4
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden.
MEMORIE VAN TOELICHTING, behoorende
bij de Ontwerp-Verordening tot rege
ling der jaarwedden en der verdere
inkomsten van het onderwijzend
personeel aan de scholen van open-
lager onderwijs te Leeuwarden.
Algemeene Opmerkingen.
Tengevolge van de wet van 24 Juni 1901 (Stbl. no. 187),
tot wijziging en aanvulling van enkele bepalingen der
wet tot regeling van het lager onderwijs, vereischt de
verordening (Gemeenteblad no. 25 van 1897) vóór l Januari
1902 herziening.
Deze verordening voldoet toch in vele opzichten niet
aan de uitvoerige wettelijke regeling, die thans omtrent
de bezoldiging der onderwijzers in de artikelen 26 en 26
bis van genoemde wet is opgenomen.
Niet alléén zal zij aangevuld moeten worden met de
regeling van de vergoeding voor huishuur aan de hoofden
van scholen, aan wie geen vrije woning kan verschaft
worden en van de tegemoetkoming in de huishuur aan
mannelijke gehuwde 28-jarige onderwijzers maar boven
dien zullen de regeling der jaarwedden zelve, zoowel voor
hoofden als voor onderwijzers van bijstand, en de belooning
voor het geven van herhalingsonderwijs met de nieuwe
wettelijke voorschriften in overeenstemming moeten worden
gebracht.
Die overeenstemming namelijk ontbreekt, in zooverre
als de wet voor de bepaling der minimum-jaarwedden
allen diensttijd aan openbare en bijzondere scholen in
rekening brengt, terwijl de verordening voor de salaris
regeling der hoofden uitsluitend de dienstjaren in deze
gemeente laat gelden en, voor die der onderwijzers van
bijstand, den diensttijd buiten de gemeente slechts tot een
maximum van tien jaren doet in aanmerking komen.
Dit heeft ten opzichte der laatsten zelfs het gevolg,
dat de bestaande verordening hun niet steeds het mini
mum waarborgt, dat artikel 26 der wet thans verzekert.
Zóó kan een onderwijzer met hoofdacte nooit op een
hooger salaris dan van 700 worden aangesteld, ook al
zou hij elders 15 en meer dienstjaren hebben, en in dit
geval moet hij volgens de wet ten minste 750 genieten.
Die overeenstemming wordt voorts gemist in twee
opzichten
1. worden de onderwijzers, belast met het geven van
herhalingsonderwijs ingevolge de verordening beneden
het minimum beloond, dat hun, krachtens de wet, van
1 November 1902 af moet worden toegelegd;
2. opent de verordening voor het verkrijgen der hoofd
acte eerst na afloop van het jaar, waarin die is behaald,
uitzicht op verhooging, terwijl de wet reeds na één maand
daarop aanspraak geeft.
Ter voorziening nu in het bovenstaande strekt in de
eerste plaats nevensgaand ontwerp.
Intusschen meent ons College daarmede niet te kunnen
volstaan, maar achten wij in verband met de nieuwe wet
een geheele herziening der onderwijzersjaarwedden dringend
noodzakelijk.
Wat de hoofden van scholen aangaat, wier salarisrege
ling reeds van 1881 dagteekent, vonden wij voor dat ge
voelen steun in de hierbij overgelegde missive van de Com
missie van Toezicht op het Lager Onderwijs d.d. 9 Juli
1901, no. 8301 en bijlagen, waarin eene bescheiden ver
betering wordt voorgesteld, die aanstonds aan de tegen
woordige titularrissen zal ten goede komen en die ook
voor het vervolg alleszins billijk moet worden geacht, zal
men er als tot dusverre in slagen het bestuur der lagere
scholen steeds aan bekwame handen toe te vertrouwen.
Wij hebben dan ook niet geaarzeld dit voorstel over te
nemen en in bijgaand ontwerp op zoodanige wijze te be
lichamen, dat het op alle hooiden van scholen, ook van
die met uitgebreid leerplan, kan worden toegepast.
En, wat de onderwijzers van bijstand betreft, zijn wij
van oordeel, dat, waar de wet thans zelfs voor de kleinste
plaatsen naar gelang der dienstjaren in verband met
het al dan niet verplicht bezit der hoofdacte de mimina
der jaarwedden tusschen 500 en f 900 bepaalt, die
jaarwedden in de hoofdstad der provincie zich bezwaar
lijk tusschen dezelfde grenzen kunnen blijven bewegen,
al zal moeten worden toegegeven, dat binnen die grenzen
de verordening van 1897 onmiskenbare voordeelen biedt
boven de wettelijke bepalingen.
