2 Bjjlage tot het Verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1901. aangevoerd, dat zóódanige school te Leeuwarden niet op haar plaats zou zijnin elk geval niet van gemeente wege moest worden opgericht, maar dit meer lag op den weg van het Kijk ot de Provincie. Opnieuw werd daarbij in herinnering gebracht, dat, óók volgens het Maandblad voor handelsonderwijs en handelswetenschappen (Eerste jaargang no. 7, bladz. 145), voor den leerling éérst het herhalingsonderwijs op een goedendegelijken grondslag moet worden gelegd, daar anders het onderwijs in boek houden, handelscorrespondentie, stenographie enz. te wei nig nut zou opleveren. Bovendien was het niet te ver wachten, dat de verlangde school in een gemeente met een bevolking als die van Leeuwarden een genoegzaam getal leerlingen zou trekken. De belangrijke uitgaven die zoodanige school zou eischenzouden daarom niet een daaraan geëvenredigd nut opleveren. In de eerste sectie kwam een der leden, die zich, in het algemeen, met de ingediende voorstellen kon veree nigen, met krachter tegen op, dat de dagschool zou heb ben een driejarigen cursus. Zijns inziens zou een twee jarig e cursus, gelijk ook in 1897 door burgemeester en wethouders was voorgesteld, voldoende zijn. Hij was be- vreesd, dat er in het derde jaar geen genoegzaam bezoek zou komen. En deze vrees was gegrond op wat men hier op de school no. 4 (tweede klasse a) ziet gebeuren in de negende klasse, waar het getal leerlingen zich tot slechts zeer weinigen bepaalt, terwijl toch de leerlingen dezer school behooren tot gezinnenwie het niet er om is te doen, hun kinderen zoo spoedig mogelijk geld te laten verdienengelijk het geval is met de kinderen, die de scholen der tweede klasse h en der derde klasse be zoeken. De door de commissie van toezicht op het lager onderwijs voor een driejarigen cursus aangevoerde gron den kwamen hem dan ook niet afdoende voor. Hij wees er op, dat Groningen, met het dubbel der bevolking van Leeuwarden, er nog steeds een tweejarigen cursus op na houdt en de behoefte aan een derde schooljaar zich dus bljjkbaar nog niet deed gevoelen. Dat de avondcursus, die te Groningen na het tweede jaar is ingevoerd, 51 leerlingen telde, mocht, volgens hem, ook niet als argu ment gelden, omdat de bezoekers van dezen avondcursus der, dag vrij hebbenom tot de verdiensten van het ge zin te kunnen bijdragen. Al zou dus met de commissie van toezicht of met burgemeester en wethouders moeten worden aangenomen, dat de op te richten school met 100 a 150 leerlingen zou beginnen, dan volgde, zijns inziens, daaruit nog volstrekt niet, dat men in het derde jaar van de dagschool op 25 a 37 leerlingen zou kunnen rekenen. Bovendien echter was hij van oordeel, dat èn de com missie van toezicht èn burgemeester en wethouders bij het opmaken der berekening van het getal kinderen, die de school zullen bezoekeuvan een onjuisten basis zijn uitgegaan. Zij nemen aan, dat (op 18 Juni 1901) de zoogenaamde zevende leerjaren aan de scholen 1, 5, 6 en 10 te zamen uit 140 leerlingen bestonden. Tot dat getal zijn zij gekomen, door de klasse 65, voorkomende op de bij de stukken overgelegde tabel, als het zevende leerjaar te beschouwen. Dit is nu, volgens hem, blijkbaar een ver gissing, die duidelijk aan het licht komt, als men met deze tabel vergelijkt de achter het verslag van den toe stand der gemeente over 1900 afgedrukte overeenkomstige tabel. Volgens deze laatste was er op 31 December 1900 aan school no. 10 geen zesde klasse h en bestond de zesde klasse a uit 40 leerlingen. Aangenomen, dat al deze leerlingen met den nieuwen cursus (April) op deze school zijn gebleven, dan kon men, volgens genoemd lid, onmogelijk op 18 Juni een zevende leerjaar hebben, uit 41 leerlingen bestaande. De zesde klasse b is dan ook niet anders dan een parallelklasse van de zesde klasse a, zooals er ook in vroegere leerjaren parallelklassen aan deze school zijn geweest. Het voor 18 J uni opgegeven cijfer der leerlingen van het zevende leerjaar der genoemde