijks gemiddeld 200 nieuwe leerlingen worden toegelaten, eene dergelijke school te Leeuwarden met zijne half zoo groote bevolking jaarlijks minstens 100 nieuwe leerlingen zal moeten kunnen opnemen. Wij meenen thans, voor zoover het ons door IJ gevraagd advies betreft, onze beschouwingen te kunnen eindigen. Wij hebben gemeend, ons vooralsnog van het aan bieden van een meer uitgewerkt en gedetailleerd leerplan, kostenberekening etc. voor de door ons gewenschte school te moeten onthoudeningeval onze denkbeelden en in zichten bij U instemming mochten vinden, zijn wij gaarne bereid U met verdere voorlichting en raad ten dienste te zijn. De Commissie van toezicht op het lager onderwijs, Van KETWICH VERSCHUUR, Voorzitter. J. ARIËNS KAPPERS, Secretaris. Bijlage 1. Tabel aanwijzende de aanvankelijke maat schappelijke bestemming der aan het eind van het school jaar 1900/1901 uit het hoogste leerjaar van de scholen der 2e klasse b en 3e klasse vertrokken leerlingen. A. 4 scholen der 2e klasse b. Jongens. In procenten. Onderwijs (Norm. lessen) 6 9,5 School no. 4 (6e kl.) 2 3,2 Ambachtsschool 12 19,0 Ambacht zonder school 12 19,0 Burgerdag- en avondschool 8 12,7 Instructie-bataljon 2 3,2 Rijks hoogere burgerschool 3 4,8 Winkelbediende (Café) 8,0 Kantoorbediende 7 U,1 6 9,5 Totaal 63 100, Meisjes. In procenten. 6 12,2 Naaischool 29 59,2 Modiste (Cost.) 4 8,2 Winkeljuffrouw 1 2,0 Huishouding 8 16,4 School no. 4 (6e kl.) 1 2,0 Totaal 49 100,— Bijlage tot het verslag der handeliugen van den gemeenteraad van Leeuwarden. 15 B. 4 scholen der 3e klasse. Jongens. In procenten. Ambachtsschool 7 10,7 Ambacht zonder school 37 57,0 Burgerdag- en avondschool 2 3,1 School no. 4 (6e kl.) 2 3,1 Winkelbediende 2 3,1 Kantoorbediende 1 1,5 7 10,7 7 10,7 Totaal 65 99,9 Meisjes. In procenten. 23 45,0 8 15,7 16 31,4 4 7,9 Totaal 51 100,- Onder »ambacht zonder school" wordt verstaan het dienst nemen als leerling, om terstond iets te verdienen, bij een baas (smid, timmerman, sigarenmaker, uurwerkmaker, beeldhouwer, boekdrukker, boekbinder, barbier, slager, schoenmaker, loodgieter, bloemist, zeevaart). Leeuwarden, 28 Juni 1901. No 8287. Aa n 2 bijlagen. IJeeren Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden. In verband met ons schrijven van 14 Juni j.l., No. 8282, betreffende de oprichting van eene dagschool voor hers halings- en voortzettingsonderwijs ter vervanging van de op te heffen burgerdagschool, hebben wij de eer Uwe aandacht te vestigen op het volgende. Het is ons voorgekomen, dat1. met het oog op de bestaande overbevolking der openbare lagere scholen van de 2e klasse b en 3e klasse alhier, 2. naar aanleiding van de in werking getreden leerplichtwet, 3°. in verband met ons bovenaangehaald schrijven, thans het juiste oogen- bJik is gekomen voor het beramen van maatregelen tot het verkrijgen van meerdere plaatsruimte voor leerlingen der sub 1°. genoemde scholen. Reeds sedert jaren wordt dooi de hoofden dier scholen geklaagd over de overbevolking van klassen (lokalen) en blijkens ons jaarverslag over 1900 (blz. 4, r. 11 v. b., gemeenteverslag bladz. 98) de wensch uitgesproken, die bevolking tot hoogstens 40 leerlingen in elke klasse te bepeiken. Wij achten de vervulling van dien wensch niet slecht- billijk, maar in het belang zoowel van het onderwijs als van onderwijzers en leerlingen noodzakelijk. De in vele klassen (lokalen) der genoemde scholen be staande overbevolking toch is de oorzaak, dat het onder wijs in zulke klassen, ook bij den meesten ijver en in spanning der onderwijzers betrekkelijk weinig vrachten draagt, zij werkt in de hoogste mate afmattend op de onderwijzers en is beslist nadeelig voor den gezondheids toestand der leerlingen om die reden heeft dan ook de gemeenteraad van Amsterdam in dit jaar een getal van 40 leerlingen als maximum voor de bevolking eener klasse (lokaal) vastgesteld. Het is U verder bekend, dat bij den aanvang van het ioopende schooljaar een zeventigtal kinderen, voor wie plaatsing op verschillende scholen 3e klasse was gevraagd, wegens gebrek aan plaatsruimte in die scholen, voorloopig zijn opgenomen in het schoolgebouw aan den Wissesdwinger, terwijl de schipperskinderen, die in dat gebouw onder wezen worden, tengevolge van dien maatregel tijdelijk moesten worden geplaatst in het hulplokaal bij do Put. Ook is U uit onze verslagen over de laatste jaren bekend, dat ook in de scholen der 2e klasse b met name in gemeenteschool no. 7, gebrek aan plaatsruimte zich sinds jaren ten zeerste doet gevoelen. De hierbij gaande tabel bevat een overzicht van de bevolking der openbare lagere scholen op 18 Juni j.l. Aan den voet dier tabel vindt men eene opgave aanwijzende, hoevele kinderen in elk dier scholen boven het getal van 40 leerlingen in eene klasse (lokaal) geplaatst zijn. Bij dit alles komt, dat, ingevolge de thans in werking getreden leerplichtwet, blijkens het hierbij gevoegd schrijven var, den arrondissementsschoolopzienei, op 18 Juni j.l. reeds 80 nog schoolplichtige maar niet schoolgaande kin deren zijn aangeschreven, terwijl op 24 Juni j.l. op de lijst der commissie tot wering van schoolverzuim reeds 90 nog schoolplichtige maar niet schoolgaande kinderen zijn geplaatst, voor wie evenwel op verre na geen voldoende plaatsruimte in de genoemde scholen kan worden gevonden. Kon nu, volgens onzen wensch, het 7e leerjaar (in de tabel vermeld als 6e leerjaar b) van de gemeentescholen der 2e klasse b, nos. 1, 5 en 6 en van de gemeente school der 3e klasse No. 10 worden overgebracht naai de door ons gewenschte dagschool voor herhalings- en voortzettingsonderwijs, dan zou op de scholen der 2e klasse b en 3e klasse wel is waar meer plaatsruimte beschikbaar worden, maar bij lange na niet voldoende om in de be staande behoefte te voorzien. De volgende berekening doet zien, voor hoevele kinderen, alle bovengenoemde omstandigheden in aanmerking ge nomen en aangenomen het tot stand komen der door ons voorgestelde dagschool, volgens de gegevens in de hierbij gaande tabel, meer dan thans beschikbare plaats ruimte wordt vereischt

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1901 | | pagina 119