Het komt ons voor, dat het voor Leeuwarden allerminst
overdreven is, indien in den regel deze jaarwedden de
wettelijke minima althans met 100 overtreffen. Bij de
herziening van artikel 3 der verordening hehben wij dit
als beginsel aangenomen op welke wijze het is uitgewerkt,
zal ter plaatse nader worden toegelicht.
Wèl overdreven achten wij daarentegen de wenschen,
uitgesproken in het hierbij teruggaand adres met Memorie
van Toelichting van het Bestuur der Afdeeling Leeuwar
den en Omstreken van den Bond van Nederlandsche
Onderwijzers, bij raadsbesluit van 3 September in onze
handen gesteld. Dit Bestuur wil den onderwijzers zonder
hoofdacte 600 tot 1000, mét hoofdacte f 800 tot
1200 zien toegekend, het maximum in vijftien jaren te
bereiken. Bovendien aan de gehuwde onderwijzers een
tegemoetkoming in de huishuur van 150 d. i. de som,
die de wet als minimum voor de vergoeding bepaalt, die
de hoofden wegens gemis aan vrije woning genieten
moeten.
Een circa 35-jarig gehuwd onderwijzer zou dus, bij vol
doening aan die wenschen, eene gezamenlijke bezoldiging
hebben van 1350, of de maximum-jaarwedde van een
hoofd der school (2e klasse b of 3e klasse) naar de vi-
geerende verordening, en een jeugdig onderwijzer met vijf
dienstjaren zonder hoofdacte nog 100 meer dan het
bedrag, dat de wet eerst na twintigjarigen diensttijd ver
zekert.
Aan de inwilliging van die wenschen welke trouwens
kwalijk, schijnen te rijmen met de in de toelichting uitge
sproken dankbaarheid voor de in 1897 getroffen regeling
valt dan ook niet te denken. Zij zou met ingang van
1 Januari e.k. alléén aan jaarwedden van het tegenwoordig
personeel eene uitgaaf vorderen van ruim zeven en twintig
duizend gulden méér dan krachtens de tegenwoordige
verordening met genoemden datum aan de gewone onder
wijzers moet worden uitgekeerd.
En dit, terwijl de totale rijksbijdrage ingevolge de nieuwe
wet het, krachtens de wet van 8 December 1889 (Stbl.
no. 175) sedert 1891 vaste, cijfer van 25,507.37 met
niet meer dan 5000 a 5500 zal overtreffen
Laatstgenoemd bedrag zal reeds worden overschreden
door de salarisregeling, die in de artikelen 1 en 3 van
van het aangeboden ontwerp is nedergelegd en die wij
zeiden het reeds aan billijke doch bescheiden eischen
schijnt te voldoen. Immers zal met ingang van 1 Januari
de salarisregeling der hoofden 1300 a 1500 meer vor
deren dan tegenwoordig, die der onderwijzers van bijstand
4500 meer kosten, welk laatste bedrag in den loop van
1902 met 450 moet vermeerderen wegens periodieke
verhoogingen en waarschijnlijk nog met 200 zal
stijgen doordien sommige onderwijzers de hoofdacte behalen.
Waar het hooger bedrag der rijksbijdrage reeds geheel
zal worden verslonden door de voorgestelde verbetering
der jaarwedden zelve, vindt ons college geen vrijheid
om een voorstel te doen, hetzij tot verhooging van de
tegenwoordige vergoeding voor huishuur aan de hoofden
van scholen, hetzij tot bepaling van de tegemoetkoming
in do huishuur aan gehuwde onderwijzers boven 28-jarigen
leeftijd op een hooger bedrag dan het wettelijk minimum
van f 50. Het beginsel dezer tegemoetkoming is bij
amendement in de wet gebracht en met eene meerderheid
van slechts één stem aangenomen en, ware dit niet geschied,
van onze zijde zou dergelijke tegemoetkoming niet zijn
voorgesteld. Trouwens wij meenen, dat deze „bijslag"
op het tractement tot het minimum beperkt kan blijven,
als het tractement zelf aan behoorlijke eischen voldoet.
