j Burgemeester en Wethouders van Leeuwardeni
Bijlage J\o. 11.
2
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden.
in het archief der Commissie, met het beheer waarvan
de Secretaris is belast.
Alle stukken van de Commissie uitgaande worden door
den Secretaris eveneens van een volgnummer voorzien.
Ook dat nummer en de inhoud van het stuk, geheel
of verkort, naarmate het belang der zaak vordert, wor
den door hem in een tweede geregeld bij te houden boek
ingeschreven.
Art. 10.
De Secretaris houdt voorts twee gepagineerde registers.
Het eerste is bestemd tot het geregeld inschrijven van
iedere bemoeiing der Commissie omtrent kinderen, die
leerplichtig zijnde, geen lager onderwijs ontvangenhet
tweede is bestemd tot het geregeld inschrijven van iedere
bemoeiing der Commissie omtrent kinderen, die leerplich
tig zijnde en lager onderwijs ontvangende, de school niet
geregeld bezoeken.
Bij de eerste inmenging der Commissie een leerplichtig
kind betreffende, krijgt dat kind een hcofd in het daar
voor bestemde register.
Onder dat hoofd worden tevens gebracht de namen,
voornamen, het beroep en de woonplaats van de personen,
op wie, krachtens art. 1 der Leerplichtwet, ten opzichte
van dat kind de verplichtingen rusten, hun bij die wet
opgelegd.
Art. 11.
Wanneer iemand naar aanleiding van art. 21 2 der
Leerplichtwet opgeroepen maar niet voor de Commissie
verschenen is, en de Commissie het noodig oordeelt hem
persoonlijk te wijzen op zijn verplichtingom het leer
plichtige kind geregeld de school te doen bezoeken en
dien persoon tegen herhaling der nalatigheid ernstig te
waarschuwen dan worden daartoe twee leden der Com
missie door den Voorzitter aangewezen, die onmiddellijk,
nadat zij die opdracht hebben vervuld daarvan kennis
geven aan den Secretaris der Commissie.
Art. 12.
Voor ieder onderzoek door de Commissie noodig ge
achtwijst de Voorzitter een of meer leden aan.
Art. 13.
De Secretaris maakt ieder jaar een staat op, vermel
dende de ontvangsten en uitgaven.
Deze staat wordt door de Commissie onderzocht en
vastgesteld.
Art. 14.
Dat reglement treedt in werking op 23 April 1901.
Aldus vastgesteld door den Raad der gemeente Leeu
warden, in zijne vergadering van 23 April 1901.
Stoom Bock- en Steendrukkerij van N. Miedema Co.
Leeuwarden.
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden.
Aan den Gemeenteraad.
Mijne Heeren
Wij hebben de eer hierbij aan U over te leggen de
volgende adressen
1. van het Bestuur der Schippersvereeniging „Binnen-
vaarls Welvaren", gevestigd te Drachtenerkend bij kon.
besluit van den 23 Mei 1892, daarbij verzoekende:
a. de tolheffing van de Harlingervaartsbrug op te
heffen of te verlagen
h. om, zoo mogelijk, de bruggen 's morgens vroeg,
wanneer dit vereischt wordt en geen verhindering voor
de passage geeft, voor de scheepvaart af te draaien, opdat
deze zoo min mogelijk vertraging ondervindt
2. van K Kuipers en een aantal anderen, waarbij
verlaging van bruggeld voor het opendraaien der Har
lingervaartsbrug wordt verzocht
3. van P. Jongerhuis te F rancherdie namens de
trekschippers, dienst doende tusschen Franeker en Leeuwar
den, verzoektdat deze schippers ten aanzien van het
betalen van bruggeld bij het passeeren van meergemelde
brug in gunstiger conditie worden gesteld.
Volgens art. 9 der Grondwet zal het laatste adres, als
uit naam van anderen onderteekend, ter zijde dienen te
worden gelegd.
De adressen zijn een gevolg van het maken eener
nieuwe brug, die, daar zij mede voor het passeeren van
den tram moest dienen, eene mindere doorvaartshoogte
heeft dan de oude brug. De doorvaartshoogte dier brug
bedroeg gemiddeld 1.89 M. boven zomerpeil, terwijl de
nieuwe brug eene doorvaartshoogte heeft van 1.54 M.
Het gevolg hiervan is, dat voor vele schepen, die vroeger
onder de brug konden doorvaren, deze nu afgedraaid moet
worden. Zoo is in de maanden Maart en April 1900 de
oude brug afgedraaid voor 3777 vaartuigen, terwijl in
dezelfde maanden van dit jaar de nieuwe brug is geopend
voor 7552 schepen.