vier scholen kwam hem daarom veel te hoog voor en moest, afgaande op de cijfers van vorige jaren, wel met omstreeks 100 worden verminderd. Nam men aan, dat de op te richten dagschool moest dienen voor de leerlingen uit de genoemde scholen, die thans de burgerdagschool bezoeken, dan zou, naar hij meende, het getal leerlingen, waarmede de school zou be ginnen, op niet hooger dan 60 a 75 mogen worden gesteld. Doch dan lag het tevens voor de hand, dat, de categorie der bezoekers mede in aanmerking genomen, de school tot een tweejarigen cursus moest worden beperkt. Burgemeester en wethouders willen haar evenwel ook doen dienen voor de leerlingen der school no. 4 (tweede klasse a en, in verband hiermede, deze van haar hoogste twee klassen ontdoen. Ook hiertegen had genoemd lid bezwaar. Vooreerst zou, gelijk hij beweerde, deze school, waar reeds in de zesde klasse het Fransch wordt onder wezen, niet aansluiten aan de op te richten dagschool. Bovendien echter wees hij er op, dat de leerlingen van de school no. 4 behooren tot een kring der burgerij, die behoefte heeft aan en ander onderwijs, dan op de nieuwe dagschool zal worden gegeven. Beter kwam het hem daarom voor, school no. 4 te reorganiseeren in de richting, aangegeven in het advies van de commissie van toezicht op het middelbaar onderwijs. In verband met de, zijns inziens, foutieve berekening van het getal leerlingen in de zevende leerjaren, meende hij ten slotte, dat de voorstellen tot het verbouwen van enkele scholen dienden te worden gewijzigd, omdat, indien wat hij omtrent de cijfers had beweerd juist was, er bij dit verbouwen op pl.m. 100 kinderen meer moest worden gerekend, dan waarop deze voorstellen waren gegrond. Wij hebben gemeend, deze tegen den driejarigen cursus zoo in het breede ontwikkelde bezwaren in hun geheel te moeten mededeelen, omdat zij een dor meest gewichtige punten der voorstellen van burgemeester en wethouders betreffen. Het ontbrak echter niet aan hun wederlegging. Naar veler meening kon het beroep op Groningen, waar sinds vele jaren óók slechts bestaat een dagschool met twee jarigen cursus niet opgaan, omdat daar bovendien wordt gevonden een boogere burgerschool met driejarigen cursus, die voor een groot gedeelte voorziet in de behoeften van de leerlingen, voor wie te Leeuwarden de dagschool voor herhalings- en voortgezet lager onderwijs zal worden be stemd. Voorts had men er op te letten, dat, gelijk in het advies van de commissie van toezicht op het lager on derwijs is vermeld, aan het gemeentebestuur van Gronin gen zou worden voorgesteld, den tweejarigen cursus met een jaar uit te breiden, meer in het bijzonder met het oog op het onderwijs in de Engelsche taal, die, volgens het voor stel van burgemeester en wethouders, hier terecht dade lijk in het leerplan zal worden opgenomen. Een en ander tezamen genomen is dus te Groningen reeds nu voor de kinderen uit den kleinen burgerstand en den ambachts stand veel ruimere gelegenheid tot verdere ontwikkeling geopend, dan te Leeuwarden, zelfs bij oprichting van de bedoelde dagschool met driejarigen cursushet geval zal worden. Wel is waar, was nader, in 1898, door bur gemeester en wethouders voorgesteld, een dagschool met tweejarigen cursus op te richten, doch dit hing samen met een geheel ander plan, dan het thans aangebodene, en kon daarom moeilijk tot een punt van vergelijking worden gemaakt. Wat eindelijk betreft het verschil in het getal leerlin gen, waarop was gewezen door het lid, wiens bezwaren tegen den driejarigen cursus waren gericht, werd door den voorzitter der sectie (den burgemeester) de juistheid van de cijfers, in de bij het advies van de commissie van toezicht op het lager onderwijs overgelegde tabel opge nomen, volgehouden. Gelijk hij mededeelde, had hij her haaldelijk met de hoofden der scholen, ook met het hoofd van school no. 10, daarover gesproken, zonder dat ooit aanmerkingen hunnerzijds waren vernomen. Een der leden, mede lid van genoemde commissie, sloot zich hierbij aan. Tot uitvoerige gedachtenwisseling gaf aanleiding het onder IV" vermeld voorstel, om, gelijktijdig met de op- Bijlage tot het Verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1901. 