Bijlage no. 28.
6
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden.
De invloed, dien het nieuwe artikel zal hebben op de
jaarwedden van het tegenwoordig personeel, blijkt uit de
bij deze Memorie gevoegde bijlage II.
Artikel 4. Met verwijzing naar hetgeen omtrent de
tegemoetkoming in de huishuur hierboven werd aangevoerd,
wordt hier volstaan met de opmerking, dat het wettolijk
voorschrift ook van toepassing zal zijn op weduwnaars
met minderjarige kinderen.
Artikel 5 verschilt slechts in dit opzicht van het oude
artikel 4dat eenige verbetering is gebracht in de be
looning voor het geven van onderwijs in vreemde talen.
De ervaring, opgedaan bij de vervulling van de twee
laatste vacatures, heeft duidelijk aangetoond, dat de her
haaldelijk dienaangaande uitgesproken wenschen inderdaad
volkomen gegrond zijn. Wij vestigen in dit verband nog
bepaaldelijk de aandacht op de missive van den Arrondis-
sements-Schoolopzienerafgedrukt op blz. 7, kolom 2 van
de Bijlage no. 22 der Handelingen 1901.
De toelage aan den eersten onderwijzer willen wij, in
afwijking van het gevoelen uitgesproken in het adres van
de Afdeeling Leeuwaiden e.o. van den Bond van Neder-
landsche Onderwijzers, gehandhaafd zien. Het komt ons
voor, dat de eerste onderwijzer, die het hoofd vervangt,
geroepen is hem bij zijne administratieve werkzaamheden
bij te staan en in alle opzichten als het ware zijn rech
terhand moet zijn, op eene vergoeding voor die bemoei
ingen alle aanspraak geeft. Evenwel zou in overweging
kunnen genomen wordenombij de aanstaande herzie
ning der verordening (Gemeenteblad no 15 van 1894)
Burgemeester en Wethouders niet in hunne keuze van
eerste onderwijzers te beperkenwaardoor wellicht andere
dan de hoogstbezoldigde onderwijzers voor de toelage zou
den kunnen in aanmerking komen.
Artikel 6 is gelijkluidend aan artikel 5 (oud).
Artikel 7 handhaaft het facultatieve stelsel van ver
hoogingen, ook in de verordening van 1897 (artikel 6)
gehuldigd. In de praktijk is intusschen uiterst zelden
nagelaten eene verhooging op den daarvoor bestemden
tijd toe te kennen. Uit een practisch oogpunt is daarom,
vooral nu niet meer aan het eind van ieder jaar maar
in den loop van elke maand tot verhooging van jaarwed
den zal moeten worden beslotenhet artikel op zoodanige
wijze geredigeerddat burgemeester en wethouders niet
meer een voorstel van de Commissie van Toezicht be
hoeven af te wachten om de verhooging toe te passen,
doch alléén met de Commissie in overleg treden of van
haar een voorstel ontvangenindien termen aanwezig
worden geacht om een onderwijzer niet, of niet op het
krachtens de verordening daarvoor aangewezen tijdstip,
voor de reglementaire verhooging van jaarwedde in aan
merking te brengen. Uit den aard der zaak moet het
voorbehoud worden gemaakt, dat het wettelijk minimum
bij de toepassing dezer bepaling niet mag worden ver
onachtzaamd en schijnt het wenschelijk van de beschik
king van het dagelijksch bestuur beroep op den Gemeente
raad te geven.
Het voorgestelde tijdstip van ingang der verhoogingen
en verdere inkomsten is, wat betreft het verkrijgen der
hoofdacte, in overeenstemming met het wettelijk voorschrift
en overigens, naar ons oordeel, niet in strijd met de uit
spraak der Regeering, ,,dat men heeft te rekenen met den
„werkelijken diensttijd van den dag af, waarop de onder
wijzer voor het eerst als zoodanig in functie kwam"
(M. v. A. bl. 36), omdat deze uitspraak uit den aard der
zaak slechts de wettelijke minima geldt en de bepalingen
der verordening in meer dan voldoende mate waarborgen,
dat de belanghebbenden op den daarvoor bestemden dag
boven het wettelijk minimum worden gesalarieerd.
Uit een administratief en comptabel oogpunt zou het,
ook in verband met artikel 12, trouwens groote bezwaren
opleveren, om de inkomsten der onderwijzers met eiken
willekeurigen datum opnieuw te moeten regelen.
In het laatste lid is het woord „dadelijk", dat tot ver
schillende opvatting aanleiding kan geven, verduidelijkt
De artikelen 8 en 9 zijn gelijk aan de artikelen 7 en 8 (oud).
