ft Bijlage No. 4. Bijlage tot liet verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden. 1 MEMORIE van antwoord op het verslag van de commissie van rapporteurs uit de sectiën omtrent de ontwerp verordening tot het heffen van een hoofdelijken omslag naar het inko men. Met genoegen vernamen wij, dat zoowel de groote meer derheid in de sectiën als de commissie van rapporteurs zich zeer goed kan vereenigen met de wijzigingen, die door ons zijn gebracht in de bij missive van 27 Augustus 1898 ingediende verordening. Die wijzigingen betreffen bijna uitsluitendalthans hoofdzakelijkhet hoogst gewichtig punthet tarief van belastingheffing, en bij de moeilijkheid om een tarief samen te stellen, dat aan de wet voldoet en tevens de meesten bevredigt, kan het ons niet anders dan aangenaam zijn te mogen vernemen dat wij daarin vrij wel zijn geslaagd. Intusschen bevreemdt het ons geenszins, dat sommigen van oordeel waren, dat bij invoering van het voorgestelde tarief de hoogst aangeslagenen in vergelijking met het bestaande tarief, te zwaar zouden worden belast, en dat weer anderen meenden dat de lagere klassen nog meer ontlast behoorden te wordenomdatwaar men ook krachtens de wetden voet op het pad der progressie moet zettener een zeer groote ruimte overblijft voor opvattingen en meeningen omtrent de mate der progressie. Nu het voorgestelde tarief, bij verschil van meening over meer of minder, toch bij de meerderheid bijval vond, mag daaruit zeker de gevolgtrekking worden gemaaktdat wij ten deze den gulden middenweg hebben bewandeld. In dezen stand van zaken mag het geheel overbodig worden geachthet voorgesteld tarief nader toe te lichten of te verdedigen. Evenmin zal het noodig zijn andere in de sectiën ter sprake gebrachte punten hier te memo- reeren, daar, wat sommigen opmerkten reeds door anderen dadelijk is beantwoord. Wij zullen ons dus verder bepalen tot de opmerkingen of voorstellen de bijzondere bepalingen der ontwerp-ver- ordeningen betreffende. In eene sectie werd, volgens het verslag, de opmerking gemaakt, dat, alvorens tot de behandeling van dit ontwerp te kunnen overgaan de Raad zal hebben te beslissen dat niet verder in behandeling zullen komen de op 9 Mei 1899 door hem aangehouden ontwerpen. Wat het ontwerp omtrent den hoofdelijken omslag be treft kunnen wij ons met deze meening niet vereenigen. Waar de Raad in zijne vergadering van 9 Mei 1899 eene motie tot verdaging der verdere behandeling aannam, daar hebben burgemeester en wethouders bij hunne missive van 27 November j.l. die ontwerp-verordeningdoch ge wijzigd opnieuw ingediend. Nu weten wij zeer goed, dat, in gewone gevallen, wanneer de verdere behandeling van eenig voorstel wordt uitgesteld dit later door den voorzitter eenvoudig weder op de agenda van werkzaamheden wordt geplaatst, nadat bij de stukken door burgemeester en wethouders de ge vraagde inlichtingen of opgaven zijn gevoegd, maar in den grond der zaak is hier geheel op dezelfde wijze gehandeld. Het oorspronkelijk voorstelisna daarin gebrachte wijzigingenopnieuw door den Voorzitter aan de orde gesteld. Voor een gemakkelijker behandeling heeft men ook de ongewijzigde bepalingen overgenomen. In de memorie van toelichting bepaalt men zich dan ook tot de voorgestelde wijzigingenen daarin wordt dan ook gesproken van het „oorspronkelijk voorstel" waarin wijzigingen zijn gebrachtiets waartoe burge meester en wethouders zeker gerechtigd zijn ten aanzien van elk door hen ingediend voorstelin welk stadium van behandeling dit ook verkeertzoolang daarover geen beslissing is gevallen. Op deze gronden kunnen wij ons niet vereenigen met het voorstelom in den aanhef der ontwerp-verordening