Hierbij moet echter niet uit het oog verloren worden,
dat in laatstbedoelde maanden de gemiddelde waterstand
te Leeuwarden hooger was, dan in Maart en April 1900.
Natuurlijk zal in de zomermaanden bij lagen water
stand het verschil geringer zijn, doch nu reeds kan als
zeker worden aangenomen, dat de nieuwe brug voor veel
meer schepen zal moeten worden afgedraaid, dan noodig
was bij het bestaan der oude brug.
Ofschoon het niet onwaarschijnlijk is, dat de nieuwe
brug, door het toegenomen aantal schepen, waarvoor zij
afgedraaid moet worden, op den duur meer aan bediening
zal moeten kosten, daar het de vraag is, of niet een
hulp-brugwachter zal dienen te worden aangesteld zoo
meenen wij toch, dat de billijkneid medebrengt het brug
geld te verlagen.
Bij raadsbesluit van 3 Mei 1860, goedgekeurd bij kon.
besluit van 19 December d.a.v. is het bruggeld bepaald
op 15 cent.
Ingevolge art. 14, 3e alinea der wet van 24 Mei 1897
(Staatsblad no. 156) vervielen de bestaande verordeningen
omtrent het heffen van bruggelden.
Nieuwe verordeningen zijn toen vastgesteld, o.a. bij
raadsbesluit van 25 Januari 1898, goedgekeurd bij kon.
besluit van 1 Maart 1898, waarbij voor de Harlinger
vaartsbrug het bestaande tarief is gehandhaafd.
Het komt ons echter voor, dat bij de gewijzigde omstan
digheden, evenals voor de Prins Hendriksbrug en de
Nieuwekanaalbruggenhet bruggeld voor de Harlinger
vaartsbrug op 10 cent kan worden gesteld.
Daar ons bij onderzoek is gebleken, dat de trekschepen
gewoonlijk onder de oude brug konden doorvaren, doch
dat dit nu slechts bij uitzondering mogelijk zal zijn zoo
meenen wij, dat er alle aanleiding bestaat voor deze schepen,
die dagelijks van hier naar Franeker of elders heen en
terug varen, het bruggeld te bepalen op 5 cent.
Het verzoek van het Bestuur der schippersvereeniging
„Binnenvaarts Welvaren", betreffende het 's morgens vroeg
openhouden der bruggen, komt ons voor niet voor inwil
liging vatbaar te zijn. In de instructie vooi de brug
wachters is bepaald, dat buiten noodzaak niet meer dan
twee vaartuigen onmiddellijk na elkander mogen worden
doorgelaten. Wijziging van deze bepaling, in den zin
als adressant bedoelt, zou medebrengen, dat te veel aan
eigen opvatting omtrent het sluiten der bruggen aan den
brugwachter moest worden overgelaten, wat allicht te veel
belemmering van het verkeer over de brug tengevolge
zon kunnen hebben en tot gegronde klachten aanleiding
zou kunnen geven.
Op grond van het vorenstaande stellen wij u voor
1. in art. 2 van het besluit tot heffing van eene be
lasting onder den naam van bruggeld, voor het afdraaien
van de WirdumerpoortsbrugPrins Hendriksbrugde
Harlingervaartsbrug, de Vrouwenpoortsbrug, de Noorder-
brug en de Verwersbrug, vastgesteld den 25 Januari 1898
en goedgekeurd bij kon. besluit van den 1 Maart 1898,
No. 7, de woorden „voor de Harlingervaartsbrug 15 cent",
te vervangen door het volgende„voor de Harlinger
vaartsbrug 10 cent, behalve voor trekschepen, die in
geregelde beurt varenwaarvoor het bruggeld bedraagt
5 cent"
2. te bepalen dat deze wijziging zal ingaan met den
lsten Juli 1901
3. de verordening op hot invorderen van het bruggeld
voor het afdraaien der sub 1 vermelde bruggen, mede
den 25 Januari 1898 vastgesteld, van voortdurende kracht
te verklaren
4. aan K. Kuipers c.s. mede te deelen dat op hun
verzoek is gelet
5. gelijke mededeeling te doen aan het Bestuur der
Schippersvereeniging „Binnenvaarts Welvarengevestigd
te Drachten wat betreft zijn eerste verzoek, en dat bestuur
verder te kennen te geven, dat aan zijn tweede verzoek
niet kan worden voldaan.
Leeuwarden, den 14 Mei 1901.
A. RÖELL Burgemeester
P. A. BERGSMA Secretaris.
Stoom Boek- en Steendrukkerij van N. Miedema Co. Leeuwarden.