Artikel 10. Voor de in dit artikel opgenomen verhoo
ging der vroegere bezoldiging wordt verwezen naar de
algemeene opmerkingen.
Wat de van het oude artikel afwijkende redactie betreft,
deze is in overeenstemming gebracht met die van het
nieuwe artikel 26bis der wet.
Het woord jaarwedde" is trouwens, blijkens de bij de
behandeling der wet gewisselde stukken, voor de hier be
doelde belooning misplaatst.
Artikel 11 is nagenoeg gelijk aan het oude artikel
9bis. Aangezien het echter twijfelachtig is, of de bezoldi
ging van tijdelijke onderwijzers lager mag zijn (in casu
slechts 480 per jaar voor de beginnenden) dan het mi
nimum der vaste jaarwedde, is, voor 40 en 50 per
maand, de berekening naar 500 en 600 per jaar in
de plaats gesteld.
De artikelen 12 15 behoeven geen toelichting.
Stoom Boek- en Steendrukkerij van N. Miedema Co., Leeuwarden.
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden.
I
VERSLAG van de Commissie van Rapporteurs
uit de sectiën van den raad, betref
fende het verhandelde over de ontwerp-
gemeentebegrooting voor 1902.
In de vergaderingen van de sectiën, welke door zestien
leden zijn bijgewoond, werden geen algemeene beschou
wingen gehouden alleen werd in de 2e sectie met inge
nomenheid gewezen op het gunstige verschijnsel, dat het
bedrag van den hoofdelijken omslag nagenoeg 9000.
lager kon geraamd worden dan het vorige jaarterwijl
in de 3e sectie een der leden wenschte dat aan burge
meester en wethouders gevraagd zou worden, of de leden
van den raad vrijen toegang hebben tot de gemeentelijke
inrichtingen, zooals de gasfabriek, het armhuis, het zieken
huis, enz.
Op de laatste vraag werd geantwoord, dat, wanneer
een lid van den raad een onderzoek naar het een of
ander wenscht in te stellen en het daarom noodig rekent,
om een onderzoek in loco in te stellen, de toegang hem
zeker niet zal geweigerd worden, wanneer hij daartoe
aanvraag doet bij de bevoegde macht.
Rapporteurs van meening zijnde, dat het wenschelijk
is om deze kwestie voor goed uit te maken, brengen de
vraag over bij burgemeester en wethouders.
Omtrent de onderdeden werd het volgende besproken.
UITGAVEN.
Hoofdstuk I, afd. I, volgno. 77. In de drie sectiën
werd opgemerkt, dat de eerste post, jaarwedde van den
directeur", volgens besluit van den raad, met 500.
moet worden verhoogd, terwijl er in de 2e sectie op
gewezen werd, dat in de toelichting ten onrechte gespro
ken wordt van eene hoogere raming van 200. wat
moet zijn 300.daar de jaarwedde van een dei-
opzichters met 200.en die van den klerk met ƒ100
is verhoogd.
Hoofdstuk II, afd. III, volgn. 85. In de 3e sectie
werd door den voorzitter medegedeeld, dat de post van
200.— hier uitgetrokken, niet bestemd is voor het
invoegen van den voorgevel, maar voor dat van den
zijgevel.
Afdeeling 10, volgn. 106. In de 3e sectie werd door
een der leden gevraagd in welke betrekking de koren
meters tot de gemeente staan. Hij meende te weten, dat
zij door burgemeester en wethouders worden aangesteld
en beëedigd. Uit een door hem overgelegden staat blijkt,
dat zij gedurende de laatste tien jaar in doorslag hebben
verdiend 286,11. Voegt men hierbij, zoo zegt hij, vrije
woning en brandstoffen, dan zal men kunnen aannemen,
dat zij 8.— in de week hebben verdiend. Hij vraagt
of dit loon voldoende is, in aanmerking nemende, dat zij
altijd beschikbaar moeten zijn en hunne verdiensten dus
niet op andere wijze kunnen verbeteren.