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden.
5
Als men nu in aanmerking neemt, dat van de 32
onderwijzers, die op 1 Januari e.k. op de tegemoetkoming
aanspraak hebben, er 17 zijn, wier jaarwedde bij aanne
ming van het ontwerp met genoemden datum wordt ver
hoogd, van wie 14 met ƒ100 en meer, en dat de overigen
ineerendeels hun maximum nog niet hebben bereikt, dan
bestaat er naar onze meening geen reden om die tege
moetkoming hooger te stellen, nog afgezien van het feit,
dat met de voldoening aan het wettelijk voorschrift reeds
aanstonds f 1600 zullen zijn gemoeid.
Nog 250 méér zullen moeten worden uitgetrokken
om de belooning voor het geven van herhalingsonderwijs
met de wet in overeenstemming te brengen. Met dit
onderwijs zijn thans belast twee hoofden, die 150 en
acht onderwijzers die 100 genieten voor een cursus van
200 uren, dus resp. 75 en 50 cents per lesuur. De
wet nu vordert 60 cents. Bepaalt men nu, in afwachting
van de onzekere toekomst, die de bestaande herhalings
scholen in verband met de voorgenomen oprichting der
nieuwe dagschool voor herhalings- en voortgezet onderwijs
tegemoet gaan, (vgl. Bijlage no. 22 van 's Raads Hande
lingen dezes jaars, blz 14 le kolom) aanvankelijk de be
looning op het wettelijk minimum en laat men aan de
de hoofden hun voorsprong van 50 dan moet de be
looning van elk der 10 onderwijzers met 25 per cursus
worden verhoogd. Die verhooging zou volgens de wet
eerst met 1 November 1902 kunnen ingaan, doch het komt
ons voor, dat het aanbeveling verdient in dit punt, dat
ook bij de bestaande verordening is geregeld, gelijktijdig
met de vaststelling der nieuwe te voorzien.
Alles te zamen zal dus de invoering van bijgaande
Ontwerp-Verordening over 1902 eene meerdere uitgaaf
vorderen van 8500, waarvan f 5500 door de te
verwachten hoogere Rijksbijdrage zijn gedekt.
De gedetailleerde specificatie van eerstgenoemd cijfer is
te vinden in de bij deze Memorie gevoegde Bijlagen I, II
en III, die op de gebruikelijke wijze ter visie zullen liggen en
waarvan de tweede tevens het bedrag aangeeft, waarmede
elk der tegenwoordige onderwijzers, bij inwilliging van de
wenschen van het Bestuur der afdeeling Leeuwarden e. o.
van den Bond van Nederlandsche Onderwijzers, met ingang
van l Januari e. k. zou worden bezoldigd.
Welk bedrag in den loop der volgende jaren de bezoldi
ging der onderwijzers aan de gemeente zal kosten, is
niet te voorspellen, veel minder te becijferen. Dit hangt
geheel at van de wisseling van personeel en bovenal van
de uitbreiding, die dit in de toekomst zal hebben te
ondergaan.
Geenszins onwaarschijnlijk achten wij het, dat, indien
de uitgaven dientengevolge eene belangrijke vermeerdering
moeten ondergaan, weldra andermaal eene verhooging
van de schoolgelden zal moeten in overweging worden
genomen.
Artikelen.
In artikel 1dat de artikelen 1 en 2 der bestaande
verordening vervangt, is voor alle hoofden het voorstel over
genomen, door de Commissie van Toezicht ten behoeve
der hoofden van de scholen der 2e klasse b en der 3e
klasse gedaan, om namelijk het aanvangsalaris te bepalen
op 1200 met drie vierjaarlijksche verhoogingen van
100. Daarbij is de redactie gevolgd, in het nieuwe ar
tikel 26 der Lager-onderwijswet aangenomen.
In afwijking van de bestaande bepaling, is vervallen
de speciale salarisregeling voor de hoofden der tegenwoor
dige scholen van de le klasse en 2e klasse a en daar
voor het ontworpen tweede en derde lid jn en plaats ge
steld. Zoodoende kan het artikel worden toegepast, afge
scheiden van elke nadere rangschikking der bestaande
scholen in klassen. Aan alle hoofden van scholen met
uitgebreid leerplan wordt een gelijke verhooging van
200 boven de gewone jaarwedde verzekerd.