3 rfekting van de dagschool, de tegenwoordige gemeente school der tweede klasse a (no. 4) te veranderen in een school der eerste klasse 5, tengevolge waarvan haar cursus van negen jaren zal worden teruggebracht tot een cursus van zeven jaren. In de eerste sectie werden hiertegen door enkele leden bezwaren ingebracht, die zich aansloten bij de bestrijding van het voorstel, om aan de dagschool te geven een cursus van drie jaren. De groote meerderheid was echter vóór het voorstel van burgemeester en wethouders. Zij was van oordeel, dat, ook al werd school no. 4 ontdaan van de hoogste twee leerjaren, zij nog altoos recht van bestaan zou hebben. In de eerste plaats voor die kin deren, wier ouders hen niet verlangen te zenden naar de scholen nos. 2 en 3, voorbereidende voor hooger en middelbaar onderwijs, maar naar de dagschool met drie jarigen cursus, waarvoor ze op de school no. 4 al bijzon der goed zouden worden voorbereid. In de tweede plaats moest niet worden voorbij gezien, dat de ouders van de leerlingen dezer school voor verreweg het grootste gedeelte behooren tot een stand, waar men de kinderen minder gaarne wenscht te doen samenzijn met kinderen, die de scholen der tweede klasse b bezoeken. Met andere woorden wordt dit trouwens ook reeds door burgemeester en wet houders gezegd. Daardoor wordt tevens alleszins gewet tigd het denkbeeld van burgemeester en wethouders, om het schoolgeld van 22 per jaar te bestendigen. Hiervoor pleit mede nog, dat het onderwijs in de beginselen der Fransche taal en in de fraaie handwerken, ook bij het vervallen der hoogste twee leerjaren, zal worden behouden. Door het behoud van het Fransch zal derhalve voor de leerlingen de gelegenheid blijven geopend, om, na afloop van het zevende leerjaar, het examen van toelating tot de rijks hoogere burgerschool en tot de middelbare school voor meisjes te doen, gelijk tot nu toe, dikwijls met goed gevolg, is geschied, al was het leerplan er niet speciaal voor ingericht. Onzerzijds wordt er nog op gewezen, dat het betrekkelijk hoog schoolgeld, dat op deze school ook verder zal worden geheven, geen beletsel zal opleveren tegen haar bezoek ook door de kinderen van minvermo genden en van onvermogenden. Voor deze kinderen is geschreven art. 3 der verordening tot heffing van school gelden, gegrond op art. 46 der wet op het lager onder wijs. Reeds sedert vele jaren wordt trouwens eerstgenoemd artikel voor deze school toegepast. Algemeen werd toegejuicht het denkbeeld, om in beginsel te bepalen, dat, met ingang van een nader vast te stellen tijdstip, geen lokaal der openbare lagere scholen meer dan veertig leerlingen mag bevatten (punt V). Evenals bur- j gemeester en wethouders stemden alle leden in met de zienswijze der commissie van toezicht op het lager onder- wijs, dat een getal van veertig leerlingen de uiterste grens moet zijn van de bevolking eener klasse. Ontegenzegge lijk zal het onderwijs hierdoor te beter tot zijn recht komen. Tot uitvoerige gedachtenwisseling gaf aanleiding punt VI. Over het onderdeel a waren de leden het nagenoeg algemeen eens. Ten aanzien van de onderdeelen b en c, meer in het bijzonder over 5, openbaarde zich hetzelfde verschil van gevoelen als, blijkens de stukken, tusschen burgemeester en wethouders en de commissie van toezicht op het lager onderwijs was gerezen, n.l. omtrent de wijze, waarop, bij aanneming van een minimum van veertig leerlingen voor elk lokaal, de dan meer noodige plaatsruimte zou moeten worden gevonden. Meer in het bijzonder werd dit punt besproken in de tweede sectie. Een van de leden dezer sectie, voorzitter van de genoemde commissie, hield daar over een rede, waarin dit verschil van gevoelen in het breede werd uiteengezet en die hij in haar geheel in liet ver slag van het in zijn sectie verhandelde en bijgevolg ook in het algemeen verslag wenschte te