I Bij In ge No. 7. 4 Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden. Het tarief der amendementen wordt in de daarbij ge voegde memorie van toelichting verdedigd met de opmer king„dat de opklimming naar der amendementen inhoud „veel geleidelijker isdan naar het voorstel van burge meester en wethouderswaardoor de grootere billijkheid „van ons voorstel in het oog valt." Het komt ons voor, dat vorenstaande staat de juistheid dezer opmerking niet in allen deele bevestigt. De meerdere geleidelijkheid in de opklimming wordt gaarne toegegevendeze is trouwens een natuurlijk uit vloeisel van het meerder aantal klassen, waardoor vanzelf eene grootere splitsing van het accres-percentage kan worden toegepast. Intusschen is het ook den voorstellers niet gelukt een zuiver geleidelijke opklimming te verkrij gen maar geven zij toe zij het in mindere mate in hetzelfde bezwaar te vervallen, dat door hen tegen het tarief van burgemeester en wethouders wordt aangevoerd. Doch ontkend moet wordendat tengevolge van de meerdere geleidelijkheidde grootere billijkheid van het tarief der amendementen in het oog moet springen. ÏJit vorenstaanden staat volgt toch dat bij aanneming van dit tarief, alle inkomens van ƒ2500 tot ƒ11000 in gunstiger conditie zullen komen dan volgens de voorstel len van burgemeester en wethouders en dat het mindere bedrag aan belasting, dat dientengevolge wordt verkregen, moet worden opgebracht niet alleen door de weinige (volgens de staten 42) belastingplichtigen met hoogere inkomens dan ƒ11000, maar ook door de belastingplich tigen met inkomens van f 550 tot 1600, voor wie het door burgemeester en wethouders ontworpen tarief nog iets gunstiger is dan dat der amendementen. Wij zijn van oordeeldat dit resultaat bewijstdat integendeel de billijkheid aan de geleidelijkheid is ten offer gebracht en dat bij het ontwerpen van het tarief der amendementen aan practische eischen en bestaande verhoudingen niet de noodige aandacht is geschonken doch slechts gestreefd is naar een theoretisch stelsel waarbij de progressie zóó ver mogelijk is doorgevoerd en waarvan dan ook het gevolg isdat de weinige zeer groote inkomensdie in deze gemeente worden aange troffen buitensporig hoog worden belast. Wel wordt in de Memorie van Toelichting beweerd dat „de in de amendementen voorgestelde progressie niet „het maximum bereikt van wat de wet toelaat" doch waar blijkens Tabel Akolom 5het °/0 van het accres klimt tot 7.50 dit volgens de wet in casu niet hooger mag zijn dan tweemaal het percentagegeheven van een belastbaar inkomen van ƒ675 en het dus nooit het cijfer 7.55 mag bereiken (tweemaal het percentage van een belastbaar inkomen van ƒ700, zie Tabel A, kolommen 3 eu 8), daar kan deze opmerkingmet betrekking tot het tarief der amendementen bezwaarlijk als ernstig ge meend worden beschouwd. Bij aanneming van de voorstellen van burgemeester en wethouders zullen de zes thans hoogst aangeslagenen die naar 5 °/0 van het bestaande tarief respectievelijk ƒ1550, ƒ1850, ƒ2375, ƒ3550, ƒ3750 en ƒ5675 beta len, om eene nagenoeg gelijke opbrengst te verkrijgen, reeds 1847, 2214, 28574542 en ƒ6900 moeten storten. Dit is, dunkt ons, waarlijk al genoeg en de amende menten leveren geen enkel deugdelijk argument, op grond waarvan men deze cijfers, ter wille van de inkomens tusschen 2500 en 11000 en ten koste mede van de inkomens tusschen f 550 eu f 1600, tot resp. 2038, 2451, 3306, 5136, 5461 en 8701 zou moeten opvoeren. Wij verwachten dan ook niet, dat het gunstige oordeel, dat de groote meerderheid aanvankelijk over het tarief van burgemeester en wethouders velde, door de kennis neming der amendementen zal zijn gewijzigd. Zelfs niet bij die leden, die zich tot het grootere aantal en de daardoor engere grenzen der klassen mochten