Het is hem bekend, dat hun loon in de zomermaanden
het laagste is, en dat zij voor die maanden gaarne een
toelage van de gemeente zouden willen ontvangen, waarom
hij verzoekt de aandacht van burgemeester en wethouders
hierop te vestigen,
Hiertegen werd opgemerkt, dat de werkkring der koren
meters bij eene verordening is geregeld
dat de gemeente wel zorgt voor een lokaal, maar geens
zins voor hunne huisvesting enz.
dat de meening, alsof zij in het geheel niet op andere
wijze in hun onderhoud kunnen voorzien, op eene dwaling
berust, daar de een een winkel houdt, een ander lid is
van eene begrafenisvereeniging en nog anderen des zomers
dienst doen op jachten en boeiers
dat de gemeente geen direct belang heeft bij het bestaan
van deze corporatie en haar dan ook niet bezoldigt, zoodat
er dan ook geene aanleiding bestaat om haar eene toelage
toe te kennen.
Rapporteurs meenen met de mededeeling van een en
ander te kunnen volstaan.
Hoofdstuk III. In de 3e sectie werd, met het oog op
de loonen der gemeente-werklieden, die in dit hoofdstuk
voorkomen, door een lid gevraagd, of door burgemeester
en wethouders reeds een besluit was genomen naar aan
leiding van het ingekomen adres van de gemeente-werk-
liedenvereeniging „Ons belang", welke vraag ontkennend
door den voorzitter werd beantwoord.
Bedoeld lid acht het wenschelijk dat, zooals in het
buitenland hier en daar het geval is, het voor de werk
lieden gemakkelijk wordt gemaakt, om zich met het ge
meentebestuur in contact te kunnen stellen, ook ten op
zichte van de loonsregeling. Nog meent hij dat het recht
van vereeniging moet worden erkend.
De voorzitter antwoordde, dat adressen van werklieden
steeds met de meeste zorg door burgemeester en wet
houders worden behandeld; dat natuurlijk, ook waar dit
noodig wordt bevonden, de zienswijze van de betrokken
directeuren wordt gevraagd, maar dat hunne adviezen
behoorlijk worden gewikt en gewogen en maar niet .voet
stoots worden aangenomen. Hij is evenwel van meening
dat de gemeente geen hoogere loonen moet toekennen,
dan die, welke door particulieren worden toegestaan.
Het zelfde lid verklaarde dit laatste met den voorzitter
niet eens te zijn en wees er op, dat bij de regeling van de
tractementen voor de hoogere ambtenaren, ook niet ge
vraagd wordt, voor welk bedrag men het werk dat zij
hebben te verrichten, gedaan kan krijgen.
De voorzitter herhaaltdat adressen van vereeni-
gingen en corperatiën steeds met de meeste nauwkeurig
heid worden nagegaan, waardoor burgemeester en wet
houders dan ook toonen het recht van vereeniging te er
kennen.
Rapporteurs een en ander mededeelende, merken op,
dat ook naar hunne meening door burgemeester en wet
houders aan de erkenning van het recht tot vereeniging,
niet te kort wordt gedaan.
Hoofdstuk II, afd. X, volgn. 109. Een der leden van
de le sectie was van oordeel, dat deze post gevoegelijk
kan worden geschrapt, welke meening evenwel wordt be
streden, terwijl de noodzakelijkheid van het behoud van
dezen post werd aangetoond.
Rapporteurs zijn mede van oordeel, dat deze post be
houden moet blijven.
Hoofdstuk III, afd. I, volgn. 1 12. In de 3e sectie sprak
een lid de wenschelijkheid uit om de aandacht van bur
gemeester en wethouders te vestigen op den toestand van
het plein, achter het ijzeren hek, toegang gevende tot de
woning van den concierge, de bureaux van den burger
lijken stand, de politiewacht enz. Hij merkt op, dat bij
regenachtig weder bedoeld plein hier en daar onder water
staat, zoodat de concierge dan ook genoodzaakt is een
plank van uit zijn woning te leggen.
Rapporteurs aan dat verzoek voldoende, deelen evenwel
de zienswijze van den voorzittor dier sectie en zijn met
hem van meening, dat eene vervloering van dit metsel
werk nog al kostbaar zal zijn.
In de le sectie werd de wenschelijkheid uitgesproken
van een beter toezicht op de vervuiling van stegen en
achterbuurten, met name werd genoemd de Pottebakkers-
steeg.
Een ander lid zou gaarne zien, dat er meer banken
werden geplaatst in het plantsoen en op de wegen ron
dom de stad, evenals dit in vele plaatsen van ons vader
land geschiedt.
Rapporteurs vestigen de aandacht van burgemeester en
wethouders op een en ander.
Nog een ander lid wees op de vertraging in de uit
voering van de tramlijn in de richting Veen wouden-
Drachten, waarvoor de concessie reeds werd verleend den
7e September 1897, terwijl de voorwaarden werden vast
gesteld den 9e Juli 1898.