i Bijlage No. 25. Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden. 1 Aan den Gemeenteraad. Mijne Heer en Onder bijvoeging van eene memorie van toelichting hebben wij de eer U hierbij ter vaststelling aan te bieden een ontwerp-verordening tot het heffen van havengeld, benevens een ontwerp-verordening op de invordering van die belasting. Leeuwarden, den 3 Sept. 1901. Burgemeester en wethouders A. RÖELLBurgemeester. P. A. BERGSMA Secretaris. De Raad der gemeente Leeuwarden Overwegende, dat het wenschelijk is het besluit tot het heffen van een recht onder den naam van havengeld, laatstelijk vastgesteld den 9 Juli 1898 te herzien, Besluit vast te stellen de volgende VERORDENING tot het heffen van havengeld. Art. 1. Er wordt ten behoeve der gemeente een recht geheven onder den naam van havengeld voor de vaartuigen en houtvlotten, in de gemeente ligplaats nemende, behoudens de uitzonderingen en vrijstellingen hierna vermeld. Art. 2. Het recht bedraagt bij elke aankomst o. voor schepen en stoombooten, in eene vaste beurt varende en vaste ligplaats hebbende bij een inhoud van 26 ton en daarboven per tonlè cent. bij een inhoud van 20 tot beneden 26 ton per vaartuig20 bij een inhoud van 15 tot beneden 20 ton per vaartuig15 bij een inhoud van 5 tot beneden 15 ton per vaartuig10 voor trekschepen of barges, per vaartuig 5 b. voor schepen en stoombooten, die niet in eene vaste beurt varen, per ton inhoud 1£ Indien deze schepen en stoombooten langer dan vier achtereenvolgende weken in de ge meente ligplaats hebben, is na afloop van ieder tijdvak van vier weken het recht opnieuw verschuldigd. Voor pramen, jachten en booten, die voort durend in de gemeente ligplaats hebben, be draagt het recht per week en per ton 1 Voor vaartuigen sub b bedoeld wordt voor de berekening van het recht een halve ton en daar beneden verwaarloosd en daarboven voor vol genomen. Voor houtvlotten bedraagt het recht per week voor elke 15 vierkante meter oppervlakte 10 Gedeelten van weken en oppervlakte worden voor vol genomen. Onder stoombooten worden in deze verordening mede begrepen alle vaartuigen, die door daarop aanwezige mo toren kunnen worden voortbewogen, onverschillig welke de aard dier motoren ook zijn moge. Art. 3. Door „inhoud" wordt verstaan het laadvermogen der vaartuigen volgens Koninklijk besluit van den 20 Juli 1899 (Staatsblad no. 164), zoodat elke 1000 kilogram laadvermogen wordt gelijk gesteld met één ton inhoud. Indien de belastingschuldige in het bezit is van een wettigen, volgens het aangehaalde Koninklijk besluit afge geven meetbrief, en hij dezen aan den pachter of gaarder vertoont, wordt het recht berekend overeenkomstig dien meetbrief. Anders wordt de inhoud van het vaartuig door den pachter of gaarder geschat en is de belasting schuldige gehouden, volgens die schatting het recht te betalen. De opgave van de oppervlakte der houtvlotten moet geschieden door den belastingschuldigebehoudens de bevoegdheid van den pachter of gaarder, om de opper vlakte te doen opnemen. Art. 4. Indien het recht wegens vaartuigen, bedoeld bij art. 2 litt. avoor zoover daarmede in den dienst door de gezamenlijke schippers viermalen of meer in de week wordt gevaren, bij vooruitbetaling wordt voldaan, kan voor deze vaartuigen worden volstaan met de betaling van 60 van het daarvoor bepaalde bedrag. Voor gelijke vaartuigen, doch waarmede in den dienst door de gezamenlijke schippers minder dan viermalen in de week wordt gevaren, kan bij vooruitbetaling worden volstaan met de betaling van 80 van het daarvoor bepaalde bedrag. Bij vooruitbetaling wordt het verschuldigde berekend naar het getal beurtvaarten, die met de vaartuigen volgens de publiek gemaakte dienstregeling moeten worden vol bracht. Voor pramen, jachten en booten, die voortdurend in de gemeente ligplaats hebben, kan bij vooruitbetaling worden volstaan met de betaling van 20 cent per ton. Art. 5. Onder vooruitbetaling wordt verstaan 1°. voor de vaartuigen bedoeld bij litt. a van art. 2 het vooruitbetalen voor een kwartaal 2°. voor de pramen enz., bedoeld bij de laatste alinea van het vorig artikel, het vooruitbetalen voor een jaar. De vooruitbetaling moet zijn geschied, voor de vaar tuigen, sub 1° bedoeld, binnen de eerste 14 dagen van het kwartaal, en wegens de vaartuigen, sub 2° bedoeld, binnen de eerste 14 dagen van het jaar. Art. 6. Het recht is verschuldigd door de gezagvoerders, schip pers of eigenaars der vaartuigen en houtvlotten, en, bij afwezigheid, door hen, die in hunne plaats optreden. Indien meer dan één gezagvoerder of schipper op het vaartuig is geplaatst, zijn allen hoofdelijk voor het recht aansprakelijk. Art. 7. Geen recht is verschuldigd wegens vaartuigen en hout vlotten, welke ligplaats hebben wat de Dokkumer Ee betreft, ten noorden van het brugje op Camstraburen bij de woning no. 133 wat het Vliet betreft, ten oosten van de Poppebrug wat de Potmarge aangaat, ten oosten van de lijn, ge trokken van de zuidelijke grens der sloot, ten zuidwesten van het aschland, tot den zuidwestelijken hoek van het perceel, kadaster sectie G, nommer 5125, waarop de stroocartonfabriek is gesticht wat de Harlingervaart betreft, ten westen van de lijn, getrokken van de westzijde van het huis, plaatselijk bekend Sneekertrekweg no. 9, tot het daartegenover gelegen ge deelte van den Harlingertrekweg aan wallen niet in onderhoud bij de gemeente.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1901 | | pagina 126