aangetrokken gevoelen. Deze leden kunnen, bij nadere beschouwing van boven- staanden staat (speciaal van de kolommen 3 en 6), voorts de groote practische moeielijkheden zien, die eene verdere splitsing der klassen dan volgens ons ontwerp, bij de rang schikking der inkomens moet te weeg brengen. Ons is trouwens geene gemeente van beteekenis bekend, waar eene klassificatie als de bij de amendementen voorgestelde is ingevoerd. De sedert vele jaren alhier bestaande is door burgemeester en wethouders gehandhaafd, omdat zij nimmer aanleiding tot klachten of bemerkingen heeft gegeven, terwijl het nieuwe artikel 243 der gemeentewet zich, naar onze overtuiging, tegen die handhaving geenszins verzette. Ook de wet wil de belasting hebben geheven naar het geschatte inkomen en hierbij is eene behoorlijke speling noodig. Indeeling der inkomens in klassen is daarbij dan ook geoorloofd, onder het bij punt V van artikel 243 gemaakte voorbehoud, dat, volgens de memorie van toelichting geen ander doel heeft, dan om te voor komen, dat klassincatiën worden gemaakt „van zóó ingrij penden aard, dat zij zouden leiden tot eene geheel andere „verdeeling van lasten dan volgens de wettelijke bepa lingen geoorloofd is." Nóch op zich zelf beschouwd, nóch in vergelijking met andere gemeenten, kan nu de door ons voorgestelde klas sificatie worden geacht in dit euvel te vervallen. Tot het bovenstaande meenen wij ons te kunnen bepalen ter weerlegging van de op de artikelen 4, 2e en 3e lid en 5 van ons ontwerp ingediende amendementen. Doch de voorstellers willen aan het ontworpen artikel 4 nog een 5e en 6e lid toegevoegd zien, strekkende om „kinderaftrek" in de verordening te doen opnemen. Zij verdedigen deze toevoeging met een beroep op het verhandelde bij de voorloopige behandeling van onze in 1898 ingediende voorstellen, doch willen, in afwijking daarvan, den kinderaftrek tot den leeftijd van 16 jaar beperkt zien. De voorstellers verliezen intusschen uit het oog, dat in 1898 de grond voor ons voorstel inzake kinderaftrek hoofd zakelijk was gelegen in het bezwaar, dat de toen verplichte invoering van het zuivere Benthamsche stelsel met zich bracht, dat namelijk een zwaarder druk dan volgens de bestaande verordening zou worden gelegd op de kleinste inkomens. Niettemin werd het denkbeeld om kinderaftrek toe te passen destijds door de meerderheid in de sectiën ongunstig ontvangen, zoodat wij geen aanleiding vonden om dit te handhaven, nu de wijziging van artikel 243 de mogelijkheid opende om een tarief samen te stellen, waarbij, ook zonder kinderaftrek, bovengenoemd bezwaar werd ondervangen. Kinderaftrek past dan ook niet in het kader van het thans door ons aangeboden ontwerp eener progressieve heffing. Deze zou immers ten gevolge hebben, dat het totale belastbare inkomen belangrijk verminderde, wat een hooger percentage van den omslag zou vorderen, en dit zou weder progressief en dus in de voornaamste plaats drukken op de groote inkomens, die naar ons oordeel billijkerwijs niet hooger kunnen worden belast, dan reeds volgens het door ons ontworpen tarief wordt voorgesteld. Dit zou natuurlijk in nog meerdere mate het geval zijn, indien tot kinderaftrek werd besloten, na aanneming van de overige op de artikel 4 en 5 voorgedragen amendementen. Wat ten slotte het amendement op de slotalinea van artikel 9 betreft, meenen wij ten opzichte van „de buitens huis verpleegd wordende echtgenoot" naar de bereids ge wisselde stukken te kunnen verwijzen. De mede voorgestelde beperking van den aftrek wegens periodieke uitkeeringen of giften aan uitwonende meer derjarige bloedverwanten of aangehuwden in de rechte lijn tot de krachtens de wet verplichte uitkeeringen voor levensonderhoud kan in ons geen voorstanders vinden. Nog daargelaten, dat door die beperking eenige der thans hoogstaangeslagenen zeer waarschijnlijk in eene hoogere klasse zouden vallen, wat wij blijkens het bovenstaande willen zien vermeden, zal zij in de praktijk onuitvoerbaar blijken, omdat het bedrag der verplichte uitkeering wegens levensonderhoud naarmate de omstandigheden wisselt (vgl. art. 379 B. W.) en de bepaling van dit bedrag niet tot de bevoegdheid van den Raad behoort. Leeuwarden, 20 Maart 1901. Burgemeester en Wethouders ARÖELL, Burgemeester. P. A. BERGSMA, Secretaris. Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden. VOORSTEL van burgemeester en wethouders tot wijziging van de verordening op het gebruik 6n beheer van den Stads- of Prinsentuin (Gemeenteblad no. 27 van 1887.) Aan den Gemeenteraad. Mijne lieer en Artikel 7 der verordening op het gebruik en beheer van den Stads- of Prinsentuin (Gemeenteblad No. 27 van 1887) omschrijft de wijze, waarop men zich kan abonneeren op de in den tuin te geven muziekuitvoeringen en ver makelijkheden. De ondervinding beeft ons geleerd dat deze regeling niet praktisch is, le. omdat het elk jaar terugkeerend onderzoek naar het maximum getal huisgenoot-kaarten, waarop hoofden van gezinnen aanspraak hebbeneen omslachtig en tot onaangenaamheden aanleiding gevend werk is voor de daarmede belaste ambtenaren; 2e. omdat het niet onbelangrijk prijsverschil tusschen hoofd- en huisgenoot-kaarten, de deur opent voor allerlei, door de controle moeilijk te voorkomen misbruiken 3e. cmdat het stelsel van betrekkelijk dure hoofd kaarten niet billijk is ten opzichte van alleenwonende personen. Wij veroorloven ons daarom U eene eenvoudiger en o. i. billijker regeling aan te bevelen, door het voor iedereen j verkrijgbaar stellen van kaarten (tot een maximum van f 1.50 per kaart) die aan den houder toegang verleenen j tot de, van gemeentewege, in den tuin te geven muziek uitvoeringen en vermakelijkheden. Wij zullen dan slechts ééneniet op naam gestelde abonnementskaart hebben uit te geven waardoor de sub 1 en 2 aangevoerde bezwaren geheel vervallen terwijl tevens de onbillijkheid tegenover allóén-wonenden wordt, opgeheven. Mocht dit plan Uwe goedkeuring wegdragen, dan zouden wij willen beginnen met den abonnementsprijs voor 1901 te stellen op 1.10 per kaart. Uit het hierbij overgelegd vergelijkend staatje zal U blijken, dat bij een getal van 4058 abonnés, de abonne- ments-gelden bedragen volgens de bestaande regeling4642. voorgestelde (berekend naar 1.10 per kaart)4 468.80 Eene mindere opbrengst dus van 178.20 welk nadeel, naar wij ons vleien, zal worden gedekt door een toenemend getal abonnementen. Mocht onze verwachting bewaarheid worden en later blijken dat door stijging van het getal abonnés de prijs nog lager kan worden gesteld dan 1.10, des te beter! Het doel toch moet zijn een zoo groot mogelijk getal personen te laten protiteeren van de in den tuin le geven muziekuitvoeringen en vermakelijkheden. Op grond van het vorenstaande hebben wij de eer, U voor te stellen te besluiten Artikel 7 der verordening op het gebruik en beheer van den Stads- of Prinsentuin van den 16en November 1887 (Gemeenteblad No. 27) te wijzigen, door het te doen luiden als volgt Burgemeester en wethouders stellen jaarlijks voor iedereen abonnements-kaarten verkrijgbaardie aan den houder toegang verleenen tot de, van gemeentewege, in den tuin te geven muziekuitvoeringen en vermakelijkheden. De prijs dezer abonnements-kaarten, tot een maximum van 1.50 per kaart, wordt door burgemeester en wet houders vastgesteld. Leeuwarden, den 12 Februari 1991. Burgemeester en wethouders van Leeuwarden. A. RÖELL Burgemeester P. A. BERGSMA Secretaris. Stoom Bock- en Steendrukkerij van N. Miedema Co. Leeuwarden.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1901 | | pagina 41