zien opgenomen. Wij hadden niet alleen hiertegen geen bezwaar, maar achtten de opneming zelfs raadzaam, omdat in deze rede het voor en tegen zóó duidelijk is uiteengezet, dat de kennisneming daarvan ook voor de leden der andere sectiën niet anders dan van groot belang kan zijn. Deze rede luidde in haar geheel als volgt „De acht scholen der klassen 25 en 3, onderscheidenlijk met 3.50 schoolgeld 'sjaars en zonder schoolgeld, zijn destijds met zorg paarsgewijze over de gemeente verdeeld (een blik op den plattegrond, kaart A, toont dit aan), en het is gevaarlijk, daarin, zonder noodzaak, wijzigingen te brengen. Het inachtnemen van schoolkringen is, vooral voor de scholen der 3e klasse, van groot belang voor de ouders, de kinderen en voor de orde op straat. Ook dient er op te worden gelet, dat de ouders van de kinderen klasse 25, volgens de verordening van 1889 no. 5, hun voorkeur voor een bepaalde school kunnen j doen kennen, en dat daarmede rekening moet worden gehouden bij de plaatsing door de commissie van toezicht. Door de voorstellen nu van burgemeester en wethouders worden de schoolpaden van plm. 700 kinderen verlegd en, voor het grootste deel, ook verlengd. Bij alle hoofden der betrokken scholen hebben ze dan ook bezwaren doen ont staan, en deze zijn aan de commissie van toezicht ken baar gemaakt. De navolgende opmerkingen en voorstellen deel ik hier mede, namens die commissie en krachtens haar besluit van Zaterdag 5 October j.l. De tijd, om dit schriftelijk te doen, ontbrak. Er zijn met Mei a.s. noodig tot plaatsing van kinderen twee lokalen klasse 25 en acht lokalen 3e klasse. Om deze te vinden, stellen burgemeester en wethouders o. a. voor, zulks in verband met een uitbreiding van het gebouw van school no. 5 met 4 lokalen en inkrimping van het getal leerjaren van school no. 4 tot zeven (zie schetskaart B), om 1. school no. 6 (2e klasse 5), Zuidvliet, te veranderen 1 in een school der 3e klasse 2. school no. 4 (2e klasse a), Schoolstraat, te verplaat- j sen naar school no. 1 (2e blasse 5), Druifstreek 3. school no. I te verplaatsen naar school no. 10 (3e klasse), Gedempte Keizersgracht 4. school no. 10 te verplaatsen naar school no. 4, Schoolstraat. Ad. lum. Dit is beslist onjuist gezien. Het Vliet, het Nieuwe Kanaal en Achter de Hoven zijn buurten, waar I in den laatsten tijd veel bijgebouwd is, wordt en zal wor- den de talrijke bevolking ran flinke arbeiders, kleinen winkelstand en ambtenaren neemt aldaar steeds toe, voor namelijk van gezinnen, die een gering schoolgeld kunnen, maar ook zeer gaarne willen betalen. Dit nu moet juist in de hand worden gewerkt. Het bewijst, dat er „krieg" in de menschen zit. Bovendien zijn de ouders niet vrij om voor hunne kinderen al dan niet gratis onderwijs te verkrijgen de commissie bepaalt, volgens het loon, het getal en den ouderdom der kinderen enz., wie wèl en wie niet op een gratis-school kan worden toegelaten. Stond daar op het Zuidvliet geen school van de klasse 25, een zoogenaamde kwartjesschool ('t schoolgeld is n.l. 0.25 per maand), men zou er een bouwen, al was het dan in iets zuidelijker richting. Van de 320 kinderen van school no. 6, waaronder een 32tal, die verder dan de Tweede Kanaalbrug wonen (Wij- laarderburen, Kieijenburg, Schilkampen, Panwerk, Tweede Kanaalbrug), kunnen, bij verplaatsing van school no. 1 naar no. 10, slechts ongeveer 120 kinderen in drie lokalen plaats vinden, want school no. 1 komt, volgens het voorstel van burgemeester en wethouders (Bladz. 4, kolom 1), in het gebouw van school no. 10, die elf lokalen heeft, en neemt hare overige acht lokalen in. Die 120 leerlingen hebben dus al een heel eind langs en over water te loopen, doch de overige 200 leerlingen van school no. 6 moeten in 't vervolg de geheele stad door naar school no. 5 (Oldehove) of naar school no. 7 (Oldegalileën). Voor de kleintjes is dit niet zonder beden king, en wat verloopen de hen dikwijls brengende moeders een tijd

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1901 | | pagina 122