Ongemotiveerd toch achten wij de aanmerkelijk hoogere
bezoldiging voor de hoofden der scholen, waar behalve de
gewone vakken, uitsluitend Fransch wordt onderwezen en
aan den anderen kant meenen wij, dat geen grond bestaat
om het hoofd der school, waar bovendien duitsch en wis
kunde wordt geleerd, met 400 minder dan evenbedoel-
den te salarieeren.
De voorgestelde wijziging is van geen invloed op de
jaarwedden van de tegenwoordige hoofden der scholen nos.
2 en 3, welke door artikel 14, 3e lid van dit ontwerp
werden beheerscht.
De onmiddellijke werking van het nieuwe artikel blijkt
overigens duidelijk uit de bij deze Memorie gevoegde
Bijlage I.
Artikel 2 bepaalt de vergoeding voor huishuur op het
zelfde bedrag, dat daarvoor tot dusverre door Gedeputeerde
Staten ten aanzien van 9 hoofden was vastgesteld.
Een der hoofden heeft genot van vrije woniug met
tuin, terwijl een ander, die tot dusverre voor het gemis
daarvan f 400 kreeg, dit bedrag zal houden krachtens
artikel 14, 3e lid.
Artikel 3. Zooals reeds bij de algemeene opmerkingen
is medegedeeld, is bij het ontwerpeu van dit artikel uit
gegaan van het beginsel, dat eene billijke regeling voor
deze gemeente medebrengt, dat de jaarwedden der onder
wijzers van bijstand in den regel 100 hooger zijn dan
de wettelijke minima.
De toepassing van dit beginsel was gemakkelijk ten
aanzien van de onderwijzers zonder hoofdacte, doch werd
ingewikkelder ten opzichte van de onderwijzers mèt hoofd
acte, omdat de wet voor de bepaling der minima onder
scheid maakt tusschen het onverplicht en het verplicht
bezit dier bevoegdheid.
Dit onderscheid nu is bij de salarisregeling van 1897
voor deze gemeente, waar het getal onderwijzers met
hoofdacte aanzienlijk grooter is dan door de wet wordt
gevorderd, volkomen terecht opgeheven en de wederin
voering van dit onderscheid wordt door niemand aller
minst door de onderwijzers zelfgewenscht. Aannemende
intusschen, dat de hoofdacte verplicht is in de handen
van de(n) onderwijzer(s), die het langst in het bezit dier
bevoegdheid, aae elke school verbonden is (zijn), hebben
wij voor de jaarwedden van alle onderwijzers met hoofd
acte eene schaal van opklimming ontworpen, die aanvangt
met f 700 of 100 boven het minimum der onverplichte
hoofdacte en, naar gelang der dienstjaren, klimt tot f 1000
of 100 boven minimum der verplichte, welk maximum
dus door ieder onderwijzer kan worden bereikt. Die schaal
moest voorts op zoodanige wijze worden ingericht, dat de
onderwijzers, die thans na vijftienjarigen dienst f 900
genieten, in dezelfde conditie konden blijven, vandaar de
opklimmingen met 50 tot en met tien jarigen diensttijd,
met 100 van tien- tot en met twintigjarigen diensttijd.
De hoogere opklimming na tien jaren zal voorts o. i.
voor alle onderwijzers een prikkel zijn om niet te vroeg
van de studie voor de hoofdacte af te zien, omdat, naar
mate zij daarin later slagen, zij ook hunne volharding
ruimer beloond zien.
Hoe het ontworpen artikel zal werken, in vergelijking
met de wettelijke minima en met de bestaande regeling,
blijkt het beste uit den navolgenden staat
Zond. hoofdacte.
Met hoofdacte.
Wet.
Veror
dening.
Ont
werp.
Wet.
V eror-
dening.
Ont
werp.
aanvang
500
500
600
600 verpl. 700
Ü00
700
na 2 jaren
600
na 5
550
650
650 verpl. 750
7Ö0
750
na 10
600
700
700
700 800
800
800
na 15
650
750
750 850
900
900
na 17
750
na 20
700
800
800 verpl. 900
1000
na 24
800
N.B. Bij dezen staat is het ongunstig verschil verzuimd,
krachtens de verordening bestaande tusschen dienst
tijd buiten en in de gemeente doorgebracht.