een besluit tot afvoering van de agenda van de op 9 Mei 1899 aangehouden ontwerp-verordening betreffende den hoofdelijken omslag op te nemen. Allerminst gaat het naar onze meening opzoodanig besluit in deze verordening op te nemen ten aanzien der ontwerp-verordening betreffende het straatgeld. Beide ontwerpen zijn indertijd bij afzonderlijke missives, ofschoon tegelijkertijd bij den Raad ingediend en bij het onderzoek in de sectiën zijn deze daar tegelijk be handeld en zijn de op- en aanmerkingen in één verslag samen gevatook zijn zij ter verdere behandeling en afdoening tegelijk aan de orde gesteld maar dit alles slechts ter zake het financieel verband dat tusschen beide ontwerpen was gelegd. Toch waren het en bleven het en zijn het nog geheel afzonderlijkeop zichzelf staande ontwerp-verordeningen en daarom kan van het ontwerp betreffende het straatgeld geen melding worden gemaakt in een ontwerp dat uit sluitend den hoofdelijken omslag regelt en wat die rege ling betreftmet geen andere belasting in verband staat. Mocht de raad van oordeel zijndat eene formeele afvoering van de agenda van het ontwerp betreffende het straatgeld wenschelijk is en hij zich dus niet zou kunnen neerleggen bij onze verklaringvoorkomende in onze missive van 27 November j.l., volgens welke het ons raadzaam is voorgekomen om de ingediende verordeningen betreffende deze heffing vooralsnog niet weder bij uwe vergadering aanhangig te maken dan zal ditnaar onze meening, dienen te geschieden bij een afzonderlijk besluit. Art. 3. Tegen het voorstelom in dit artikelen waar verder in het beffingsbesluit de woorden „belasting schuldigen" en „belastingschuldig" voorkomen voor deze in de plaats te stellen „belastingplichtigen" en „belasting plichtig", bestaat bij ons geen bezwaar. Art. 4. Toegegeven moet wordendatwaar in de memorie van toelichting wordt gezegd„al is nu het bestaande cijfer van vrijstelling (ƒ450) behouden", dit niet geheel juist is, daar volgens het bestaande tarief een inkomen van ƒ450 reeds belast is, terwijl volgens het voorgestelde tarief eerst bij een inkomen van meer dan 450 belasting zal worden geheven. Art. 5. Er schijnt geen bezwaar te bestaan om de becijferingwaarop het tarief steuntals inhéreerend deel van de verordening te beschouwen. Wij geven echter in overwegingden aanhef van art. 5 aldus te lezen „De aanslag geschiedt naar de volgende verhoudings- cijfers en als laatste alinea aan dit artikel toe te voegen „De tabelhoudende berekening van de vorenstaande cijfers van aanslagwordt aan deze verordening toege voegd." Art. 8. Wij kunnen ons met de voorgestelde wijziging, om voor „en" te lezen „of" zeer goed vereenigen. Art. 9. Ook hebben wij geenerlei bedenking tegen de voorgestelde redactie-wijziging van den aanhef der 4e zin snede. Art9 laatste zinsnede. Met rapporteurs zijn wij van oordeel dat het geen aanbeveling verdientom in deze bepaling in te lasschen »uitkeeringen ten behoeve van buitenshuis verpleegd wordende echtgenooten. Intusschen zouden wij mede kunnen gaan met een amendement luidende „en de uitgaven ten behoeve van echtgenooten of kinderen nog ten laste van den belasting plichtige zijndedie wegens krankzinnigheid buiten de gemeente verpleegd worden of tengevolge van een chro nische ziekte in het buitenland moeten vertoeven." Het gebeurt niet zelden dat huisgenooten gedurende langen tijd elders verpleegd moeten worden vooral in geval van krankzinnigheid of dat zij in het buitenland genezing zoeken van een chronische ziekte, wat uitteraard groote kosten na zich sleept en vaak financiëel zeer be zwarend is.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1901 | | pagina 28